201201652/1/R2.
Datum uitspraak: 15 augustus 2012
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellanten] (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellant]), wonend te Zuilichem, gemeente Zaltbommel,
de raad van de gemeente Zaltbommel,
verweerder.
Bij besluit van 8 december 2011 heeft de raad het bestemmingsplan "Zuilichem, Kerkwegje tussen 8 en 10" vastgesteld.
Tegen dit besluit heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 14 februari 2012, beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant] en de raad hebben nadere stukken ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 5 juli 2012, waar de raad, vertegenwoordigd door J. van de Ven, werkzaam bij de gemeente, is verschenen. Voorts is ter zitting [partij], bijgestaan door H.K.J. van der Wielen, verschenen.
2.1. Het plan is opgesteld om de bouw van twee woningen, gelegen tussen de nummers 8 en 10 van het Kerkwegje te Zuilichem mogelijk te maken.
2.2. [appellant] stelt dat het plan ten koste gaat van zijn woon- en leefklimaat. Hiertoe voert hij aan dat de te bouwen woningen zijn uitzicht zullen beperken, dat de woningen op korte afstand van zijn woning komen te staan en hoger zijn dan zijn woning, waardoor zijn privacy wordt aangetast.
2.2.1. De raad stelt dat het uitzicht van [appellant] in oostelijke richting slechts in beperkte mate wordt verminderd, omdat het uitzicht in die richting reeds wordt beperkt door de woning aan het Kerkwegje 10. In noordelijke richting wordt het uitzicht behouden, aldus de raad. Ten aanzien van de nabijheid van de woningen stelt de raad naar aanleiding van de zienswijze van [appellant] het bouwvlak van de woningen te hebben verkleind en de meest nabije woning anderhalve meter in oostelijke richting te hebben verplaatst, zodat er voldoende ruimte tussen de te bouwen woningen en de woning van [appellant] blijft. De raad stelt de hoogte van de woningen te hebben aangepast aan de omgeving.
2.2.2. De Afdeling overweegt dat in het algemeen aan een geldend bestemmingsplan geen blijvende rechten kunnen worden ontleend. De raad kan op grond van gewijzigde planologische inzichten en na afweging van alle betrokken belangen andere bestemmingen en regels voor gronden vaststellen. Voorts bestaat er geen blijvend recht op een vrij uitzicht. De raad heeft in redelijkheid meer gewicht kunnen toekennen aan de met de woningbouw gediende belangen dan aan de belangen van [appellant]. Hierbij neemt de Afdeling in aanmerking dat de afstand tot de te realiseren woning die het meest nabij zijn woning is gelegen ruim tien meter is en de hoogte van deze woning aansluit bij het verloop in oostelijke richting van lagere naar hogere bebouwing. Een en ander kan in een bebouwde omgeving als waarvan hier sprake is niet uitzonderlijk worden geacht. Het betoog van [appellant] faalt.
2.3. Voorts stelt [appellant] dat het plan in artikel 3, lid 3.2, onder 3.2.1, van de planregels ten onrechte de mogelijkheid biedt om binnen de bestemming "Water", een bouwwerk geen gebouw zijnde van maximaal vier meter hoogte op te richten. Een dergelijk hoog bouwwerk, bijvoorbeeld een brug, past volgens [appellant] niet op deze locatie binnen de bebouwde kom en naast zijn woning. Ook is een dergelijk bouwwerk niet passend bij een water van ongeveer één meter breed. [appellant] wijst erop dat in bestemmingsplannen van andere gemeenten bij een vergelijkbare bepaling een standaardhoogte van twee meter wordt aangehouden.
2.3.1. De raad stelt dat de hoogte van vier meter binnen de bestemming "Water" een standaardregel is voor de bestemmingsplannen binnen de gemeente Zaltbommel. Deze bouwhoogte is onder meer opgenomen om afmeerpalen mogelijk te maken in watergangen. Voorts stelt de raad dat niet gevreesd hoeft te worden voor een brug van vier meter hoog op deze locatie, omdat hiervoor geen noodzaak bestaat.
2.3.2. Blijkens de verbeelding is de breedte van het water binnen het plangebied ongeveer één tot anderhalve meter. Niet is gebleken dat de raad heeft onderzocht waarom voor een dergelijke watergang een bouwhoogte van vier meter vereist zou zijn, noch waarom een dergelijke bouwhoogte op ongeveer drie meter afstand van de woning van [appellant] ruimtelijk aanvaardbaar zou zijn. Het enkele feit dat aangesloten wordt bij de algemene bestemmingsplansystematiek binnen de gemeente Zaltbommel kan niet als een afdoende ruimtelijke onderbouwing worden beschouwd. Hierbij neemt de Afdeling in aanmerking dat de raad heeft gesteld dat een noodzaak voor een brug over het water binnen het plangebied ontbreekt. Voorts heeft de raad ter zitting bevestigd dat het uitgesloten is dat schepen die een meerpaal nodig hebben van vier meter hoogte dit water kunnen bevaren.
Gelet hierop ziet de Afdeling aanleiding voor het oordeel dat artikel 3, lid 3.2, onder 3.2.1, van de planregels is vastgesteld in strijd met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb). Het beroep is in zoverre gegrond, zodat het bestreden besluit in zoverre dient te worden vernietigd.
De Afdeling ziet in dit geval aanleiding om met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, aanhef en onder c, van de Awb de in voormelde planregel toegestane maximale bouwhoogte zelf voorziend te verlagen tot maximaal twee meter en te bepalen dat de uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het besluit voor zover dat is vernietigd. De Afdeling acht het, gelet op de geringe wijziging van de desbetreffende planregel en nu het een verlaging van de toegestane bouwhoogte betreft, niet aannemelijk dat derden daardoor in hun belangen worden geschaad.
2.4. [appellant] heeft zich in het beroepschrift voor het overige beperkt tot het verwijzen naar de inhoud van de zienswijze. In de overwegingen van het bestreden besluit is ingegaan op deze zienswijze. [appellant] heeft in het beroepschrift, noch ter zitting redenen aangevoerd waarom de weerlegging van de desbetreffende zienswijze in het bestreden besluit onjuist zou zijn.
2.5. De raad dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het beroep gedeeltelijk gegrond;
II. vernietigt het besluit van de raad van de gemeente Zaltbommel van 8 december 2011, tot vaststelling van het bestemmingsplan "Zuilichem, Kerkwegje tussen 8 en 10", voor zover dit betreft artikel 3, lid 3.2, onder 3.2.1, van de planregels;
III. bepaalt dat artikel 3, lid 3.2, onder 3.2.1, van de planregels komt te luiden "Uitsluitend zijn toegestaan bouwwerken geen gebouwen zijnde die ten dienste staan van deze bestemming met een hoogte van maximaal 2 m.";
IV. bepaalt dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het vernietigde besluit;
V. verklaart het beroep voor het overige ongegrond;
VI. veroordeelt de raad van de gemeente Zaltbommel tot vergoeding van bij [appellant] in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 437,00 (zegge: vierhonderdzevenendertig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, met dien verstande dat betaling aan één van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de ander;
VII. gelast dat de raad van de gemeente Zaltbommel aan [appellant] het door hen voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 152,00 (zegge: honderdtweeënvijftig euro) vergoedt, met dien verstande dat betaling aan één van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de ander.
Aldus vastgesteld door mr. M.W.L. Simons-Vinckx, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. Y.M. van Soest-Ahlers, ambtenaar van staat.
w.g. Simons-Vinckx w.g. Van Soest-Ahlers
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 15 augustus 2012