ECLI:NL:RVS:2012:BX4659

Raad van State

Datum uitspraak
15 augustus 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201107886/1/A3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • Th.G. Drupsteen
  • C.J.M. Schuyt
  • E. Steendijk
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van de On-line Registratie Auto Demontage bevoegdheid door de RDW

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van de RDW tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam, waarin de rechtbank de intrekking van de On-line Registratie Auto Demontage (ORAD) bevoegdheid van de wederpartij en Auto Recycling heeft vernietigd. De RDW had op 27 augustus 2010 de ORAD bevoegdheid van de wederpartij en Auto Recycling ingetrokken, omdat zij niet voldaan zouden hebben aan de vereisten voor de omgevingsvergunning. De rechtbank oordeelde echter dat de wederpartij en Auto Recycling tijdig een aanvraag voor de milieuvergunning hadden ingediend, maar geen ontvangstbevestiging hadden ontvangen door een omissie van de provincie Noord-Holland. De RDW stelde dat de intrekking gerechtvaardigd was, omdat de vereiste documenten niet binnen de gestelde termijn waren ingediend. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State oordeelde dat de RDW niet in redelijkheid gebruik had kunnen maken van haar bevoegdheid om de ORAD bevoegdheid in te trekken, aangezien de wederpartij en Auto Recycling aannemelijk hadden gemaakt dat hun aanvraag in behandeling was. De rechtbank had terecht geoordeeld dat de RDW de intrekking van de ORAD bevoegdheid had moeten herroepen. Het hoger beroep van de RDW werd ongegrond verklaard en de rechtbank uitspraak werd bevestigd. De RDW werd veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van de wederpartij en Auto Recycling.

Uitspraak

201107886/1/A3.
Datum uitspraak: 15 augustus 2012
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
de directie van de Dienst Wegverkeer (hierna: de RDW),
appellante,
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 8 juni 2011 in zaken nrs. 11/216 en 11/220 in het geding tussen:
[wederpartij] en Amsterdamse Auto Recycling B.V. , beide gevestigd te Amsterdam,
en
de RDW.
1. Procesverloop
Bij afzonderlijke besluiten van 27 augustus 2010 heeft de RDW de On-line Registratie Auto Demontage (hierna: ORAD) bevoegdheid van [wederpartij] en Auto Recycling ingetrokken.
Bij besluiten van 6 december 2010 heeft de RDW het door [wederpartij] en Auto Recycling daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 8 juni 2011, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank het door [wederpartij] en Auto Recycling daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 6 december 2010 vernietigd, het besluit van 27 augustus 2010 herroepen en bepaald dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de RDW bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 18 juli 2011, hoger beroep ingesteld.
[wederpartij] en Auto Recycling hebben een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 2 juli 2012, waar de RDW, vertegenwoordigd door mr. C. van der Berg, werkzaam bij de RDW, en [wederpartij] en Auto Recycling, vertegenwoordigd door hun [directeur], bijgestaan door mr. J. Stam, advocaat te Amsterdam, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 62, tweede lid, van de Wegenverkeerswet 1994 (hierna: de Wvw 1994) kunnen aan een erkenning als bedoeld in het eerste lid bij algemene maatregel van bestuur aangewezen bevoegdheden worden verbonden; een zodanige bevoegdheid maakt deel uit van de erkenning. Het in de artikelen 62 tot en met 66 ten aanzien van erkenningen bepaalde is van overeenkomstige toepassing op bedoelde bevoegdheden.
Ingevolge artikel 65, tweede lid, aanhef en onder a, kan de Dienst Wegverkeer een erkenning intrekken of wijzigen indien degene aan wie de erkenning is verleend niet meer voldoet aan de voor de erkenning gestelde eisen.
Ingevolge het derde lid kan de Dienst Wegverkeer in de gevallen, bedoeld in het tweede lid, een erkenning schorsen voor een door hem daarbij vast te stellen termijn die ten hoogste twaalf weken bedraagt.
Ingevolge artikel 8 van de Regeling erkenning bedrijfsvoorraad (hierna: de Regeling) is de aanvrager van de bevoegdheid, bedoeld in artikel 46, tweede lid, onderdeel d, van het Kentekenreglement, in het bezit van een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 1.1, eerste lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: omgevingsvergunning, voorheen: milieuvergunning) voor het in werking hebben van een inrichting die behoort tot categorie 28.1, onder b, voor zover het betreft het bewerken van autowrakken of afgedankte motorfietsen, zoals genoemd in bijlage 1, onder C, bij het Besluit omgevingsrecht.
Ingevolge artikel 9, tweede lid, draagt het erkende bedrijf er zorg voor dat bij voortduring wordt voldaan aan de eisen en voorschriften die gelden voor de erkenning.
2.2. Aan het besluit heeft de RDW ten grondslag gelegd dat, nu de gevraagde documenten niet binnen de in het aan het intrekkingsbesluit voorafgaande schorsingsbesluit aangegeven termijn zijn ontvangen, [wederpartij] en Auto Recycling geacht moeten worden niet in het bezit te zijn van de vereiste omgevingsvergunning of enig ander officieel document waaruit blijkt dat een aanvraag voor een dergelijke vergunning in behandeling is. Volgens de RDW kan het door [wederpartij] en Auto Recycling op 29 mei 2010 gefaxte aanvraagformulier niet worden aangemerkt als een document waaruit blijkt dat de aanvraag voor de voorheen vereiste milieuvergunning in behandeling is. Het niet binnen de termijn voldoen aan de schorsingsvoorwaarden wordt in het Toezichtbeleid aangemerkt als een categorie IV-overtreding, die kan worden gesanctioneerd met een intrekking van de ORAD bevoegdheid voor onbepaalde tijd. Volgens de RDW ontbreken bijzondere feiten en omstandigheden die afwijking van het Toezichtbeleid rechtvaardigen.
2.3. De rechtbank heeft overwogen dat gelet op de door [wederpartij] en Auto Recycling in bezwaar overgelegde e-mails van de provincie Noord-Holland is komen vast te staan dat zij tijdig een aanvraag voor een milieuvergunning hebben ingediend en dat als gevolg van een omissie aan de zijde van de provincie geen ontvangstbevestiging is uitgegaan naar [wederpartij] en Auto Recycling. Volgens de rechtbank had de RDW daarom de intrekking van de ORAD bevoegdheid moeten herroepen.
2.4. De RDW betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat de ORAD bevoegdheid diende te worden ingetrokken, reeds nu [wederpartij] en Auto Recycling niet in het bezit zijn van de vereiste omgevingsvergunning. Met een bevoegd ondertekende verklaring van de provincie waaruit blijkt dat de voorheen vereiste milieuvergunning is aangevraagd, is niet voldaan aan de verplichting die voortvloeit uit de Regeling. Ten slotte heeft de rechtbank ten onrechte overwogen dat verdere schade dient te worden voorkomen, nu niet bekend is dat enige schade is geleden, aldus de RDW.
2.4.1. Gelet op de discretionaire bevoegdheid van artikel 65, tweede lid, aanhef en onder a, van de Wvw 1994 volgt de Afdeling de RDW niet in haar stelling dat zij gehouden was de ORAD bevoegdheid van [wederpartij] en Auto Recycling in te trekken wegens het niet in het bezit hebben van de vereiste omgevingsvergunning op grond van artikel 8 van de Regeling. Blijkens het schorsingsbesluit van 28 mei 2010 geeft de RDW ten aanzien van dit vereiste zelf nadere invulling aan de haar toekomende beleidsvrijheid door eveneens het overleggen van enig ander officieel document waaruit blijkt dat een aanvraag voor de voorheen vereiste milieuvergunning in behandeling is bij de provincie, voldoende te achten. De rechtbank heeft met juistheid geoordeeld dat van belang is of [wederpartij] en Auto Recycling aan de aldus gestelde eis hebben voldaan door tijdig een aanvraag voor een milieuvergunning in te dienen bij de provincie. Daarbij heeft zij terecht overwogen dat uit de door [wederpartij] en Auto Recycling in bezwaar overgelegde e-mails van de provincie Noord-Holland blijkt dat zij op 15 februari 2010 en daarmee tijdig een aanvraag voor de voorheen vereiste milieuvergunning hebben ingediend. Voorts blijkt uit de e-mails dat [wederpartij] en Auto Recycling door nalatigheid van de provincie geen ontvangstbevestiging van de aanvraag hebben ontvangen en dat het dossier enige tijd bij de provincie zoek is geweest. [wederpartij] en Auto Recycling hebben aannemelijk gemaakt dat de aanvraag ten tijde van belang in behandeling was en dat de milieuvergunning naar alle waarschijnlijkheid zou worden afgegeven. Gelet hierop, heeft de RDW bij een afweging van de betrokken belangen in redelijkheid geen gebruik kunnen maken van haar bevoegdheid om de ORAD bevoegdheid in te trekken. Voor zover de RDW betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat enige schade is geleden, overweegt de Afdeling dat [wederpartij] en Auto Recycling ter zitting aannemelijk hebben gemaakt dat zij als gevolg van het niet kunnen uitoefenen van de ORAD bevoegdheid in meer of mindere mate schade hebben geleden.
Het betoog faalt.
2.5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.6. De RDW dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. bevestigt de aangevallen uitspraak;
II. veroordeelt de directie van de Dienst Wegverkeer tot vergoeding van bij [wederpartij] en Amsterdamse Auto Recycling B.V. in verband met de behandeling van het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 874,00 (zegge: achthonderdvierenzeventig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
III. bepaalt dat van de directie van de Dienst Wegverkeer een griffierecht van € 454,00 (zegge: vierhonderdvierenvijftig euro) wordt geheven.
Aldus vastgesteld door mr. Th.G. Drupsteen, voorzitter, en mr. C.J.M. Schuyt en mr. E. Steendijk, leden, in tegenwoordigheid van mr. C. Sparreboom, ambtenaar van staat.
w.g. Drupsteen w.g. Sparreboom
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 15 augustus 2012
195-697.