ECLI:NL:RVS:2012:BX4667

Raad van State

Datum uitspraak
15 augustus 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201113171/1/A1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • D.A.C. Slump
  • N. Verheij
  • J. Kramer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging permanente bewoning van recreatiewoning in Epe

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van [appellant] tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Epe, waarbij [appellant] is gelast om de permanente bewoning van zijn recreatiewoning te beëindigen. Het college had op 16 december 2009 besloten dat de permanente bewoning van de recreatiewoning aan de [locatie] te Epe niet was toegestaan, conform het bestemmingsplan "Wissel 1994". Dit bestemmingsplan staat alleen recreatief verblijf toe voor personen die elders hun hoofdverblijf hebben.

Na een eerdere uitspraak van de rechtbank Zutphen op 9 november 2011, waarin het beroep van [appellant] gegrond werd verklaard, heeft [appellant] hoger beroep ingesteld. De rechtbank had het besluit van het college van 1 september 2010 vernietigd, maar de rechtsgevolgen van dat besluit in stand gelaten. In hoger beroep heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State de zaak behandeld op 26 juni 2012.

De Afdeling oordeelt dat het college zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat permanente bewoning van recreatiewoningen niet is toegestaan. Het college heeft beleid gevoerd om handhavend op te treden tegen deze permanente bewoning, en de Afdeling bevestigt dat er geen concreet zicht op legalisering bestaat. De argumenten van [appellant] dat het college inconsistent zou optreden en dat er geen precedentwerking zou zijn, worden verworpen. De Afdeling bevestigt de uitspraak van de rechtbank en verklaart het hoger beroep ongegrond.

Uitspraak

201113171/1/A1.
Datum uitspraak: 15 augustus 2012
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant A] en [appellante B], wonend te Epe (hierna: tezamen in enkelvoud: [appellant]),
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Zutphen van 9 november 2011 in zaak nr. 10/1695 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Epe.
1. Procesverloop
Bij besluit van 16 december 2009 heeft het college [appellant] gelast om de permanente bewoning van de recreatiewoning aan de [locatie] te Epe te beëindigen en beëindigd te houden.
Bij besluit van 1 september 2010 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 9 november 2011, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 1 september 2010 vernietigd en bepaald dat de rechtsgevolgen van het besluit in stand blijven. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 21 december 2011, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief van 18 januari 2012.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant] heeft nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 26 juni 2012, waar [appellant], vertegenwoordigd door mr. J.H. Hermsen, advocaat te Apeldoorn, en het college, vertegenwoordigd door J. van de Sluis en drs. I.L.E Verberk-Jansen, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge het bestemmingsplan "Wissel 1994" rust op het perceel de bestemming "Verblijfsrecreatie".
Ingevolge artikel 2.11, eerste lid, van de planvoorschriften zijn de als zodanig aangewezen gronden bestemd voor recreatief (nacht)verblijf van personen, die elders hun hoofdverblijf hebben, met de daarbij behorende gebouwen, te weten: logiesverblijven, stacaravans en mobiele kampeermiddelen met de daarbij behorende gebouwen en andere bouwwerken.
Ingevolge het derde lid is, voor zover thans van belang, permanente bewoning van de in het eerste lid bedoelde gebouwen niet toegestaan.
Ingevolge artikel 3.1, eerste lid, is het verboden grond en opstallen te gebruiken op een wijze of tot een doel, in strijd met de in het bestemmingsplan aan de grond gegeven bestemming.
Ingevolge artikel 1.1, aanhef en onder 13, wordt onder logiesverblijf verstaan een gebouw of gedeelte van een gebouw, welk gebouw of welk gedeelte blijkens zijn constructie en inrichting is bestemd voor het bieden van recreatief (nacht)verblijf of tijdelijk onderdak aan mensen die hun hoofdverblijf elders hebben.
2.2. [appellant] betoogt tevergeefs dat de rechtbank heeft miskend dat zijn woning, gelet op de constructie en inrichting ervan, niet als logiesverblijf is te beschouwen en dus geen sprake is van het permanent bewonen van een recreatiewoning, zodat het college daarom niet bevoegd is handhavend op te treden. Bij besluit van 28 maart 2000 heeft het college, voor zover thans van belang, bouwvergunning verleend voor de bouw van een logiesverblijf op het perceel. Vaststaat dat is gebouwd overeenkomstig deze vergunning. Niet gezegd kan worden dat, zoals [appellant] betoogt, de constructie en inrichting van het gebouwde niet duidt op een logiesverblijf. Nu ingevolge de planvoorschriften permanente bewoning van onder meer logiesverblijven niet is toegestaan, heeft de rechtbank terecht overwogen dat het college bevoegd is handhavend op te treden.
2.3. Gelet op het algemeen belang dat gediend is met handhaving, zal in geval van overtreding van een wettelijk voorschrift het bestuursorgaan dat bevoegd is om met een last onder bestuursdwang of dwangsom op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moeten maken. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag van het bestuursorgaan worden gevergd, dit niet te doen. Dit kan zich voordoen indien concreet zicht op legalisering bestaat. Voorts kan handhavend optreden zodanig onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden in die concrete situatie behoort te worden afgezien.
2.4. [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het college zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het verlenen van vrijstelling niet in de rede ligt, zodat geen concreet zicht op legalisering bestaat. Hij voert daartoe aan dat het college nooit heeft opgetreden tegen de permanente bewoning van recreatiewoningen, van het afzien van handhaving geen precedentwerking uitgaat, geen sprake is van de situatie dat er mensen zijn die bewust het risico hebben genomen te handelen in strijd met het beleid, nu dat beleid er niet was, en permanente bewoning geen verstening van het buitengebied met zich brengt.
2.4.1. Ingevolge artikel 3.23, eerste lid, van de Wet ruimtelijke ordening (hierna: Wro), zoals die bepaling luidde ten tijde van belang, kunnen burgemeester en wethouders ten behoeven van bij of krachtens algemene maatregel van bestuur aan te geven gevallen ontheffing verlenen van het bestemmingsplan.
Ingevolge artikel 4.1.1, eerste lid, aanhef en onder j, van het Besluit ruimtelijke ordening (hierna: Bro), zoals die bepaling luidde ten tijde van belang, komt voor de toepassing van artikel 3.23, eerste lid, van de Wro in aanmerking een wijziging van het gebruik van een recreatiewoning voor bewoning, mits:
1e. de recreatiewoning voldoet aan de bij of krachtens de Woningwet aan een bestaande woning gestelde eisen;
2e. bewoning niet in strijd is met de bij of krachtens de Wet milieubeheer, de Wet geluidhinder, de Wet ammoniak en veehouderij en de Wet geurhinder en veehouderij gestelde regels of de Reconstructiewet concentratiegebieden, en
3e. de aanvrager vóór, maar ik elk geval op 31 oktober 2003 de recreatiewoning als woning in gebruik had en deze sedertdien onafgebroken bewoont.
2.4.2. Niet in geschil is dat [appellant] voldoet aan de in artikel 4.1.1, eerste lid, aanhef en onder j, van het Bro gestelde voorwaarden.
2.4.3. Het college heeft zich in het besluit van 1 september 2010, onder verwijzing naar het advies van de commissie voor de Bezwaarschriften van 29 juli 2010, op het standpunt gesteld dat het niet bereid is ontheffing te verlenen, zodat volgens het college geen concreet zicht op legalisering bestaat. Het heeft in dit verband gewezen op zijn beleid om permanente bewoning van recreatiewoningen niet toe te staan. Dit beleid is, aldus het college, op 10 juni 1980 en op 9 december 1980 vastgesteld en op 4 maart 1981 bekendgemaakt. De raad van de gemeente Epe heeft op 16 december 2004 en op 30 oktober 2007 expliciet besloten om het verbod op permanente bewoning van recreatiewoningen onverminderd door te zetten, waarna een projectmatige aanpak van permanente bewoning van recreatiewoningen is vastgesteld.
In zijn brief van 15 september 2011, waarbij het de motivering van het besluit van 1 september 2010, heeft aangevuld, heeft het college zich op het standpunt gesteld dat sprake is van handhavingsbeleid dat daadwerkelijk wordt uitgevoerd. Het verlenen van ontheffing op grond van artikel 3.23 van de Wro is in strijd met dat beleid en zal leiden tot precedentwerking en tot het belonen van mensen die bewust het risico hebben genomen te handelen in strijd met het beleid. Het college heeft daarbij nog gewezen op andere redenen om permanente bewoning niet toe te staan, waaronder het belang van het borgen van voldoende verblijfsrecreatief aanbod en het borgen en ontwikkelen van de kwaliteit en leefbaarheid van het landelijk gebied. Volgens het college wordt door permanente bewoning van de recreatiewoning het aanbod voor de recreant minder en heeft een bewoner, anders dan een recreant, meer ruimte nodig waardoor vaak bouwwerken naast de recreatiewoning worden geplaatst, hetgeen een onwenselijke verstening van het buitengebied met zich brengt, aldus het college.
2.4.4. Met de rechtbank is de Afdeling van oordeel dat het college zich op vorenstaande gronden in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het in dit geval niet wil meewerken aan het verlenen van een ontheffing, zodat geen concreet zicht op legalisering bestaat. Hierbij wordt in aanmerking genomen dat het college het beleid voert om geen permanente bewoning van recreatiewoningen toe te staan en dat het, hoewel niet altijd even intensief en structureel, daaraan uitvoering heeft gegeven. Anders dan [appellant] stelt, heeft het college voorts terecht gewezen op mogelijke precedentwerking die het afzien van handhaving tot gevolg heeft en op de ongewenste verstening die de permanente bewoning met zich kan brengen. Het betoog faalt.
2.5. [appellant] betoogt dat de rechtbank niet heeft onderkend dat het beleid van het college om handhavend op te treden tegen de permanente bewoning van recreatiewoningen onredelijk is, nu tegen de permanente bewoning van recreatiewoningen die zijn gelegen in het gebied dat voorheen viel onder het bestemmingsplan "Schaveren" niet wordt opgetreden.
2.5.1. Het college voert het beleid dat handhavend wordt opgetreden tegen de permanente bewoning van recreatiewoningen. Omdat in het bestemmingsplan "Schaveren" overgangsbepalingen waren opgenomen, waar bewoners van de door [appellant] bedoelde recreatiewoningen een beroep op konden doen, kon het college tegen de permanente bewoning van die woningen niet handhavend optreden. Anders dan [appellant] betoogt, betekent dit niet dat het college daarom ook tegen de permanente bewoning van recreatiewoningen in andere delen van de gemeente niet handhavend mocht optreden.
2.6. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. D.A.C. Slump, voorzitter, en mr. N. Verheij en mr. J. Kramer, leden, in tegenwoordigheid van mr. N.D.T. Pieters, ambtenaar van staat.
De voorzitter w.g. Pieters
is verhinderd de uitspraak ambtenaar van staat
te ondertekenen.
Uitgesproken in het openbaar op 15 augustus 2012
473.