ECLI:NL:RVS:2012:BX4684

Raad van State

Datum uitspraak
15 augustus 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201110045/1/R3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van een wijzigingsplan voor een boomkwekerij in Bergeijk

In deze zaak heeft de Raad van State op 15 augustus 2012 uitspraak gedaan over het wijzigingsplan "Broekstraat 15-17" dat door het college van burgemeester en wethouders van Bergeijk was vastgesteld op 12 juli 2011. Het plan voorziet in de uitbreiding van een bestaande boomkwekerij en de herbouw van een bedrijfswoning. [Appellant], wonende te Bergeijk, heeft tegen dit besluit beroep ingesteld, waarbij hij zijn bezwaren heeft geuit over de ruimtelijke onderbouwing van het plan, de hoogte van de bebouwing en de gevolgen voor zijn woon- en leefklimaat.

De Afdeling bestuursrechtspraak heeft de zaak op zitting behandeld op 2 juli 2012. Tijdens deze zitting is [appellant] vertegenwoordigd door zijn gemachtigde, mr. J.A.J.M. van Houtum, en het college door B. van Dorsten. Ook is [belanghebbende] ter zitting verschenen. De Afdeling heeft overwogen dat het wijzigingsplan in overeenstemming is met het bestemmingsplan "Woongebieden West, Bergeijk" en dat de wijzigingsvoorwaarden zijn nageleefd. De Afdeling heeft vastgesteld dat de bezwaren van [appellant] niet opwegen tegen de belangen van de uitbreiding van de kwekerij, en dat de afstand tot de woning van [appellant] voldoende is om een goed woon- en leefklimaat te waarborgen.

De Afdeling heeft geconcludeerd dat het college zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het wijzigingsplan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Het beroep van [appellant] is ongegrond verklaard, en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar uitgesproken op 15 augustus 2012.

Uitspraak

201110045/1/R3.
Datum uitspraak: 15 augustus 2012
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te Bergeijk,
en
het college van burgemeester en wethouders van Bergeijk,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 12 juli 2011 heeft het college het wijzigingsplan "Broekstraat 15-17" vastgesteld.
Tegen dit besluit heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 15 september 2011, beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Daartoe in de gelegenheid gesteld, heeft [belanghebbende] een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 2 juli 2012, waar [appellant], vertegenwoordigd door [gemachtigden], bijgestaan door mr. J.A.J.M. van Houtum, en het college, vertegenwoordigd door B. van Dorsten, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Voorts is ter zitting [belanghebbende] verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Het wijzigingsplan (hierna: het plan) vindt zijn grondslag in het geldende bestemmingsplan "Woongebieden West, Bergeijk" (hierna: het bestemmingsplan) dat is vastgesteld op 24 november 2008 en door het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant grotendeels is goedgekeurd op 21 juli 2009.
Ingevolge artikel 12, lid 12.2.1, onder c, van de planvoorschriften van het bestemmingsplan geldt voor de op de plankaart voor "Kwekerij" aangewezen gronden dat de goothoogte niet meer mag bedragen dan op de plankaart is aangegeven.
Ingevolge dit artikellid, onder d, geldt voor de op de plankaart voor "Kwekerij" aangewezen gronden dat de (nok)hoogte niet meer mag bedragen dan op de plankaart is aangegeven.
Ingevolge artikel 24, eerste lid, onder k, is het college van burgemeester en wethouders bevoegd het bestemmingsplan te wijzigen voor zover het betreft het gebied op de plankaart aangeduid met "gebied met wijzigingsbevoegdheid 10" ten behoeve van de uitbreiding van de kwekerij en de herbouw van de bestaande bedrijfswoning en woning, mits:
1. de oppervlakte aan kassen niet meer bedraagt dan 1.700 m²;
2. de afstand tot de woningen buiten de wijzigingsbevoegdheid niet minder bedraagt dan 10 m;
3. de afstand van de bebouwing tot de aangrenzende bestemming "Verkeers- en verblijfsdoeleinden" niet minder bedraagt dan de afstand van de bebouwing aan de Broekstraat 13/13a tot de bestemming "Verkeers- en verblijfsdoeleinden";
4. de bedrijfswoning vóór de bedrijfsbebouwing blijft liggen;
5. er geen sprake is van milieuhygiënische belemmeringen;
6. de wijziging inpasbaar is vanuit stedenbouwkundig-ruimtelijk oogpunt;
7. de wijziging geen nadelige invloed heeft op de normale afwikkeling van het verkeer en geen onevenredige toename van de parkeerbehoefte veroorzaakt;
8. aangetoond wordt dat de uitbreiding noodzakelijk is voor een goede bedrijfsvoering;
9. de goothoogte niet meer bedraagt dan 6 m en de (nok)hoogte niet meer bedraagt dan 9 m.
2.2. Het wijzigingsplan voorziet in een uitbreiding van de bestaande boomkwekerij van [belanghebbende] op de percelen Broekstraat 15 en 17 te Bergeijk alsmede de herbouw van de bestaande bedrijfswoning en de bouw van een burgerwoning ter plaatse.
Aan een deel van de gronden van de percelen Broekstraat 15 en 17 is de bestemming "Kwekerij" toegekend. Aan het zuidwestelijke deel van dit plandeel is een maximale goothoogte van 9 m en een maximale nokhoogte van 9 m toegekend. Aan het noordoostelijke deel van dit plandeel is een maximale goothoogte van 7,5 m en een maximale nokhoogte van 7,5 m toegekend. Aan de gronden met de bestemming "Kwekerij" die grenzen direct aan het perceel van [appellant] is de aanduiding "afwijkende bebouwingsregeling" toegekend. Aan deze gronden is een maximale goothoogte van 3 m en een maximale nokhoogte van 5,5 m toegekend.
Ingevolge artikel 3 van de planregels bij het wijzigingsplan, wordt, voor zover thans van belang, artikel 12, lid 12.2.1, van de planvoorschriften van het bestemmingsplan "Woongebieden West, Bergeijk" als volgt aangevuld:
h. Ter plaatse van de aanduiding "afwijkende bebouwingsregeling" geldt dat:
1. de dakhelling niet meer mag bedragen dan 60°;
2. de dakhelling oplopend dient te zijn vanaf de perceelsgrens.
2.3. Met het bestaan van de wijzigingsbevoegdheid in het bestemmingsplan mag de aanvaardbaarheid van de nieuwe bestemming binnen het gebied waarop de wijzigingsbevoegdheid betrekking heeft in beginsel als een gegeven worden beschouwd, indien is voldaan aan de bij het bestemmingsplan gestelde wijzigingsvoorwaarden. Dit neemt echter niet weg dat het bij het vaststellen van een wijzigingsplan gaat om een bevoegdheid en niet om een plicht. Het feit dat aan de in een bestemmingsplan opgenomen wijzigingsvoorwaarden is voldaan, laat de plicht van het college onverlet om in de besluitvorming omtrent de vaststelling van een wijzigingsplan na te gaan of uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening, gelet op de betrokken belangen, wijziging van de oorspronkelijke bestemming is gerechtvaardigd.
2.4. Over het betoog van [appellant] ter zitting dat de papieren versie van het plan afwijkt van de digitale versie, overweegt de Afdeling als volgt.
2.4.1. Ingevolge artikel 1.2.3, eerste lid, van het Besluit ruimtelijke ordening (hierna: Bro) worden de in artikel 1.2.1, eerste lid, bedoelde visies, plannen, besluiten en verordeningen in voorkomend geval met de daarbij behorende toelichting of onderbouwing langs elektronische weg vastgelegd en in die vorm vastgesteld. Een volledige verbeelding daarvan op papier wordt gelijktijdig vastgesteld.
Ingevolge artikel 8.1.2, aanhef en onder a, voor zover thans van belang, is, tenzij toepassing is gegeven aan artikel 8.1.4, artikel 1.2.3 niet van toepassing op een wijziging of uitwerking van een bestemmingsplan mits dat bestemmingsplan in ontwerp ter inzage is gelegd voor 1 januari 2010.
2.4.2. De terinzagelegging van het ontwerp van het bestemmingsplan dateert van voor 1 januari 2010. Op grond van voornoemde bepalingen uit het Bro is in dat geval de papieren verbeelding beslissend. Het betoog faalt.
2.5. [appellant], die woont aan de [locatie] te Bergeijk, betoogt dat een ruimtelijke onderbouwing van het plan, waarbij wordt ingegaan op de relatie van het plan met de omliggende gronden van het plangebied en de ruimtelijke effecten van het plan, ten onrechte ontbreekt. De voorziene bebouwing is volgens [appellant] te massief en te hoog in relatie tot de omgeving. Voorts is de situering van de bedrijfswoning direct aan de weg volgens [appellant] niet passend in de omgeving, gelet op de overige woningen in de Broekstraat.
2.5.1. In de plantoelichting is in paragraaf 2.2 Ruimtelijke structuur en 2.3 Functionele structuur ingegaan op de omgeving van het plangebied. In de Broekstraat is lintbebouwing aanwezig die van oudsher zowel wat betreft vorm als wat betreft functie zeer divers is. Belangrijke kenmerken zijn de verschillen in massa en de diversiteit in rooilijnen. De directe omgeving van het plangebied heeft voornamelijk een woonfunctie, maar ook zijn bedrijven, detailhandel en horeca en één andere agrarische functie aanwezig. Gelet op het voorgaande is naar het oordeel van de Afdeling in de plantoelichting voldoende ingegaan op de relatie van het plan met de omliggende gronden van het plangebied.
Voorts wordt met de toegestane hoogtes voor de uitbreiding van het bedrijf van [belanghebbende] voldaan aan de wijzigingsvoorwaarden. De afwijkende bebouwingsregeling met lagere hoogtes voor de gronden met de bestemming "Kwekerij" die grenzen direct aan het perceel van [appellant] heeft het college afgestemd op de rechtens toegestane hoogtes van bijgebouwen op de omliggende woonpercelen om te voorkomen dat de bedrijfsbebouwing te massaal wordt en daardoor niet in de omgeving past. Dit is naar het oordeel van de Afdeling niet onredelijk.
De voorziene bedrijfswoning is op een afstand van 13,5 m van de weg voorzien. Het betoog van [appellant] dat deze ten onrechte direct aan de weg is gesitueerd, mist derhalve feitelijke grondslag. Nu de situering op genoemde afstand van de weg overeenkomt met de in noordoostelijke richting van het plangebied gelegen woningen, bestaat ook in zoverre geen aanleiding voor het oordeel dat dit niet passend is in de omgeving. Nu de voorziene burgerwoning op dezelfde afstand tot de weg is gesitueerd, bestaat ten aanzien van de situering van die woning evenmin aanleiding voor het oordeel dat dit niet passend is in de omgeving of dat dit ertoe leidt dat de woning van [appellant] wegvalt tegen de nieuwbouw.
Het betoog faalt.
2.6. Voorts betoogt [appellant] dat het plan zal leiden tot een aantasting van zijn woon- en leefklimaat. De in het plan voorziene bebouwing is voorzien tot aan de perceelsgrens op een te korte afstand van zijn woning, aldus [appellant]. Hij vreest voor geluid- en verkeershinder en een aantasting van de luchtkwaliteit ter plaatse van zijn woning. [appellant] heeft in dit verband ter zitting betoogd dat, nu het plan voorziet in een nieuwe planologische situatie, anders dan het college stelt, meer dan 10 m in acht moet worden genomen om het Besluit glastuinbouw op de inrichting van toepassing te laten blijven. In de brochure "Bedrijven en milieuzonering" van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (hierna: de VNG-brochure) wordt een scheiding van functies geadviseerd, aldus [appellant]. Nu hieraan niet wordt voldaan, is het plan volgens hem in strijd met een goede ruimtelijke ordening. Voorts leidt de in het plan voorziene massieve en hoge bebouwing volgens [appellant] tot een onevenredige aantasting van zijn uitzicht. In het ontwerp van het plan bestreek het bouwvlak niet het hele perceel, waardoor tussen het kassencomplex en de perceelgrens een onbebouwde strook bestond. Nu in het vastgestelde plan het gehele perceel kan worden volgebouwd en direct grenzend aan zijn perceel is voorzien in kassen tot 7,5 m hoog, is deze bebouwingsvrije strook ten onrechte komen te vervallen, aldus [appellant]. Volgens hem valt niet in te zien waarom het college bij de belangenafweging meer gewicht heeft toegekend aan het belang van [belanghebbende] bij uitbreiding van zijn bedrijf dan aan zijn belang bij het ongewijzigd blijven van zijn woonsituatie.
2.6.1. Het college stelt dat de woning van [appellant] op een afstand staat van meer dan 10 m van de in het plan voorziene uitbreiding. De inrichting van [belanghebbende] valt volgens het college hiermee onder de toepassingscriteria van artikel 2, aanhef en onder b, van het Besluit glastuinbouw.
2.6.2. Ingevolge artikel 2.1, eerste lid, onder e, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, voor zover van belang, is het verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit het veranderen of veranderen van de werking of het in werking hebben van een inrichting.
Ingevolge artikel 8.1, eerste lid van de Wet milieubeheer is het verboden zonder daartoe verleende vergunning een inrichting waartoe een installatie als bedoeld in bijlage 1 van de EG-richtlijn geïntegreerde preventie en bestrijding van verontreiniging behoort:
a. op te richten;
b. te veranderen of de werking daarvan te veranderen;
c. in werking te hebben.
Ingevolge het tweede lid kunnen bij algemene maatregel van bestuur andere categorieën van inrichtingen worden aangewezen, waarvoor de in het eerste lid bedoelde verboden gelden.
Ingevolge artikel 1.5 van het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer (hierna: Barim) worden de in artikel 8.1, tweede lid, van de Wet milieubeheer bedoelde categorieën van inrichtingen in bijlage 1 bij dit besluit genoemd.
Ingevolge bijlage 1, aanhef en onder b, sub 1˚, bij het Barim gelden de in artikel 8.1, eerste lid, van de Wet milieubeheer opgenomen verboden voor inrichtingen waarop het Besluit glastuinbouw van toepassing is, voor zover het een glastuinbouwbedrijf type A betreft.
Ingevolge artikel 2, aanhef en onder b, sub 18˚, van het Besluit glastuinbouw wordt in dit besluit en de daarop berustende bepalingen verstaan onder glastuinbouwbedrijf type A, een glastuinbouwbedrijf waar de oprichting van heeft plaatsgevonden:
aa. na 30 april 1996 en het glastuinbouwbedrijf is gelegen op een afstand van minder dan 50 m van een object categorie I, dan wel op een afstand van minder dan 25 m van een object categorie II, of
bb. voor 1 mei 1996 en het glastuinbouwbedrijf, met inbegrip van eventuele uitbreidingen na dat tijdstip, is gelegen op een afstand van minder dan 25 m van een object categorie I, dan wel op een afstand van minder dan 10 m van een object categorie II, of het glastuinbouwbedrijf, met inbegrip van eventuele uitbreidingen na dat tijdstip, na 1 oktober 2009 komt te liggen op een afstand van minder dan 50 m van enig object categorie I dan wel tot minder dan 25 m van enig object categorie II,
waarbij geldt dat voor de bepaling van afstanden wordt gemeten vanaf het onderdeel van het glastuinbouwbedrijf dat het dichtst bij het genoemde object is gelegen, waarbij een waterbassin, een watersilo, een warmwateropslagtank en het open erf niet als een zodanig onderdeel worden beschouwd.
Ingevolge artikel 2, aanhef en onder c, wordt verstaan onder glastuinbouwbedrijf type B: glastuinbouwbedrijf, niet zijnde glastuinbouwbedrijf type A.
2.6.3. De VNG-brochure geeft onder meer indicatieve afstanden tussen rustige woonwijken en bedrijven met betrekking tot de aanvaardbaarheid van een plan vanuit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening. De VNG-brochure wordt primair gebruikt bij de beoordeling van nieuwe situaties en gaat uit van het uitgangspunt dat deze gemotiveerd kan worden toegepast. Derhalve bestaat geen verplichting tot het gebruik van de VNG-brochure en heeft het college hiervan bij de voorbereiding van het plan geen gebruik hoeven maken.
2.6.4. Over de toepasselijkheid van het Besluit glastuinbouw overweegt de Afdeling als volgt. Niet in geschil is dat het bedrijf van [belanghebbende] in de situatie zonder uitbreiding als een glastuinbouwbedrijf type B moet worden aangemerkt, omdat het is opgericht voor 1 mei 1996 en op een afstand van meer dan 10 m tot een object categorie II als bedoeld in het Besluit glastuinbouw ligt. De woning van [appellant] is onbetwist een object categorie II. Uitgaande van het eerste deel van artikel 2, aanhef en onder b, sub 18°, onder bb, van het Besluit glastuinbouw is het bedrijf niet vergunningplichtig. Blijkens de geschiedenis van de totstandkoming van het bepaalde in het tweede deel van artikel 2, aanhef en onder b, sub 18°, onder bb, van het Besluit glastuinbouw (nota van toelichting, blz. 47; Stb. 2009, 322) strekt de toevoeging van dit deel ertoe dat bedrijven die door hun uitbreiding na 1 oktober 2009 binnen de in die bepaling genoemde afstanden komen te liggen, moeten worden aangemerkt als glastuinbouwbedrijven type A die vergunningplichtig worden. Het bedrijf lag echter reeds voor 1 oktober 2009 op een afstand van minder dan 25 m van een object categorie II, waardoor het tweede deel van artikel 2, aanhef en onder b, sub 18°, onder bb, niet van toepassing is. Gelet hierop en op artikel 2, aanhef en onder b, sub 18°, onder bb, van het Besluit glastuinbouw, dient ten minste een afstand van 10 m te worden aangehouden tussen de woning van [appellant] en het glastuinbouwbedrijf van [belanghebbende] teneinde te voorkomen dat de inrichting van [belanghebbende] als een glastuinbouwbedrijf type A wordt aangemerkt. Nu tussen de inrichting van [belanghebbende] en het perceel van [appellant] aan deze in het Besluit glastuinbouw genoemde afstand wordt voldaan, blijft het Besluit glastuinbouw van toepassing op de inrichting na verwezenlijking van het plan.
2.6.5. Voor de planologische aanvaardbaarheid van de uitbreiding van de kwekerij tot 10 m van de woning van [appellant] is van belang dat de uitbreiding reeds is voorzien in de wijzigingsbevoegdheid in het bestemmingsplan. Voor zover de uitbreiding als een planologisch nieuwe situatie moet worden aangemerkt, heeft de ruimtelijke afweging van de betrokken belangen al grotendeels plaatsgevonden bij de vaststelling van het bestemmingsplan. Daarbij is van belang dat het een specifieke wijzigingsbevoegdheid is, voor twee aan elkaar grenzende percelen. Gelet op de begrenzing van het gebied waaraan in het bestemmingsplan de aanduiding "gebied met wijzigingsbevoegdheid 10" was toegekend, was ten tijde van de vaststelling van het bestemmingsplan duidelijk dat de uitbreiding door wijziging mogelijk werd gemaakt op de percelen ten zuidwesten van het bestaande bedrijf in de richting van de woning van [appellant]. Voorts zijn in de wijzigingsvoorwaarden concrete eisen gesteld aan de oppervlakte van de bebouwing, de afstand tot de woningen buiten de percelen waarop de wijzigingsbevoegdheid betrekking heeft en de goot- en nokhoogte. Het wijzigingsplan voldoet aan de voorwaarden van de wijzigingsbevoegdheid. Zoals in 2.6.4 reeds overwogen voldoet het wijzigingsplan ook aan de in het Besluit glastuinbouw genoemde afstand tot een categorie II-object voor een type B-bedrijf. Gelet op deze omstandigheden heeft de raad zich in redelijkheid op het standpunt mogen stellen dat mag worden aangenomen dat ter plaatse van de woning van [appellant] een goed woon- en leefklimaat kan worden gewaarborgd. Daarbij is nog van belang dat de raad rekening heeft gehouden met het belang van [appellant] door voor het gedeelte van het perceel dat grenst aan zijn perceel een afwijkende bebouwingsregeling vast te stellen met een lagere goot- en bouwhoogte dan op grond van de wijzigingsregels mogelijk zou zijn, namelijk een maximale goothoogte van 3 m en een maximale nokhoogte van 5,5 m. Anders dan [appellant] kennelijk veronderstelt, zijn op dit gedeelte geen kassen tot 7,5 m toegestaan. De toegestane goot- en bouwhoogte zijn niet zo groot dat het uitzicht van [appellant] hierdoor onevenredig wordt aangetast. Voor zover deze regeling pas bij de vaststelling in het plan is opgenomen betreft dit een wijziging waardoor niet een geheel ander plan is ontstaan. Weliswaar is de smalle strook onbebouwde grond niet langer in het plan opgenomen, maar tegelijkertijd zijn de goot- en bouwhoogte voor de toegestane bebouwing aan deze zijde van het perceel verlaagd, waarbij is aangesloten bij de bouwhoogte voor bijgebouwen die op grond van het bestemmingsplan mogelijk was.
Voor zover [appellant] heeft verwezen naar zijn zienswijze ten aanzien van de door hem gevreesde aantasting van zijn woon- en leefklimaat overweegt de Afdeling dat het college in het bestreden besluit is ingegaan op deze zienswijze. [appellant] heeft in het beroepschrift, noch ter zitting, redenen aangevoerd waarom de weerlegging van de desbetreffende zienswijze in het bestreden besluit in zoverre onjuist zou zijn.
Het betoog faalt.
2.6.6. Ten aanzien van de door [appellant] gevreesde aantasting van de luchtkwaliteit overweegt de Afdeling als volgt. Artikel 5.16, eerste lid, van de Wet milieubeheer biedt het kader voor de beoordeling van de gevolgen voor de luchtkwaliteit voor de uitoefening of de toepassing van de in het tweede lid van dit artikel opgesomde bevoegdheden en wettelijke voorschriften. In het tweede lid van artikel 5.16 van de Wet milieubeheer zijn geen bevoegdheden en wettelijke voorschriften opgenomen die thans aan de orde zijn, namelijk de vaststelling van een wijzigingsplan. Derhalve is artikel 5.16, eerste lid, van de Wet milieubeheer in dit geval niet van toepassing en kan het betoog van [appellant] omtrent de luchtkwaliteit reeds daarom niet slagen.
2.7. Ten slotte vreest [appellant] dat ten gevolge van het plan zijn woning en de omliggende woningen van het plangebied in waarde zullen dalen. In verband met de naar aanleiding hiervan in te dienen planschadeclaims is niet zeker dat het plan financiëel haalbaar is, aldus [appellant].
2.7.1. Wat betreft de eventueel nadelige invloed van het plan op de waarde van de woning van [appellant] en overige omliggende woningen, bestaat geen grond voor de verwachting dat die waardevermindering zodanig zal zijn dat het college bij de afweging van de belangen hieraan een groter gewicht had moeten toekennen dan aan de belangen die met de realisering van het plan aan de orde zijn. [appellant] heeft evenmin aannemelijk gemaakt dat zodanige planschade zal ontstaan dat de financiële uitvoerbaarheid niet meer is verzekerd. Het betoog faalt.
Conclusie
2.8. In hetgeen [appellant] heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat het college zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. Het beroep is ongegrond.
2.9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. W.D.M. van Diepenbeek, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.F.N. Pikart-van den Berg, ambtenaar van staat.
w.g. Van Diepenbeek w.g. Pikart-van den Berg
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 15 augustus 2012
350-653.