201201313/1/A1.
Datum uitspraak: 22 augustus 2012
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
het college van burgemeester en wethouders van Dordrecht,
appellant,
tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Dordrecht van 23 december 2011 in zaak nrs. 11/1393 en 11/1392 in het geding tussen:
Bij besluit van 27 april 2011 heeft het college aan [vergunninghoudster] een omgevingsvergunning verleend voor de activiteit bouwen voor het vernieuwen van de fundering op het perceel [locatie] te Dordrecht.
Bij besluit van 24 oktober 2011 heeft het college het door [wederpartij] daartegen gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
Bij uitspraak van 23 december 2011, verzonden op dezelfde dag, heeft de voorzieningenrechter, voor zover thans van belang, het door [wederpartij] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 24 oktober 2011 vernietigd en bepaald dat het college een nieuw besluit op bezwaar dient te nemen met inachtneming van de uitspraak. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft het college bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 3 februari 2012, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief van 2 maart 2012.
[wederpartij] heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 10 augustus 2012, waar het college, vertegenwoordigd door mr. E.A. van Dommelen-van der Lugt, werkzaam bij de gemeente, en [wederpartij], in persoon, zijn verschenen.
2.1. Het college betoogt dat de voorzieningenrechter de overschrijding van de bezwaartermijn door [wederpartij] ten onrechte verschoonbaar heeft geacht, omdat het niet tijdig een afschrift van de omgevingsvergunning aan [wederpartij] heeft toegezonden. Daartoe voert het aan dat de aanvraag om omgevingsvergunning is gepubliceerd en de omgevingsvergunning op juiste wijze aan de aanvraagster bekend is gemaakt en onverplicht is gepubliceerd. Voorts is voldoende aannemelijk gemaakt dat [wederpartij] met de ontwikkelingen rond de verlening van de omgevingsvergunning bekend was, aldus het college.
2.2. Niet in geschil is dat het besluit van 27 april 2011 overeenkomstig artikel 3:41 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) is bekendgemaakt door toezending van het besluit aan [vergunninghoudster], dat er geen plicht tot mededeling in een huis-aan-huisblad bestond, dat het college het verlenen van de omgevingsvergunning desondanks heeft gepubliceerd in de Stem van Dordt van 4 mei 2011 en dat [wederpartij] eerst op 5 juli 2011 en derhalve na afloop van de in artikel 6:7 van de Awb genoemde termijn van zes weken bezwaar heeft gemaakt tegen het besluit van 27 april 2011.
Het door het college niet tijdig toezenden van een afschrift van de omgevingsvergunning aan [wederpartij] is niet aan te merken als een omstandigheid, als bedoeld in artikel 6:11 van de Awb, op grond waarvan redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat [wederpartij] in verzuim is geweest bij het maken van bezwaar na afloop van de daarvoor gestelde termijn. Dat verlening van de omgevingsvergunning voor [wederpartij] het ingrijpende gevolg heeft dat hij kan worden aangeschreven om mee te werken aan het herstel van de fundering van zijn woning en ook daadwerkelijk daartoe is aangeschreven, leidt niet tot een ander oordeel.
Het college heeft, door de aanvraag om omgevingsvergunning overeenkomstig artikel 3.8 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht te publiceren, het besluit tot verlening van de omgevingsvergunning, overeenkomstig artikel 3:41 van de Awb toe te zenden aan de aanvraagster en tevens zonder daartoe verplicht te zijn dat besluit te publiceren, alles gedaan wat in redelijkheid van hem verwacht mag worden om een verleende omgevingsvergunning kenbaar te maken aan belanghebbenden. Voorts wordt in aanmerking genomen dat uit de stukken en het verhandelde ter zitting is gebleken dat [wederpartij] bekend was met ontwikkelingen rond de plannen voor funderingsherstel op zijn perceel, zodat het op zijn weg lag ervoor te zorgen dat hij op de hoogte zou blijven van de besluitvorming dienaangaande. Gelet op het vorenstaande komt de omstandigheid dat [wederpartij] niet tijdig kennis heeft genomen van het besluit van 27 april 2011, anders dan de voorzieningenrechter heeft overwogen, voor zijn risico en is er geen reden de termijnoverschrijding verschoonbaar te achten.
2.3. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep tegen het besluit van 24 oktober 2011 alsnog ongegrond verklaren.
2.4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Dordrecht van 23 december 2011 in zaak nrs. 11/1393 en 11/1392;
III. verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. H. Troostwijk, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.M.L. Hanrath, ambtenaar van staat.
w.g. Troostwijk w.g. Hanrath
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 22 augustus 2012