201103085/1/R2.
Datum uitspraak: 15 augustus 2012
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
1. [appellant sub 1], wonend te Winterswijk Huppel, gemeente Winterswijk, en anderen,
2. [appellant sub 2], wonend te Winterswijk,
3. [appellant sub 3], wonend te Winterswijk Kotten, gemeente Winterswijk,
4. [appellant sub 4], wonend te Winterswijk Kotten, gemeente Winterswijk,
5. [appellant sub 5A] en [appellant sub 5B] (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellant sub 5]), wonend te Nijmegen,
6. [appellant sub 6], wonend te Winterswijk Ratum, gemeente Winterswijk,
7. de erven van [appellant sub 7A], wonend te Winterswijk Meddo, gemeente Winterswijk, Heemskerk en Nijmegen, en [appellant sub 7B], wonend te Winterswijk Kotten, gemeente Winterswijk (hierna: [appellanten sub 7]),
de raad van de gemeente Winterswijk,
verweerder.
Bij besluit van 27 januari 2011, nr I-13, heeft de raad het bestemmingsplan "Integrale herziening buitengebied Winterswijk" vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben [appellant sub 1] en anderen bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 14 maart 2011, [appellant sub 2] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 14 maart 2011, [appellant sub 3] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 14 maart 2011, [appellant sub 4] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 29 maart 2011, [appellant sub 5] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 15 april 2011, [appellant sub 6] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 21 april 2011, en [appellanten sub 7] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 19 april 2011, beroep ingesteld. [appellant sub 1] en anderen hebben hun beroep aangevuld bij brieven van 5 april 2011, 19 april 2011 en 29 april 2011. [appellant sub 2] heeft zijn beroep aangevuld bij brieven van 4 april 2011 en 11 april 2011. [appellant sub 3] heeft zijn beroep aangevuld bij brieven van 4 april 2011 en 11 april 2011. [appellant sub 4] heeft zijn beroep aangevuld bij brief van 18 april 2011. [appellanten sub 7] hebben hun beroep aangevuld bij brief van 17 mei 2011.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
De Stichting Advisering Bestuursrechtspraak voor Milieu en Ruimtelijke Ordening heeft desverzocht een deskundigenbericht uitgebracht.
[appellant sub 1] en anderen, [appellant sub 2], [appellant sub 3], [appellant sub 4] en de raad hebben hun zienswijze daarop naar voren gebracht.
[appellant sub 2] en [belanghebbende], de exploitant van het bedrijf dat is gevestigd op het perceel [locatie 1] hebben nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 17 juli 2012, waar [appellant sub 1] en anderen, [appellant sub 2], [appellant sub 3] en [appellant sub 4], allen vertegenwoordigd door mr. F.J.M. Kobossen, advocaat te Apeldoorn, [appellant sub 5], [appellant sub 6], bijgestaan door mr. L.J.P. Rog, en de raad, vertegenwoordig door mr. L.J. Roeterink en mr. A. Bandel, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Voorts is ter zitting [belanghebbende], vertegenwoordigd door drs. H.E. Winkelman, als partij gehoord.
2.1. Het plan voorziet in een actueel juridisch-planologisch kader voor het buitengebied van Winterswijk, inclusief de bebouwingsconcentraties van de buurtschappen Meddo, Woold, Kotten, Miste, Huppel, Ratum, Henxel, Brinkheurne en Corle, met uitzondering van verblijfsrecreatieterreinen en recent vastgestelde of in de nabije toekomst vast te stellen herzieningen. Het plan is hoofdzakelijk consoliderend van aard.
Het beroep van [appellant sub 1] en anderen
2.2. [appellant sub 1] en anderen betogen dat het plan op het plandeel met de bestemming "Wonen" voor hun perceel [locatie 2]-[locatie 3] te Winterswijk Huppel ten onrechte geen twee woningen toelaat. Zij bestrijden het standpunt van de raad dat het gebruik als zelfstandige woning van de voormalige bakkerij op nummer [locatie 3], die grenst aan de woning met nummer [locatie 2], niet legaal is. Zij voeren hiertoe aan dat deze woning als zodanig met een bouwvergunning is gebouwd en dat deze reeds sinds lange tijd bewoond wordt. Volgens [appellant sub 1] en anderen wordt de woning met nummer [locatie 3] ten onrechte in het plan voor de tweede maal onder het overgangsrecht gebracht, terwijl hiervoor geen rechtvaardiging bestaat.
2.2.1. De raad stelt zich op het standpunt dat het gebruik als zelfstandige woning van de voormalige bakkerij en de verbouwing van de bakkerij tot woning niet in overeenstemming waren met de planvoorschriften van het vorige plan. Bovendien is de woning op het perceel te klein voor splitsing van de woning in twee woningen. Derhalve is in het plan slechts één woning op het perceel toegelaten.
2.2.2. In het vorige bestemmingsplan "Correctieve herziening bestemmingsplan Winterswijk West", dat op 24 september 1998 is vastgesteld en op 18 mei 1999 door het college van gedeputeerde staten van Gelderland is goedgekeurd, had het plandeel voor het perceel [locatie 2] de bestemming "Woondoeleinden".
Ingevolge de aanhef van artikel 15, van de planvoorschriften van dat plan, is de grond met die bestemming bestemd voor al dan niet vrijstaande woningen.
Ingevolge het eerste lid van artikel 15 is het verboden in de bestemming "Woondoeleinden" de onbebouwde grond en de opstallen te gebruiken in strijd met de bestemming. Onder verboden gebruik wordt mede verstaan, voorzover hier van belang, een gebruik voor meer dan een woning.
2.2.3. Ingevolge artikel 38, tweede lid, onder 1, van de planregels van het voorliggende plan mag het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, worden voortgezet.
Ingevolge het bepaalde in dat lid, onder 4, is artikel 38, tweede lid, onder 1, niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
2.2.4. Onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling van 23 februari 2005 in zaak nr.
200403412/1overweegt de Afdeling dat het gebruik als zelfstandige woonruimte van de voormalige bakkerij in strijd was met het bestemmingsplan "Correctieve herziening bestemmingsplan Winterswijk West", daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan. In tegenstelling tot hetgeen [appellant sub 1] en anderen betogen is het gebruik als zelfstandige woning van de voormalige bakkerij, gelet op artikel 38, tweede lid, onder 4, van de planregels van het voorliggende plan, derhalve niet onder het overgangsrecht gebracht. Voorts volgt uit voornoemde uitspraak dat de voormalige bakkerswoning ten onrechte zonder bouwvergunning is verbouwd tot woning. Evenmin is de verbouwing op een later tijdstip gelegaliseerd. Voorts heeft de raad uiteengezet dat indien medewerking zou worden verleend aan het verzoek van [appellant sub 1] en anderen, de woning op het perceel [locatie 2]-[locatie 3] zal moeten worden gesplitst, hetgeen ertoe zal leiden dat twee woningen zouden ontstaan met elk een omvang die te klein is om een aanvaardbaar woon- en leefklimaat te garanderen. Bovendien zal door de beperkte omvang de behoefte aan een uitbreiding van de woningen groot zijn, hetgeen zal leiden tot een verdere verstening van het buitengebied. De raad stelt zich op het standpunt dat splitsing van de woning derhalve niet wenselijk is. De Afdeling acht dit standpunt niet onredelijk. Gelet op het voorgaande heeft de raad in redelijkheid kunnen besluiten geen medewerking te verlenen aan het verzoek van [appellant sub 1] en anderen om in het plan ter plaatse van het perceel [locatie 2]-[locatie 3] twee woningen toe te laten.
2.3. [appellant sub 1] en anderen hebben voorts bezwaar tegen het plandeel met de bestemming "Bedrijf" en de aanduiding "specifieke vorm van bedrijf - agrarisch hulpbedrijf" voor het perceel [locatie 1] te Winterswijk Huppel. Zij stellen dat de raad het bedrijf op het perceel ten onrechte kwalificeert als een agrarisch hulpbedrijf. Volgens hen brengt de aard van de bedrijfsactiviteiten, in samenhang bezien met de uitbreidingsmogelijkheden die het bedrijf op grond van het plan heeft ten gevolge van de vergroting van het bouwvlak, met zich dat het bedrijf onaanvaardbare gevolgen heeft voor hun woon- en leefklimaat. Zij voeren hiertoe aan dat zij stelselmatige overlast ondervinden.
2.3.1. De raad stelt zich op het standpunt dat het bouwvlak ten opzichte van het vorige plan weliswaar anders is gesitueerd, maar dat het plan geen bouwmogelijkheden biedt op het deel van het perceel dat nabij de woning van [appellant sub 1] en anderen ligt.
2.3.2. Voor zover [appellant sub 1] en anderen stellen dat het bedrijf op het perceel [locatie 1] geen agrarisch hulpbedrijf is, wordt overwogen dat in artikel 1 van de planregels staat dat onder een agrarisch hulpbedrijf wordt verstaan een niet-industrieel bedrijf dat is gericht op het leveren van dieren, goederen en diensten aan agrarische bedrijven dan wel op het verwerken of opslaan van dieren en goederen, die afkomstig zijn van agrarische bedrijven. In het deskundigenbericht is vermeld en uit de stukken is gebleken dat op het perceel [locatie 1] een landbouwmechanisatiebedrijf is gevestigd. Voorts is ter zitting gebleken dat het bedrijf weliswaar enige industriële activiteiten verricht, maar dat dit slechts op kleine schaal gebeurt. Naar het oordeel van de Afdeling heeft de raad zich derhalve in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het bedrijf op het perceel [locatie 1] kan worden aangemerkt als een agrarisch hulpbedrijf.
2.3.3. Voor zover [appellant sub 1] en anderen stellen overlast te ondervinden van het bedrijf op het perceel [locatie 1] wordt overwogen dat in het vorige bestemmingsplan "Correctieve herziening bestemmingsplan Winterswijk West" het plandeel voor het perceel de bestemming "Bedrijfsbebouwing" en de bestemmingscategorie "I" had. Ingevolge artikel 21, aanhef en onder a, van de voorschriften van dat plan was de grond met de bestemming "Bedrijfsbebouwing" bestemd voor bebouwing ten behoeve van niet-agrarische bedrijven in de bestemmingscategorie I: agrarische hulpbedrijven. Evenals in het voorliggende plan was derhalve in het vorige plan het perceel [locatie 1] bestemd voor een agrarisch hulpbedrijf. De gezamenlijke oppervlakte van de twee bouwvlakken op het perceel [locatie 1] is ten opzichte van het vorige plan echter vergroot van 1850 m² tot 2171 m². Het bouwvlak is evenwel vergroot aan de zuidzijde van het perceel [locatie 1]. Dit deel van het perceel grenst niet aan het perceel van [appellant sub 1] en anderen. Gelet hierop ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de gezamenlijke oppervlakte van de bouwvlakken dusdanig is vergroot dat dit leidt tot onevenredige overlast voor [appellant sub 1] en anderen. [appellant sub 1] en anderen hebben voorts geen andere feiten of omstandigheden naar voren gebracht die grond geven voor het oordeel dat de raad niet in redelijkheid een groter gewicht heeft kunnen toekennen aan de gevestigde rechten en belangen van de eigenaar van het perceel [locatie 1] dan aan het belang van [appellant sub 1] en anderen. Het betoog faalt.
2.4. In hetgeen [appellant sub 1] en anderen hebben aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plandeel met de bestemming "Wonen" voor hun perceel [locatie 2] te Winterswijk Huppel en het plandeel met de bestemming "Bedrijf" en de aanduiding "specifieke vorm van bedrijf - agrarisch hulpbedrijf" voor het perceel [locatie 1] te Winterswijk Huppel strekken ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit in zoverre anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. Het beroep is ongegrond.
Het beroep van [appellant sub 2]
2.5. [appellant sub 2] kan zich niet verenigen met het plandeel met de bestemming "Bedrijf" en de aanduiding "specifieke vorm van bedrijf - overige bedrijvigheid 23" voor het perceel [locatie 4] te Winterswijk. Hij betoogt dat het plandeel ten onrechte geen woonbestemming heeft gekregen. Hiertoe voert hij aan dat het gebouw op het perceel geschikt is om als woning te worden gebruikt. Bovendien zal een woonbestemming leiden tot een goede afronding van de lintbebouwing. Voorts stelt [appellant sub 2] dat de raad het plan in strijd met het gelijkheidsbeginsel heeft vastgesteld, nu de raad in vergelijkbare gevallen wel een woonbestemming heeft toegekend. Hij wijst in dit kader naar vier locaties, te weten Wilterdinkweg 1, Esselinkhoekweg nabij nummer 8, Lemmenesweg 8 en Wormskampweg nabij nummer 2.
Tevens betoogt [appellant sub 2] dat op het perceel geen opslag ten behoeve van een aannemersbedrijf plaatsvindt. De toegekende bestemming is derhalve niet in overeenstemming met het feitelijke gebruik, aldus [appellant sub 2].
2.5.1. De raad stelt zich op het standpunt dat met het oog op het uitgangspunt dat bij de vaststelling van het plan is gehanteerd, de feitelijke situatie op het perceel als zodanig is bestemd. De raad acht een woonbestemming niet wenselijk en in strijd met het door hem gevoerde beleid. Bovendien komt de toegekende bedrijfsbestemming overeen met het huidige gebruik, aldus de raad.
2.5.2. Ingevolge artikel 4, eerste lid, onder 1, aanhef en onder e, van de planregels, voor zover van belang, zijn de voor "Bedrijf" aangewezen gronden bestemd voor overige bedrijvigheid ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van bedrijf - overige bedrijvigheid 23": opslag aannemersbedrijf.
2.5.3. Bij besluit van 3 augustus 2010 heeft het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Winterswijk het bezwaar ongegrond verklaard tegen de weigering om vrijstelling te verlenen voor het gebruik als woning van een schuur aan de [locatie 4] te Winterswijk Corle. Dit besluit is bij uitspraak van de Afdeling van 30 mei 2012 in zaak nr.
201110267/1rechtens onaantastbaar geworden. Onder verwijzing naar dit besluit heeft de raad gesteld dat het verzoek om wijziging van de bestemming niet voldoet aan de beleidsuitgangspunten voor functieverandering van de nota "Functies zoeken plaatsen zoeken functies in Winterswijk". Daartoe heeft de raad uiteengezet dat het gebouw op het perceel [locatie 4] onvoldoende karakteristieke waarde heeft om functieverandering mogelijk te maken en in dit geval ook geen kwaliteitswinst kan worden behaald door sloop. Bovendien zal het maximaal door het beleid toegelaten aantal wooneenheden worden overschreden. Het vorenstaande in aanmerking genomen heeft de raad zich terecht op het standpunt gesteld dat het honoreren van het verzoek om functiewijziging zich niet verhoudt tot het gemeentelijke beleid.
Ten aanzien van de door [appellant sub 2] gemaakte vergelijking met de door hem genoemde locaties wordt overwogen dat de raad zich op het standpunt heeft gesteld dat deze situaties verschillen van de aan de orde zijnde situatie, omdat in die situaties de gebouwen waarvan de functie werd veranderd voldoende karakteristieke waarde hadden, dan wel de kwaliteitswinst kon worden behaald door sloop. In het deskundigenbericht is dit standpunt bevestigd. Niet is gebleken dat het deskundigenbericht op dit punt onjuistheden bevat. Gelet hierop slaagt het beroep op het gelijkheidsbeginsel niet. Evenmin ziet de Afdeling in de door [appellant sub 2] aangevoerde omstandigheden dat het gebouw op het perceel geschikt is om als woning te worden gebruikt en een woonbestemming zal leiden tot een goede afronding van de lintbebouwing aanleiding voor het oordeel dat de raad in redelijkheid een uitzondering op het door hem gevoerde beleid had moeten maken.
Gelet op het voorgaande heeft de raad in redelijkheid kunnen besluiten geen medewerking te verlenen aan het verzoek om het plandeel voor het perceel [locatie 4] de bestemming "Wonen" te geven.
2.5.4. Ten aanzien van de stelling van [appellant sub 2] dat op het perceel [locatie 4] geen opslag ten behoeve van een aannemersbedrijf plaatsvindt, wordt overwogen dat ter zitting dienaangaande is gebleken dat [appellant sub 2] gedurende lange tijd op het perceel bouwmaterialen van zijn aannemersbedrijf heeft opgeslagen. Ook heeft de raad in het kader van de voorbereiding van het plan bij een inventarisatie geconstateerd dat op het terrein opslag plaatsvindt van bouwmaterialen. Voorts is de bestemming "Bedrijf" en de aanduiding "specifieke vorm van bedrijf - overige bedrijvigheid 23" toegekend overeenkomstig het verzoek van [appellant sub 2] in zijn inspraakreactie. Niet is gebleken dat er ten tijde van de vaststelling van het plan aanwijzingen bestonden op grond waarvan de raad had behoren te weten dat het gebruik op het perceel was gewijzigd. De raad heeft er bij de vaststelling van het plan derhalve in redelijkheid van uit kunnen gaan dat het perceel werd gebruikt ten behoeve van de opslag van bouwmaterialen door een aannemersbedrijf.
2.6. In hetgeen [appellant sub 2] heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plandeel met de bestemming "Bedrijf" en de aanduiding "specifieke vorm van bedrijf - overige bedrijvigheid 23" voor het perceel [locatie 4] te Winterswijk strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit in zoverre anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. Het beroep is ongegrond.
Het beroep van [appellant sub 3]
2.7. [appellant sub 3] exploiteert een horecagelegenheid op het perceel [locatie 5] te Winterswijk Kotten. Hij maakt bezwaar tegen het plandeel met de bestemming "Agrarisch-Cultuurlandschap" voor zijn gronden ten noorden van de horecagelegenheid. Tevens kan hij zich niet verenigen met het plandeel met de bestemming "Maatschappelijk" voor het deel van zijn gronden waarop een voormalig clubgebouw staat. Hij voert hiertoe aan dat de raad onvoldoende rekening heeft gehouden met zijn bedrijfsbelangen. In dit kader stelt hij dat door het plan het op zijn perceel aanwezige bijgebouw, dat voorheen fungeerde als clubgebouw, en zijn horecagelegenheid niet meer kunnen worden gebruikt ten behoeve van sportactiviteiten. Voorts voert [appellant sub 3] aan dat de agrarische bestemming, gelet op de ligging en de omvang van de gronden, niet binnen de planperiode kan worden gerealiseerd. Evenmin zal volgens [appellant sub 3] de bestemming "Maatschappelijk" binnen de planperiode worden verwezenlijkt, nu niet is gebleken dat er initiatiefnemers zijn voor de uitvoering van de bestemming.
2.7.1. De raad stelt zich op het standpunt dat de bestemmingen "Maatschappelijk" en "Agrarisch-Cultuurlandschap" binnen de planperiode kunnen worden verwezenlijkt. Nu geen concrete plannen bestaan die noodzaken tot een andere bestemming van de gronden heeft de raad aangesloten bij de bestaande bestemming in het vorige plan.
2.7.2. De Afdeling overweegt dat de sportactiviteiten die voorheen op de desbetreffende gronden werden uitgeoefend, vanwege een verhuizing van de voetbalclub zijn beëindigd. Reeds in het vorige plan is daarom aan een deel van de gronden een agrarische bestemming toegekend. Weliswaar heeft de verhuizing van de voetbalclub voor [appellant sub 3] geleid tot een verlies aan inkomsten, hetgeen de raad erkent, maar het voorliggende bestemmingsplan is niet de aanleiding voor de verhuizing van de voetbalclub. Verder is niet gebleken dat [appellant sub 3] dan wel een ander concrete plannen heeft voor een planologische invulling van de gronden. Gelet hierop ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad onvoldoende rekening heeft gehouden met de bedrijfsbelangen van [appellant sub 3].
Voorts heeft de raad met betrekking tot de verwezenlijking van de agrarische bestemming uiteengezet dat de gronden kunnen worden ingebracht bij de Herinrichtingscommissie Winterswijk Oost, als ruilgronden voor agrariërs. Gelet hierop en bij gebreke van concrete plannen met betrekking tot deze gronden ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat niet aannemelijk is dat de bestemming "Agrarisch-Cultuurlandschap" niet binnen de planperiode van tien jaar zal worden verwezenlijkt. Evenmin heeft [appellant sub 3] aannemelijk gemaakt dat de bestemming "Maatschappelijk" niet binnen de planperiode zal worden gerealiseerd. Daarbij neemt de Afdeling in aanmerking dat het plan, gelet op de doeleindenomschrijving van de bestemming "Maatschappelijk", ruime mogelijkheden biedt voor de invulling van deze bestemming. Het betoog faalt.
2.8. In hetgeen [appellant sub 3] heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plandeel met de bestemming "Agrarisch-Cultuurlandschap" voor de gronden ten noorden van het perceel [locatie 5] te Winterswijk Kotten en het plandeel met de bestemming "Maatschappelijk" voor dat perceel strekken ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit in zoverre anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. Het beroep is ongegrond.
Het beroep van [appellant sub 4]
2.9. [appellant sub 4] kan zich niet verenigen met het plandeel met de bestemming "Agrarisch-Cultuurlandschap" voor de percelen kadastraal bekend gemeente Winterswijk D 09616 en D 09617. Deze percelen liggen ten noorden van zijn woning op het perceel [locatie 6] te Winterswijk Kotten. Hij betoogt dat de raad ten onrechte heeft besloten geen medewerking te verlenen aan zijn verzoek om ten behoeve van de bouw van enkele bijgebouwen bij zijn woning en het hobbymatig houden van paarden het perceel een woonbestemming te geven. In dit kader stelt [appellant sub 4] dat het plan ten onrechte geen planologische grondslag biedt voor de reeds aanwezige paardenstal op het perceel D 09616. Bovendien worden de percelen niet gebruikt voor agrarische doeleinden en zijn de percelen daarvoor, gelet op de grootte, evenmin geschikt.
2.9.1. De raad stelt zich op het standpunt dat een aantal jaren geleden zonder vergunning op het perceel D 09617 een paardenstal is gebouwd. Nu de raad niet wenste mee te werken aan legalisering van deze stal is deze in het kader van een handhavingsprocedure afgebroken. De raad stelt dat er geen gewijzigde feiten of omstandigheden zijn die ertoe leiden dat de raad medewerking zal verlenen aan het verzoek van [appellant sub 4].
2.9.2. Bij besluit van 4 februari 2010 heeft het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Winterswijk aan [appellant sub 4] een ontheffing verleend van het bestemmingplan "Buitengebied Winterswijk Oost" en een bouwvergunning verleend voor de bouw van een paardenstal met een oppervlakte van 57 m² op het perceel D 09616. In het deskundigenbericht staat dat de paardenstal is gebouwd en als zodanig in gebruik is. De raad en [appellant sub 4] hebben dit ter zitting bevestigd.
Het plandeel voor het perceel D 09616, dat ten noorden van de woning van [appellant sub 4] ligt, heeft in het voorliggende plan de bestemming "Agrarisch-Cultuurlandschap". Het plan laat op dit perceel geen bebouwing toe. Het voorgaande betekent dat de paardenstal voor hobbymatige doeleinden, behorende bij de woning van [appellant sub 4], niet als zodanig in het plan is bestemd. De raad heeft dit evenwel niet onderkend. Het besluit is in zoverre onzorgvuldig tot stand gekomen.
Het voorgaande laat onverlet dat de raad naar het oordeel van de Afdeling voor het overige deel van de desbetreffende gronden in redelijkheid heeft kunnen besluiten geen medewerking te verlenen aan het verzoek om een woonbestemming toe te kennen. Daartoe wordt overwogen dat dit deel van de gronden in het vorige plan reeds een agrarische bestemming had. Verder is ter zitting gebleken dat het gebruik van het gebied waarin de gronden liggen een overwegend agrarisch karakter heeft. Dat een klein deel van de gronden is verhard ten behoeve van parkeerplaatsen doet aan het agrarische karakter niet af. Voorts heeft de raad in redelijkheid het onwenselijk kunnen achten dat bij inwilliging van het verzoek de bebouwing behorende bij de woning, de paardenstal daargelaten, niet geconcentreerd is aan één kant van de weg. In zoverre faalt het betoog.
2.10. In hetgeen [appellant sub 4] heeft aangevoerd ziet de Afdeling aanleiding voor het oordeel dat het plan, voor zover het betreft het plandeel met de bestemming "Agrarisch-Cultuurlandschap" voor het perceel kadastraal bekend gemeente Winterswijk D 09616 ter plaatse van de aldaar aanwezige paardenstal behorende bij de woning van [appellant sub 4], is genomen in strijd met de bij het voorbereiden van een besluit te betrachten zorgvuldigheid. Het beroep is in zoverre gegrond. Het bestreden besluit dient in zoverre wegens strijd met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) te worden vernietigd.
In hetgeen [appellant sub 4] voor het overige heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan in zoverre strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit in zoverre anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. Het beroep is voor het overige ongegrond.
De beroepen van [appellant sub 5] en [appellant sub 6]
2.11. [appellant sub 5] kan zich niet verenigen met het plandeel met de bestemming "Recreatie" voor zijn perceel [locatie 7] te Winterswijk Ratum. Hij voert hiertoe aan dat het plan er ten onrechte aan in de weg staat om zijn recreatiewoning in de toekomst permanent te gaan bewonen. [appellant sub 5] betoogt dat hij hierdoor schade lijdt, nu hij bij de koop van de woning ervan uit is gegaan dat hij de woning permanent mocht bewonen. Hij stelt dat de raad in dit verband toezeggingen heeft gedaan. Volgens [appellant sub 5] is het toelaten van de permanente bewoning in dit geval niet in strijd met het gemeentelijke beleid. Voorts betoogt [appellant sub 5] dat de raad het plan op dit punt in strijd met het gelijkheidsbeginsel heeft vastgesteld, nu in andere gevallen een recreatiewoning wel permanent mag worden bewoond. Hij wijst in dit kader op de woningen aan Dwarsweg 15-05, 13-02 en 13-05 en de woning aan Scholtemaatweg 21.
[appellant sub 6] kan zich niet verenigen met het plandeel met de bestemming "Recreatie" voor zijn perceel [locatie 8] te Winterswijk Ratum. Hij betoogt dat het plan ten onrechte in de weg staat aan de permanente bewoning van zijn recreatiewoning. Hij voert hiertoe aan dat de recreatiewoning gedurende de gehele vorige planperiode legaal permanent is bewoond en dat hij niet voornemens is dit gebruik te beëindigen. [appellant sub 6] kan zich niet verenigen met het beleid van de raad voor zover daarin is opgenomen dat indien een perceel in de ecologische hoofdstructuur ligt, de permanente bewoning van recreatiewoningen niet als zodanig wordt bestemd. Hiertoe stelt hij dat zijn recreatiewoning reeds voor de inwerkingtreding van het beleid inzake recreatiewoningen en de ecologische hoofdstructuur permanent werd bewoond. Verder bestrijdt [appellant sub 6] dat zijn recreatiewoning deel uitmaakt van een recreatiepark. Bovendien bestaat er, gelet op de ligging en de omvang van zijn perceel, geen beletsel om op het perceel een woning toe te laten. Voorts betoogt [appellant sub 6] dat de raad het plan op dit punt in strijd met het gelijkheidsbeginsel heeft vastgesteld, nu in andere gevallen een recreatiewoning wel permanent mag worden bewoond. Hij wijst in dit kader op de woningen aan Dwarsweg 13-02 en 13-05, Scholtemaatweg 10 en 21 en Veenhuisweg 1. Tot slot stelt [appellant sub 6] dat hij schade lijdt door de vaststelling van het plan, voor zover dit het door hem bestreden plandeel betreft.
2.11.1. De raad stelt zich op het standpunt dat de recreatiewoningen van [appellant sub 5] en [appellant sub 6] ten tijde van de vaststelling van het plan niet permanent werden bewoond. Derhalve is geen woonbestemming toegekend, noch is permanente bewoning mogelijk gemaakt onder het overgangsrecht of de uitsterfregeling.
2.11.2. De plandelen voor het perceel [locatie 7] en het perceel [locatie 8] hadden in het vorige bestemmingsplan "Buitengebied Oost" de bestemming "Zomerhuis". Permanente bewoning van een zomerhuis was in dat plan gebruik dat in strijd was met de bestemming. Het gebruik van de recreatiewoningen als woning mocht op basis van het overgangsrecht van het vorige plan worden gecontinueerd.
2.11.3. In de plantoelichting van het thans voorliggende plan is vermeld dat op grond van rijks- en provinciaal beleid de permanente bewoning van recreatiewoningen ten einde wordt gebracht. De raad heeft aan de hand van het "Beoordelingsschema permanente bewoning" beoordeeld of de permanente bewoning van recreatiewoningen in het plan onder het persoonsgebonden overgangsrecht of de uitsterfregeling wordt gebracht of dat de recreatiewoning als woning wordt bestemd. Uitgangspunt daarbij is dat alleen voor de gevallen waarin de recreatiewoning ten tijde van de inwerkingtreding van het plan permanent werd bewoond een regeling in het plan is getroffen.
Voor zover [appellant sub 5] en [appellant sub 6] betogen dat dit uitgangspunt onredelijk is, omdat de raad er hiermee aan voorbijgaat dat permanente bewoning van een recreatiewoning onder het vorige plan legaal was, wordt overwogen dat de permanente bewoning van een zomerhuis in het vorige plan niet direct, maar alleen onder het overgangsrecht was toegelaten. Met overgangsrecht wordt beoogd een tijdelijke situatie te overbruggen totdat de bestemming is verwezenlijkt. Naar het oordeel van de Afdeling heeft de raad derhalve in redelijkheid geen regeling in het plan hoeven te treffen voor de gevallen waarin de permanente bewoning van de recreatiewoning was beëindigd en de bestemming "Zomerhuis" was verwezenlijkt.
2.11.3.1. Niet in geschil is dat de recreatiewoning van [appellant sub 5] ten tijde van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan niet permanent werd bewoond. Het honoreren van het verzoek van [appellant sub 5] om permanente bewoning van zijn recreatiewoning mogelijk te maken is derhalve niet in overeenstemming met het gemeentelijke beleid dat is neergelegd in het "Beoordelingsschema permanente bewoning". Voor zover [appellant sub 5] stelt dat door of namens de raad toezeggingen zijn gedaan die ertoe leiden dat de raad vanwege de waardevermindering van zijn woning een uitzondering op het beleid had moeten maken, wordt het volgende overwogen. De door [appellant sub 5] overgelegde brief van 8 december 2008 heeft betrekking op de recreatiewoning op het perceel Dwarsweg 15-05 en ziet niet op de recreatiewoning van [appellant sub 5] zelf. Voorts heeft, naar zeggen van [appellant sub 5], een ambtenaar van de gemeente weliswaar onjuiste, dan wel onvolledige informatie verschaft over de mogelijkheid om de recreatiewoning in de toekomst permanent te gaan bewonen, maar deze informatie had betrekking op het vorige planologische regime. Hieraan kan derhalve niet het recht worden ontleend dat het planologische regime dienaangaande niet zal worden gewijzigd. [appellant sub 5] heeft derhalve niet aannemelijk gemaakt dat door of namens de raad de verwachting is gewekt dat in het voorliggende plan permanente bewoning van zijn recreatiewoning mogelijk zou worden gemaakt. De raad heeft het plan op dit punt daarom niet in strijd met het vertrouwensbeginsel vastgesteld. Gelet hierop ziet de Afdeling in hetgeen [appellant sub 5] heeft aangevoerd geen aanleiding voor het oordeel dat de raad niet in redelijkheid aan zijn beleid heeft kunnen vasthouden.
2.11.3.2. Ten aanzien van de recreatiewoning van [appellant sub 6] wordt het volgende overwogen. Om te bepalen of personen permanent in hun recreatiewoning wonen, heeft de raad zich in de eerste plaats gebaseerd op de inschrijving in de gemeentelijke basisadministratie. Daarnaast heeft de raad controlebezoeken op het adres uitgevoerd waarbij het vermoeden van permanente bewoning is gecontroleerd. De rapporten van deze controlebezoeken zijn neergelegd in een controledossier. Uit het controledossier van [appellant sub 6] blijkt dat gedurende de periode 28 juli 2009 tot de vaststelling van het plan één tot negen keer per maand een controle heeft plaatsgevonden. Uit het controledossier blijkt dat de recreatiewoning gedurende de bezoeken een gesloten indruk maakte. Hoewel [appellant sub 6] in de gemeentelijke basisadministratie is ingeschreven op het adres [locatie 8] en [appellant sub 6] stelt dat hij zijn post op dit adres ontvangt, heeft de raad er op grond van het controledossier van mogen uitgaan dat de recreatiewoning van [appellant sub 6] ten tijde van de vaststelling van het plan niet permanent werd bewoond. Daarbij is in aanmerking genomen dat [appellant sub 6] verder geen concrete feitelijke gegevens heeft overgelegd die op het tegendeel wijzen. Het honoreren van het verzoek van [appellant sub 6] om permanente bewoning van zijn recreatiewoning mogelijk te maken is derhalve niet in overeenstemming met het gemeentelijke beleid dat is neergelegd in het "Beoordelingsschema permanente bewoning". Wat de eventueel nadelige invloed van het plan op de waarde van de recreatiewoning van [appellant sub 6] betreft, bestaat geen grond voor de verwachting dat die waardevermindering zodanig zal zijn dat de raad bij de afweging van de belangen een uitzondering op zijn beleid had moeten maken. Evenmin ziet de Afdeling in de stelling van [appellant sub 6] dat er, gelet op de ligging en de omvang van zijn perceel, geen beletsel bestaat om op zijn perceel een woning mogelijk te maken, aanleiding voor het oordeel dat de raad niet in redelijkheid aan zijn beleid heeft kunnen vasthouden.
Het betoog van [appellant sub 6] dat de raad ten onrechte zijn beleid inzake recreatiewoningen in de ecologische hoofdstructuur voor zijn geval toepast en dat zijn recreatiewoning geen deel uitmaakt van een recreatiepark, doet, wat daar ook van zij, er niet aan af dat de raad reeds op grond van de omstandigheid dat [appellant sub 6] zijn recreatiewoning niet permanent bewoont heeft kunnen besluiten geen medewerking te verlenen aan het verzoek van [appellant sub 6] om in het plan permanente bewoning op zijn perceel mogelijk te maken.
2.11.3.3. Voor zover [appellant sub 5] en [appellant sub 6] stellen dat de raad het plan op dit punt in strijd met het gelijkheidsbeginsel heeft vastgesteld, wordt overwogen dat de raad zich op het standpunt heeft gesteld dat de door [appellant sub 5] en [appellant sub 6] genoemde gevallen verschillen van de aan de orde zijnde situatie omdat die recreatiewoningen permanent werden bewoond, dan wel de woning in het vorige plan niet als zomerhuis was bestemd. In het deskundigenbericht is dit standpunt bevestigd. In hetgeen [appellant sub 5] en [appellant sub 6] hebben aangevoerd ziet de Afdeling derhalve geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat de door [appellant sub 5] en [appellant sub 6] genoemde situaties niet overeenkomen met de thans aan de orde zijnde situatie.
2.11.3.4. Gelet op het voorgaande heeft de raad in redelijkheid kunnen besluiten geen medewerking te verlenen aan het verzoek van [appellant sub 5] en [appellant sub 6] om in het plan permanente bewoning van hun recreatiewoningen mogelijk te maken.
2.12. Voorts stelt [appellant sub 5] dat de situering van het bestemmingsvlak op de verbeelding ten onrechte niet overeenkomt met de feitelijke ligging van zijn perceel.
2.12.1. De raad heeft ter zitting erkend dat ten onrechte de feitelijke situatie op het perceel niet als zodanig is bestemd, omdat de situering van het bestemmingsvlak op de verbeelding niet overeenkomt met de feitelijke ligging van het perceel van [appellant sub 5]. Nu de raad zich in zoverre op een ander standpunt stelt dan hij in het bestreden besluit heeft gedaan en niet is gebleken dat gewijzigde omstandigheden hiertoe aanleiding hebben gegeven, moet worden geoordeeld dat het bestreden besluit wat dit onderdeel betreft niet met de vereiste zorgvuldigheid is voorbereid.
2.13. Het beroep van [appellant sub 5] is gegrond, zodat het bestreden besluit, voor zover het betreft het plandeel met de bestemming "Recreatie" voor het perceel [locatie 7] te Winterswijk Ratum, dient te worden vernietigd wegens strijd met artikel 3:2 van de Awb.
2.14. In hetgeen [appellant sub 6] heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plandeel met de bestemming "Recreatie" voor zijn perceel [locatie 7] te Winterswijk Ratum strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. Het beroep van [appellant sub 6] is ongegrond.
Beroep [appellanten sub 7]
2.15. [appellanten sub 7] kunnen zich niet verenigen met het plan voor zover een agrarisch bouwvlak is toegekend ter plaatse van het perceel kadastraal bekend gemeente Winterswijk, sectie D, nr 8038, dat ligt op de hoek van de Kottenseweg en de Vosseveldseweg. [appellanten sub 7] vrezen voor verstening en verrommeling van het landschap in hun omgeving. Zij betogen dat de raad bij de vaststelling van het plan ten onrechte aansluiting heeft gezocht bij het wijzigingsplan "Wijziging van het bestemmingsplan voor het buitengebied van Winterswijk Oost ten behoeve van perceel hoek Kottenseweg en Vosseveldsweg". Zij voeren hiertoe aan dat de raad ten onrechte niet heeft onderkend dat de situatie ten opzichte van de vaststelling van het wijzigingsplan is gewijzigd, nu op het perceel noch aspergeteelt, noch andere bedrijfsmatige agrarische activiteiten plaatsvinden. In dit kader stellen zij dat op het perceel geen volwaardig agrarisch bedrijf meer is gevestigd en dat geen gebruik is gemaakt van de bouwvergunningen die reeds vele jaren geleden zijn verleend. Gelet op de omstandigheid dat het perceel te koop wordt aangeboden als perceel met een landhuis met agrarische bedrijfsruimte is voorts niet aannemelijk dat zich op het perceel een agrarisch bedrijf zal vestigen. Volgens [appellanten sub 7] is in het plan derhalve in strijd met het beleid dat aan het plan ten grondslag ligt het in het wijzigingsplan toegekende bouwvlak gehandhaafd. Bovendien verhoudt de planologische mogelijkheid voor een agrarische bedrijfswoning zich niet tot het uitgangspunt dat bij de vaststelling van het plan is gehanteerd dat voor opengrondse tuinbouw een bedrijfswoning niet noodzakelijk wordt geacht, aldus [appellanten sub 7].
2.15.1. De raad stelt zich op het standpunt dat conform het consoliderende karakter van het plan de planologische rechten die de eigenaar van het perceel op grond van het vorige plan had, zijn overgenomen. De raad stelt dat het voldoende aannemelijk is dat de bouwmogelijkheden op het perceel in de toekomst benut zullen worden.
2.15.2. Het college van burgemeester en wethouders van Winterswijk heeft bij besluit van 18 maart 2003 een bouwvergunning verleend voor de bouw van een woonhuis met een agrarisch bedrijfsgebouw en bij besluit van 29 januari 2007 een bouwvergunning verleend voor de bouw van een bedrijfshal/opslagloods op het perceel op de hoek van de Kottenseweg en de Vosseveldseweg. Niet in geschil is dat ten tijde van de vaststelling van het plan de voorgenomen bouw van deze gebouwen nog niet was gerealiseerd.
In de plantoelichting is vermeld dat de bestaande mogelijkheden van de bestaande agrarische bedrijven in het plan worden gehandhaafd. Op locaties waar aantoonbaar geen bedrijfsmatige activiteiten meer plaatsvinden en ook in de toekomst niet aannemelijk zijn, is de agrarische bestemming gewijzigd in een andere passende bestemming, zo staat in de plantoelichting. De raad heeft toegelicht dat mede vanwege persoonlijke omstandigheden en de voorgenomen aanleg van een rondweg nabij het perceel ten tijde van de vaststelling van het plan nog geen aanvang was gemaakt met de bouw van de woning en de bedrijfsgebouwen. Volgens de raad heeft de eigenaar van het perceel op de hoek van de Kottenseweg en de Vosseveldseweg evenwel kenbaar gemaakt dat hij nog steeds de intentie heeft de gebouwen te realiseren.
In het deskundigenbericht is vermeld dat het perceel wordt gebruikt voor agrarische doeleinden, te weten het kweken van bomen. Voorts is in het deskundigenbericht vermeld dat de eigenaar van het perceel voornemens is de woning en het bijgebouw te realiseren. Niet is gebleken dat het deskundigenbericht op dit punt onjuistheden of onvolkomenheden bevat. Dat het perceel te koop staat, betekent niet dat de bouwplannen geen doorgang zullen vinden. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat het bouwvlak mede op verzoek van de eigenaar van het perceel op de hoek van de Kottenseweg en de Vosseveldseweg in het plan is opgenomen.
Gelet op het voorgaande heeft de raad ten tijde van de vaststelling van het plan aannemelijk mogen achten dat de bouwmogelijkheden op het agrarische perceel niet onbenut zouden blijven. Voorts hebben [appellanten sub 7] niet aannemelijk gemaakt dat zij onevenredig in hun belangen worden geschaad door het behoud van de bouwmogelijkheden op het perceel. De enkele stelling dat het landschap in hun woonomgeving versteent en verrommelt is hiertoe onvoldoende. Verder wordt overwogen dat in de plantoelichting weliswaar staat dat voor opengrondse tuinbouw een bedrijfswoning niet noodzakelijk wordt geacht, maar dat hieruit niet kan worden afgeleid dat woningen waarvoor reeds een bouwvergunning is verleend niet als zodanig dienen te worden bestemd als die woningen deel gaan uitmaken van een opengronds tuinbouwbedrijf. In hetgeen [appellanten sub 7] naar voren hebben gebracht ziet de Afdeling derhalve geen aanleiding voor het oordeel dat de raad niet in redelijkheid een groter gewicht heeft kunnen toekennen aan de gevestigde rechten en belangen van de eigenaar van het perceel op de hoek van de Kottenseweg en de Vosseveldseweg dan aan het belang van [appellanten sub 7].
2.16. In hetgeen [appellanten sub 7] hebben aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan, voor zover een agrarisch bouwvlak is toegekend ter plaatse van het perceel kadastraal bekend gemeente Winterswijk, sectie D, nr 8038, strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit in zoverre anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. Het beroep is ongegrond.
2.17. De Afdeling ziet, gelet op hetgeen hiervoor onder 2.10 en 2.13 is overwogen, aanleiding de raad met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, onder a, en vijfde lid, van de Awb, op te dragen met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen een nieuw besluit te nemen. De Afdeling zal daartoe een termijn stellen.
Ter voorlichting van partijen overweegt de Afdeling nog het volgende. Zoals zij eerder heeft overwogen (uitspraak van 7 september 2011 in zaak nr.
201107073/2/R3) staat het, in geval van vernietiging van een besluit door de bestuursrechter, het bevoegd gezag in beginsel vrij om bij het nemen van een nieuw besluit terug te vallen op de procedure die aan het vernietigde besluit ten grondslag lag, dan wel de procedure van afdeling 3.4 van de Awb opnieuw te doorlopen. Dit betekent dat de raad er voor kan kiezen het bestemmingsplan opnieuw vast te stellen zonder hieraan voorafgaand een ontwerpbestemmingsplan ter inzage te leggen. In dit geval acht de Afdeling het niet nodig om bij de voorbereiding van het nieuwe besluit de procedure van afdeling 3.4 van de Awb opnieuw te doorlopen. Gelet hierop zal de Afdeling een termijn stellen van 16 weken.
2.18. De raad dient ten aanzien van [appellant sub 4] op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
Ten aanzien van [appellant sub 5] is niet gebleken van voor vergoeding in aanmerking komende proceskosten.
Ten aanzien van [appellant sub 1] en anderen, [appellant sub 2], [appellant sub 3], [appellant sub 6] en [appellanten sub 7] bestaat geen aanleiding voor een vergoeding van de proceskosten.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het beroep van [appellant sub 4] gedeeltelijk en het beroep van [appellant sub 5A] en [appellant sub 5B] geheel gegrond;
II. vernietigt het besluit van de raad van de gemeente Winterswijk van 27 januari 2011, nr. I-13, voor zover het betreft:
a. het plandeel met de bestemming "Agrarisch-Cultuurlandschap" voor het perceel kadastraal bekend gemeente Winterswijk D 09616 ter plaatse van de aldaar aanwezige paardenstal behorende bij de woning van [appellant sub 4];
b. het plandeel met de bestemming "Recreatie" voor het perceel [locatie 7] te Winterswijk Ratum;
III. draagt de raad op om binnen 16 weken na de verzending van deze uitspraak met inachtneming van hetgeen daarin is overwogen een nieuw besluit te nemen ten aanzien van de plandelen genoemd onder II en dit vervolgens op de wettelijk voorgeschreven wijze en binnen de daarvoor geldende termijn bekend te maken en mede te delen;
IV. verklaart de beroepen van [appellant sub 1] en anderen, [appellant sub 2], [appellant sub 3], [appellant sub 6] en de erven van [appellant sub 7A] en [appellant sub 7B] geheel en het beroep van [appellant sub 4] gedeeltelijk ongegrond;
V. veroordeelt de raad van de gemeente Winterswijk tot vergoeding van bij [appellant sub 4] in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.092,50 (zegge: duizendtweeënnegentig euro en vijftig cent), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
VI. gelast dat de raad van de gemeente Winterswijk aan appellanten het door hen voor de behandeling van de beroepen betaalde griffierecht vergoedt ten bedrage van € 152,00 (zegge: honderdtweeënvijftig euro) voor [appellant sub 4] en € 152,00 (zegge: honderdtweeënvijftig euro) voor [appellant sub 5A] en [appellant sub 5B], met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de ander.
Aldus vastgesteld door mr. Th.C. van Sloten, voorzitter, en mr. M.A.A. Mondt-Schouten en mr. G. van der Wiel, leden, in tegenwoordigheid van mr. P.J.A.M. Broekman, ambtenaar van staat.
w.g. Van Sloten w.g. Broekman
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 15 augustus 2012