ECLI:NL:RVS:2012:BX5229

Raad van State

Datum uitspraak
13 augustus 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201206236/2/R1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • Th.C. van Sloten
  • M. Priem
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening inzake uitwerkingsplan uitbreiding winkelcentrum 't Esrein te Hengelo

Op 8 mei 2012 heeft het college van burgemeester en wethouders van Hengelo het uitwerkingsplan "Uitbreiding winkelcentrum 't Esrein" vastgesteld. Tegen dit besluit heeft de Ondernemersvereniging 't Esrein op 25 juni 2012 beroep ingesteld bij de Raad van State en verzocht om een voorlopige voorziening. De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft het verzoek op 31 juli 2012 behandeld. De Ondernemersvereniging betoogde dat zij als belanghebbende moet worden aangemerkt, omdat haar statutaire doelen en feitelijke werkzaamheden in verband staan met de belangen van de ondernemers op het Esrein. Het college betwistte dit en stelde dat de vereniging geen feitelijke werkzaamheden verricht en dus geen belanghebbende is in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De voorzitter oordeelde dat de vereniging wel degelijk als belanghebbende kan worden aangemerkt, omdat zij een bundeling van individuele belangen vertegenwoordigt die door het bestreden besluit worden geraakt.

Het uitwerkingsplan voorziet in de uitbreiding van het bestaande winkelgebied met een nieuw winkelcentrum. De Ondernemersvereniging is van mening dat het plan niet voldoet aan de uitwerkingsregels van het bestemmingsplan "Hart van Zuid", met name wat betreft de verkeersafwikkeling en de aansluiting op het bestaande winkelaanbod. De voorzitter concludeerde dat het college zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het uitwerkingsplan voldoet aan de gestelde eisen. De afstand tussen de bestaande winkels en het nieuwe aanbod is met ongeveer 360 meter acceptabel. De voorzitter wees het verzoek om een voorlopige voorziening af, omdat de bezwaren van de Ondernemersvereniging niet voldoende aanleiding gaven voor het treffen van een voorlopige maatregel. De voorzitter oordeelde dat het college terecht heeft gesteld dat de verkeersstructuur in de tijdelijke periode geoptimaliseerd zal worden en dat er geen verkeersonveilige situaties te verwachten zijn. De beslissing werd op 13 augustus 2012 openbaar uitgesproken.

Uitspraak

201206236/2/R1.
Datum uitspraak: 13 augustus 2012
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen onder meer:
de vereniging Ondernemersvereniging 't Esrein, gevestigd te Hengelo,
verzoekster,
en
het college van burgemeester en wethouders van Hengelo,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 8 mei 2012 heeft het college het uitwerkingsplan "Uitbreiding winkelcentrum 't Esrein" vastgesteld.
Tegen dit besluit heeft onder meer Ondernemersvereniging 't Esrein bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 25 juni 2012, beroep ingesteld.
Bij dezelfde brief als waarmee beroep is ingesteld heeft Ondernemersvereniging 't Esrein de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Ondernemersvereniging 't Esrein en het college hebben nadere stukken ingediend.
De voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 31 juli 2012, waar Ondernemersvereniging 't Esrein, vertegenwoordigd door haar [voorzitter] en het college, vertegenwoordigd door M. Brummelhuis en S. Elferdink, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Het oordeel van de voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.2. Het college betoogt dat Ondernemersvereniging 't Esrein geen belanghebbende is bij de vaststelling van het uitwerkingsplan. Hiertoe stelt het dat haar statutaire doelen dusdanig veel omvatten en onvoldoende onderscheidend zijn om op grond daarvan te kunnen oordelen dat de belangen van Ondernemersvereniging 't Esrein rechtstreeks zijn betrokken bij het bestreden besluit. Het college betoogt voorts dat Ondernemersverenging 't Esrein geen feitelijke werkzaamheden verricht als bedoeld in artikel 1:2, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb).
2.2.1. Ingevolge artikel 8.2, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wet ruimtelijke ordening kan door een belanghebbende bij de Afdeling beroep worden ingesteld tegen een besluit als het aan de orde zijnde.
Ingevolge artikel 1:2, eerste lid, van de Awb wordt onder belanghebbende verstaan: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken.
Ingevolge het derde lid worden ten aanzien van rechtspersonen als hun belangen mede beschouwd de algemene en collectieve belangen die zij krachtens hun doelstellingen en blijkens hun feitelijke werkzaamheden in het bijzonder behartigen.
2.2.2. Blijkens artikel 2, eerste lid, van de statuten van Ondernemersvereniging 't Esrein heeft zij ten doel het behartigen van de belangen van de ondernemers (met name) op het Esrein alsmede al hetgeen in de ruimste zin met het vorenstaande rechtstreeks of zijdelings verband houdt of daartoe bevorderlijk kan zijn. Naar het oordeel van de voorzitter is hiermee - anders dan het college betoogt - sprake van een collectief belang dat de vereniging in het bijzonder behartigt.
De voorzitter is voorts van oordeel dat de vereniging door het optreden in rechte in dit geval een bundeling van rechtstreeks bij het bestreden besluit betrokken individuele belangen tot stand brengt waarmee effectieve rechtsbescherming gediend kan zijn, in vergelijking met het afzonderlijk optreden van een groot aantal individuele natuurlijke of rechtspersonen die door het bestreden besluit rechtstreeks in hun belangen worden getroffen. In de door de vereniging tot stand gebrachte bundeling van deze individuele belangen, kunnen de in artikel 1:2, derde lid, van de Awb genoemde feitelijke werkzaamheden besloten worden geacht. De vereniging kan derhalve naar het oordeel van de voorzitter als belanghebbende bij het bestreden besluit in de zin van artikel 1:2 van de Awb worden aangemerkt.
2.3. Het uitwerkingsplan voorziet in uitbreiding van het bestaande winkelgebied aan het Esrein met een nieuw winkelcentrum.
2.4. Ondernemersvereniging 't Esrein kan zich niet verenigen met het uitwerkingsplan. Zij voert aan dat het uitwerkingsplan niet voldoet aan de uitwerkingsregel in het bestemmingsplan "Hart van Zuid" dat de locatie van de nieuwe winkels dusdanig dient te zijn dat deze een goede aansluiting heeft met het bestaande winkelaanbod in de Industriestraat.
Verder betoogt Ondernemersvereniging 't Esrein dat op grond van de uitwerkingsregel in artikel 8, lid 8.2, van de planvoorschriften van het bestemmingsplan een goede oplossing gevonden dient te worden voor de verkeersafwikkeling op de verkeersader Industriestraat-Kerkstraat-Loweg-Esrein (hierna: verkeersader). Volgens haar is echter nog geen oplossing voorhanden. Dit leidt ertoe dat ondernemingen in het bestaande winkelgebied, met name aan de Industriestraat, slecht bereikbaar zullen zijn. Voorts leidt dit tot gevaarlijke situaties, aldus Ondernemersvereniging 't Esrein. In dit verband stelt zij dat de verkeersader intensief zal worden gebruikt door fietsers, voetgangers en automobilisten. Voorts wijst zij erop dat het gebruik door vrachtverkeer als gevolg van de uitbreiding van het winkelcentrum zal toenemen. Daarnaast wijst zij erop dat de Industriestraat de aanrijroute is voor hulpdiensten.
2.4.1. Blijkens de verbeelding van het uitwerkingsplan is aan de gronden ten zuiden van het Esrein en ten oosten van de Loweg de bestemming "Gemengd" toegekend. Aan de gronden waar de Industriestraat, de Kerkstraat, de Loweg en het Esrein samenkomen is de bestemming "Verkeer" toegekend.
Ingevolge artikel 3, lid 3.1, aanhef en onder a, van de planregels van het uitwerkingsplan, voor zover van belang, zijn de voor "Gemengd" aangewezen gronden bestemd voor:
a. detailhandel;
[…].
Ingevolge artikel 4, lid 4.1, voor zover van belang, zijn de voor "Verkeer" aangewezen gronden bestemd voor:
a. wegen, straten en paden;
b. voet- en rijwielpaden;
[…].
2.4.2. Ingevolge artikel 8, lid 8.1, van de voorschriften van het bestemmingsplan, voor zover van belang, zijn de voor "Gemengd uit te werken" aangewezen gronden bestemd voor:
[…];
b. winkelcentrum;
[…].
Ingevolge lid 8.2, aanhef en onder a, voor zover van belang, werkt het college de in lid 8.1 omschreven bestemming uit met inachtneming van de regel dat binnen de bestemming, nader aangeduid met "Winkelcentrum" een winkelcentrum mag worden gerealiseerd met dien verstande dat:
- de locatie van de nieuwe winkels binnen deze bestemming dusdanig dient te zijn dat deze een goede aansluiting heeft met het bestaande aanbod in de Industriestraat;
- er een goede oplossing gevonden dient te worden voor de verkeersafwikkeling (doorkruising verkeersader);
[…].
2.4.3. Vaststaat dat het plandeel met de bestemming "Gemengd" in het uitwerkingsplan is toegekend aan gronden die zich uitstrekken tot de verkeersader. Dit plandeel maakt ingevolge artikel 3, lid 3.1, aanhef en onder a, van de regels van het uitwerkingsplan detailhandel mogelijk. De voorzitter is van oordeel dat het college zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het uitwerkingsplan een winkelcentrum mogelijk maakt, waarbij de locatie van de nieuwe winkels goed aansluit op het bestaande winkelaanbod in de Industriestraat. Het college heeft zich dan ook naar het oordeel van de voorzitter terecht op het standpunt gesteld dat wordt voldaan aan de uitwerkingsregel in artikel 8, lid 8.2, onder a, van de voorschriften van het bestemmingsplan. Hierbij wordt in aanmerking genomen dat ter zitting vast is komen te staan dat de grootste afstand tussen de bestaande winkels aan de Industriestraat en het nieuwe winkelaanbod aan het Esrein ongeveer 360 m bedraagt. Naar het voorlopig oordeel van de voorzitter heeft het college deze afstand in redelijkheid beperkt kunnen achten. Voor zover Ondernemersverenging 't Esrein bezwaren heeft tegen het definitieve bouwplan voor het nieuw op te richten winkelcentrum, overweegt de voorzitter dat in die bezwaren geen aanleiding wordt gezien voor het treffen van een voorlopige voorziening. Deze bezwaren zien immers op de verlening van een omgevingsvergunning voor bouwen en derhalve niet op het hier aan de orde zijnde uitwerkingsplan.
Met betrekking tot het aspect verkeer stelt het college dat de Loweg zal worden afgesloten voor autoverkeer, zodat langzaam verkeer vanuit de Industriestraat richting het nieuwe winkelcentrum niet langer de verkeersader hoeft te doorkruisen. De afsluiting van de Loweg is voorzien omstreeks 2015, zodra de aanleg van de Laan Hart van Zuid een goed alternatief biedt als route voor hulpdiensten. In de tijdelijke periode zal de huidige verkeersstructuur wordt gehandhaafd en met maatregelen worden geoptimaliseerd, aldus de verklaring van het college ter zitting. Niet aannemelijk is gemaakt dat dit zal leiden tot verkeersonveilige situaties. Gelet op het voorgaande heeft het college zich naar het oordeel van de voorzitter terecht op het standpunt gesteld dat ook in zoverre is voldaan aan de uitwerkingsregel in artikel 8, lid 8.2, aanhef en onder a, van de voorschriften van het bestemmingsplan.
2.5. Gelet op het vorenstaande ziet de voorzitter aanleiding het verzoek af te wijzen.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. Th.C. van Sloten, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. M. Priem, ambtenaar van staat.
w.g. Van Sloten w.g. Priem
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 13 augustus 2012
646.