ECLI:NL:RVS:2012:BX5248

Raad van State

Datum uitspraak
22 augustus 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201201785/1/A1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • H. Troostwijk
  • A.M.L. Hanrath
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Handhaving van bestuursdwang en bouwvergunning bij schutting en steiger in Nieuw-Lekkerland

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellant] tegen de uitspraak van de rechtbank Dordrecht, die op 6 januari 2012 oordeelde dat het college van burgemeester en wethouders van Nieuw-Lekkerland terecht een last onder dwangsom had opgelegd. Deze last was opgelegd omdat [appellant] een schutting, een bouwwerk in het water en een steiger had geplaatst zonder de vereiste bouwvergunningen. Het college had op 17 februari 2009 besloten dat deze constructies verwijderd moesten worden, en dit besluit werd door het college op 5 november 2009 in stand gehouden na het ongegrond verklaren van het bezwaar van [appellant].

De Raad van State heeft op 22 augustus 2012 uitspraak gedaan in deze zaak. De rechtbank had geoordeeld dat voor de beschoeiing een bouwvergunning vereist was, en dat het college bevoegd was om handhavend op te treden. [appellant] betoogde dat het college niet bevoegd was om handhavend op te treden, omdat het alleen het Waterschap aangaat. De Raad van State oordeelde echter dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat de beschoeiing een bouwvergunning vereiste, en dat het college handhavend kon optreden.

Daarnaast voerde [appellant] aan dat het gelijkheidsbeginsel was geschonden, omdat in vergelijkbare gevallen geen handhaving had plaatsgevonden. De Raad van State oordeelde dat er geen sprake was van gelijke gevallen, omdat [appellant] zijn perceel niet direct kon bereiken en geen recht van overpad had. De rechtbank had terecht geoordeeld dat het college niet in strijd met het gelijkheidsbeginsel had gehandeld.

Het hoger beroep van [appellant] werd ongegrond verklaard, en de uitspraak van de rechtbank werd bevestigd. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

201201785/1/A1.
Datum uitspraak: 22 augustus 2012
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Nieuw-Lekkerland,
tegen de uitspraak van de rechtbank Dordrecht van 6 januari 2012 in zaak nr. 09/1670 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Nieuw-Lekkerland.
1. Procesverloop
Bij besluit van 17 februari 2009 heeft het college [appellant] onder oplegging van een dwangsom gelast de schutting/erfafscheiding met de ondersteunende tegels, het bouwwerk in het water en de verharding/(aanleg)steiger op het perceel [locatie], kadastraal bekend gemeente Nieuw-Lekkerland, sectie D, nummer 941, te verwijderen en verwijderd te houden.
Bij besluit van 5 november 2009 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 6 januari 2012, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep, voor zover thans van belang, ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 15 februari 2012, hoger beroep ingesteld.
[appellant] heeft nadere stukken ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 10 augustus 2012, waar [appellant], in persoon, en het college, vertegenwoordigd door J.P.J. Kreeft, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Het aan de orde zijnde geschil betreft de naar aanleiding van een op 19 november 2008 uitgevoerde bestuursdwangactie opgelegde last onder dwangsom. De tegen (de gevolgen van) het feitelijk handelen door het college op 19 november 2008 gerichte beroepsgronden en het in verband daarmee gedane verzoek om schadevergoeding verband houdend met het verwijderen van het bouwwerk in het water (hierna: de beschoeiing) behoeven daarom geen bespreking.
2.2. [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat het college niet bevoegd is ten aanzien van aangelegenheden die alleen het Waterschap aangaan, zodat het voor het plaatsen van de beschoeiing geen bouwvergunning verplicht mag stellen. Voorts voert hij aan dat de gemeente heeft bevestigd dat voor het plaatsen van een beschoeiing ingevolge artikel 2, onderdeel 13, van bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht (hierna: het Bor) geen omgevingsvergunning is vereist.
2.2.1. Gelet op de stukken bestaat de beschoeiing uit een raamwerk van palen, afgedekt en verbonden door middel van vangraildelen. De palen steken een stuk boven het water uit. Gelet op de aard en omvang ervan heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat voor de in geding zijnde beschoeiing een bouwvergunning is vereist. Zij heeft voorts terecht overwogen dat uit de omstandigheid dat voor het plaatsen van de beschoeiing, naar gesteld, geen ontheffing van de Keur voor waterkeringen en wateren van waterschap Rivierenland benodigd is, niet volgt dat voor dit bouwwerk geen bouwvergunning ingevolge de Woningwet vereist is. Dat de beschoeiing, naar gesteld, ingevolge artikel 2.1, derde lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: de Wabo), gelezen in verbinding met artikel 2, onderdeel 13, van bijlage II bij het Bor, onder voorwaarden zonder omgevingsvergunning mag worden gebouwd doet, wat daarvan overigens zij, aan het voorgaande niet af, aangezien ten tijde van het nemen van het besluit op bezwaar de Wabo en het Bor nog niet in werking waren getreden.
Het betoog faalt.
2.3. Gelet op het vorenstaande is de beschoeiing zonder de daarvoor vereiste bouwvergunning geplaatst. Voorts is niet in geschil dat de in geding zijnde erfafscheiding en steiger zonder de daarvoor vereiste bouwvergunningen zijn opgericht. Daarmee is gehandeld in strijd met artikel 40 van de Woningwet, zodat het college terzake handhavend kon optreden.
Gelet op het algemeen belang dat gediend is met handhaving, zal in geval van overtreding van een wettelijk voorschrift het bestuursorgaan dat bevoegd is om met bestuursdwang of een last onder dwangsom op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moeten maken. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag van het bestuursorgaan worden gevergd, dit niet te doen. Dit kan zich voordoen indien concreet zicht op legalisatie bestaat. Voorts kan handhavend optreden zodanig onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden in die concrete situatie behoort te worden afgezien.
2.4. [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat het college het gelijkheidsbeginsel, neergelegd in artikel 1 van de Grondwet, heeft geschonden door in zijn geval handhavend op te treden en in vergelijkbare gevallen niet, terwijl het college heeft erkend dat meerdere percelen in de omgeving van zijn perceel zijn bebouwd en worden gebruikt in strijd met het bestemmingsplan.
2.4.1. Ter zitting is komen vast te staan dat [appellant] het in geding zijnde perceel niet direct vanaf zijn erf kan bereiken, aangezien zijn erf van het perceel is gescheiden door een watergang en door een strook grond welke behoort tot het perceel Middelweg 201. Voorts is komen vast te staan dat [appellant] geen recht van overpad heeft. Gelet hierop kan het perceel van [appellant], in tegenstelling tot de percelen van andere bewoners van de Middelweg die wel een rechtstreekse verbinding met het erf hebben, niet als behorende bij het erf worden aangemerkt. Aldus heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat ten tijde van belang reeds hierom geen sprake is van gelijke gevallen. Overigens is ter zitting door het college medegedeeld dat het bestemmingsplan inmiddels zodanig is gewijzigd, dat het perceel van [appellant] dezelfde bestemming heeft als de percelen van de andere bewoners van de Middelweg die een rechtstreekse verbinding met het erf hebben.
Het beroep op het gelijkheidsbeginsel faalt.
2.5. Voor zover [appellant] in hoger beroep zijn in eerdere instantie aangevoerde gronden slechts heeft herhaald en ingelast, betreft het hoger beroep een niet nader gemotiveerde herhaling daarvan. In de overwegingen van de aangevallen uitspraak is de rechtbank op die gronden ingegaan. [appellant] heeft in het hoger beroepschrift geen redenen aangevoerd waarom de weerlegging van die gronden in de aangevallen uitspraak onjuist, dan wel onvolledig zou zijn. Gelet hierop kan het aldus aangevoerde niet leiden tot vernietiging van de aangevallen uitspraak.
2.6. Het hoger beroep is ongegrond. De uitspraak van de rechtbank dient, voor zover aangevallen, te worden bevestigd.
2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de uitspraak van de rechtbank, voor zover aangevallen.
Aldus vastgesteld door mr. H. Troostwijk, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.M.L. Hanrath, ambtenaar van staat.
w.g. Troostwijk w.g. Hanrath
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 22 augustus 2012
392.