ECLI:NL:RVS:2012:BX4681

Raad van State

Datum uitspraak
15 augustus 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201105354/1/A4
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • J.H. van Kreveld
  • R. van Heusden
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen besluit college van gedeputeerde staten van Limburg inzake project Hoogwatergeul Well-Aijen

In deze zaak gaat het om een beroep ingesteld door appellanten tegen een besluit van het college van gedeputeerde staten van Limburg, dat op 24 maart 2011 is genomen. Dit besluit betrof de wijziging van het project Hoogwatergeul Well-Aijen in de gemeente Bergen (Lb). Het besluit werd op 30 maart 2011 ter inzage gelegd. Appellanten hebben op 10 mei 2011 beroep ingesteld bij de Raad van State. Tijdens de zitting op 6 juli 2012 werd het college vertegenwoordigd door mr. J. Simonis en ing. J.J.G. Janssen, terwijl Kampergeul B.V. werd vertegenwoordigd door mr. A.P.J. Blokland en C.M.E. van Ark.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft in haar overwegingen gekeken naar de wijze van bekendmaking van het ontwerpbesluit. Appellanten stelden dat de kennisgeving enkel op de website van de provincie Limburg had plaatsgevonden en dat zij niet persoonlijk op de hoogte waren gesteld van het ontwerpbesluit. De Afdeling oordeelde dat de kennisgeving in strijd was met artikel 3:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), omdat er geen niet-elektronische kennisgeving had plaatsgevonden. Dit gebrek was van zodanige aard dat het de rechtmatigheid van het besluit aantastte.

De Afdeling verklaarde het beroep gegrond en vernietigde het besluit van het college van gedeputeerde staten van Limburg. Tevens werd gelast dat het college het griffierecht aan appellanten vergoedt. De uitspraak werd gedaan in naam der Koningin en is openbaar uitgesproken op 15 augustus 2012.

Uitspraak

201105354/1/A4.
Datum uitspraak: 15 augustus 2012
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellanten], wonend te Bergen, gemeente Bergen (Lb)
en
het college van gedeputeerde staten van Limburg, verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 24 maart 2011 heeft het college aan de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Kampergeul B.V. verleend voor het veranderen van het project Hoogwatergeul Well-Aijen in de gemeente Bergen (Lb). Dit besluit is op 30 maart 2011 ter inzage gelegd.
Tegen dit besluit hebben [appellanten] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 10 mei 2011, beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 6 juli 2012, waar het college, vertegenwoordigd door mr. J. Simonis en ing. J.J.G. Janssen, beiden werkzaam bij de provincie Limburg, is verschenen.
Voorts is ter zitting Kampergeul B.V., vertegenwoordigd door mr. A.P.J. Blokland en C.M.E. van Ark, gehoord.
2. Overwegingen
2.1. Op 1 oktober 2010 is de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: Wabo) in werking getreden. Bij de invoering van deze wet is een aantal andere wetten gewijzigd. Uit het overgangsrecht, zoals dat is opgenomen in artikel 1.2, tweede lid, van de Invoeringswet Wabo, volgt dat de wetswijzigingen niet van toepassing zijn op dit geding. In deze uitspraak worden dan ook de wetten aangehaald, zoals zij luidden voordat zij bij invoering van de Wabo werden gewijzigd.
2.2. [appellanten] achten het niet juist dat kennisgeving van het ontwerpbesluit en het bestreden besluit alleen op de website van de provincie heeft plaatsgevonden, en het college hun niet persoonlijk van het ontwerpbesluit op de hoogte heeft gesteld, terwijl dat bij andere gelegenheden wel is gebeurd, aldus [appellanten]. Ten onrechte bestond voorts geen mogelijkheid om tijdens een informatiebijeenkomst mondelinge zienswijzen naar voren te brengen.
2.2.1. Ingevolge artikel 2:14, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb), geschiedt de verzending van berichten die niet tot een of meer geadresseerden zijn gericht, niet uitsluitend elektronisch, tenzij bij wettelijk voorschrift anders is bepaald.
Ingevolge artikel 3:11, eerste lid, legt het bestuursorgaan het ontwerp met de daarop betrekking hebbende stukken die redelijkerwijs nodig zijn voor een beoordeling van het ontwerp, ter inzage.
Ingevolge artikel 3:12, eerste lid, geeft het bestuursorgaan, voorafgaand aan de terinzagelegging, in een of meer dag-, nieuws-, of huis-aan-huisbladen of op een andere geschikte wijze kennis van het ontwerp. Volstaan kan worden met het vermelden van de zakelijke inhoud.
Ingevolge artikel 3:15, eerste lid, kunnen belanghebbenden bij het bestuursorgaan naar keuze schriftelijk of mondeling hun zienswijze over het ontwerp naar voren brengen.
2.2.2. Voor zover [appellanten] betogen dat het bestreden besluit niet op juiste wijze is bekendgemaakt of dat anderszins de informatievoorziening omtrent het besluit niet juist is verlopen, overweegt de Afdeling dat, wat hiervan ook zij, het zou gaan om een onregelmatigheid die dateert van na het nemen van het bestreden besluit. Dergelijke onregelmatigheden kunnen de rechtmatigheid van het besluit niet aantasten.
2.2.3. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is gebleken dat het college de kennisgeving van het ontwerpbesluit uitsluitend heeft gedaan op de website van de provincie Limburg.
Bij de toepassing van artikel 3:12, eerste lid, van de Awb komt het college een zekere vrijheid toe, mits aldus op een geschikte wijze kennisgeving van het ontwerpbesluit plaatsvindt. Volgens de memorie van toelichting bij de Wet uniforme openbare voorbereidingsprocedure Awb (Kamerstukken II 1999-2000, 27 023, nr. 3, blz. 14) moet daarbij worden voldaan aan de voorwaarde dat de kennisgeving daadwerkelijk al diegenen kan bereiken die naar verwachting bedenkingen kunnen hebben tegen het ontwerpbesluit.
2.2.4. Zoals de Afdeling bij uitspraken van heden in zaak nr.
201101170/1/A4en in zaak nr.
201102433/1/A4heeft overwogen, kan kennisgeving via het internet een geschikte wijze van kennisgeving als bedoeld in artikel 3:12, eerste lid, van de Awb zijn. Zoals wordt bevestigd in de memorie van toelichting bij de Wet elektronisch bestuurlijk verkeer (Kamerstukken II 2001-2002, 28 483, nr. 3, blz. 24 en 38), is op de kennisgeving als bedoeld in artikel 3:12, eerste lid, echter tevens artikel 2:14, tweede lid, van de Awb van toepassing. Artikel 2:14, tweede lid, en artikel 3:12, eerste lid, van de Awb dienen in onderlinge samenhang aldus te worden uitgelegd dat op grond daarvan vereist is dat, in verband met de artikelen 3:11, eerste lid, en 3:15, eerste lid, van een ontwerpbesluit op ten minste één niet-elektronische, geschikte wijze als bedoeld in artikel 3:12, eerste lid, kennis wordt gegeven, tenzij bij wettelijk voorschrift anders is bepaald.
Het college heeft ter zitting medegedeeld dat ten tijde van de kennisgeving van het ontwerpbesluit, genomen op 20 januari 2011, in de provincie Limburg niet een wettelijk voorschrift als bedoeld in artikel 2:14, tweede lid, van de Awb gold. Het college had derhalve op ten minste één niet-elektronische, geschikte wijze kennis moeten geven van het ontwerpbesluit.
2.2.5. De wijze waarop het college kennis van het ontwerpbesluit heeft gegeven is in strijd met artikel 3:12, eerste lid, van de Awb.
Ter zitting is door het college gesteld dat de ongeveer 200 inwoners van Aijen hierdoor niet zijn benadeeld. De inwoners konden volgens het college op de hoogte zijn van het ontwerpbesluit en de mogelijkheid zienswijzen in te dienen, nu op 15 februari 2011 een informatiebijeenkomst is gehouden, de dorpsraad is geïnformeerd en inwoners deel uitmaken van een klankbordgroep die op de hoogte was van de procedure omtrent het ontwerpbesluit.
Dit is echter onvoldoende om te oordelen dat aannemelijk is dat alle belanghebbenden niet zijn benadeeld, te meer omdat niet op voorhand is uit te sluiten dat ook anderen dan inwoners van Aijen belanghebbend zijn. Het gebrek kan niet met toepassing van artikel 6:22 van de Awb worden gepasseerd.
De beroepsgrond slaagt.
2.3. Het beroep is gegrond. Het bestreden besluit dient wegens strijd met artikel 3:12, eerste lid, van de Awb te worden vernietigd. Aan bespreking van de overige beroepsgronden komt de Afdeling niet toe.
2.4. Niet is gebleken van voor vergoeding in aanmerking komende proceskosten.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het beroep gegrond;
II. vernietigt het besluit van het college van gedeputeerde staten van Limburg van 24 maart 2011, kenmerk 10/26187;
III. gelast dat het college van gedeputeerde staten van Limburg aan [appellanten] het door hem voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 152,00 (zegge: honderdtweeënvijftig euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. J.H. van Kreveld, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R. van Heusden, ambtenaar van staat.
w.g. Van Kreveld w.g. Van Heusden
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 15 augustus 2012
163-738.