201203211/1/A1.
Datum uitspraak: 22 augustus 2012
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], gevestigd te [plaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Zutphen van 15 februari 2012 in zaak nr. 10/475 in het geding tussen:
het college van burgemeester en wethouders van Harderwijk.
Bij besluit van 15 februari 2007 heeft het college geweigerd aan [appellante] een bouwvergunning eerste fase te verlenen voor het oprichten van drie woningen met bijgebouwen op het perceel [locatie] te Harderwijk (hierna: het perceel).
Bij besluit van 17 februari 2010 heeft het college het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 15 februari 2012, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 17 februari 2010 vernietigd en bepaald dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit geheel in stand blijven. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 23 maart 2012, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
[appellante] heeft nadere stukken ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 10 augustus 2012, waar het college, vertegenwoordigd door G. Maatkamp, werkzaam bij de gemeente, is verschenen.
2.1. [appellante] betoogt dat de rechtbank de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit op bezwaar ten onrechte in stand heeft gelaten onder verwijzing naar de door het college in een brief van 25 januari 2012 gegeven uiteenzetting. Zij voert daartoe aan dat de in deze brief gegeven motivering de weigering vrijstelling te verlenen niet kan dragen.
2.1.1. Het bouwplan voorziet in de oprichting van drie woningen op het perceel. Ter zitting is komen vast te staan dat op het perceel ten tijde van belang één woning stond. De rechtbank heeft op goede gronden overwogen dat het college het bouwplan terecht in strijd heeft geacht met het ten tijde van het besluit op bezwaar geldende bestemmingsplan "Frankrijk" (hierna: het nieuwe bestemmingsplan), aangezien artikel 5, tweede lid, aanhef en onder a, onder 2.a, van de voorschriften van het nieuwe bestemmingsplan een groter aantal woningen dan het bestaande aantal uitsluit. Dat blijkens de plankaart op het perceel een wijzigingsbevoegdheid rust ten behoeve van het vergroten van het bestaande aantal woningen, maakt dit niet anders.
2.1.2. De rechtbank heeft voorts terecht geen grond gevonden voor het oordeel dat het college het bouwplan ten onrechte in strijd heeft geacht met het ten tijde van het indienen van de aanvraag om bouwvergunning geldende bestemmingsplan "Frankrijk 1984" (hierna: het vorige bestemmingsplan). Hierbij wordt in aanmerking genomen dat uit de voorschriften van het vorige bestemmingsplan volgt dat in het bestemmingsvlak Eo, waarin het perceel is gelegen, één woning is toegestaan, tenzij anders op de plankaart is aangegeven. Het bestemmingsvlak bevat op de plankaart drie gearceerde vlakken, aangeduid als "e", welke vlakken de rechtbank terecht als bebouwingsoppervlak als bedoeld in artikel 1 van de planvoorschriften heeft aangemerkt. Uit de planvoorschriften volgt dat per "e" een vrijstaand eengezinshuis mag worden gebouwd, dan wel aanwezig mag zijn. Niet in geschil is dat ten tijde van het indienen van de bouwaanvraag binnen het bestemmingsvlak drie woningen stonden, waarvan één op het perceel Boomkamp 20. Hieruit volgt dat het bouwplan in strijd is met het vorige bestemmingsplan.
2.1.3. In de omstandigheid dat het college heeft nagelaten in het besluit op bezwaar inzichtelijk te maken waarom van het verlenen van vrijstelling ten behoeve van het bouwplan is afgezien, heeft de rechtbank aanleiding gezien het beroep gegrond te verklaren en het besluit op bezwaar te vernietigen, omdat dit niet berust op een deugdelijke motivering. De rechtbank heeft in de door het college hangende de beroepsprocedure gegeven nadere motivering in de brief van 25 januari 2012 echter aanleiding gezien de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand te laten. In het door [appellante] aangevoerde is geen grond te vinden voor het oordeel dat de rechtbank dit niet heeft mogen doen. Hierbij wordt in aanmerking genomen dat de beslissing van het college om al dan niet gebruik te maken van zijn bevoegdheid vrijstelling te verlenen terughoudend dient te worden getoetst, gelet op de beleidsvrijheid terzake van het college. Het college heeft te kennen gegeven alle belangen en het gehele gebied in onderling verband te hebben willen beschouwen in het kader van een herziening van het bestemmingsplan. Het herziene bestemmingsplan is inmiddels in werking getreden. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat het college met de motivering in de brief van 25 januari 2012 voldoende inzichtelijk heeft gemaakt waarom het, vooruitlopend op de algehele herziening van het ter plaatse geldende bestemmingsplan, niet heeft willen meewerken aan een vrijstellingsprocedure ten behoeve van het bouwplan en dat het vrijstelling, gezien die motivering, in redelijkheid heeft kunnen weigeren. Of het nieuwe bestemmingsplan al dan niet ruimere bebouwingsmogelijkheden op het perceel zou omvatten, is voor dat oordeel niet relevant. Ook is daarvoor niet relevant dat, naar gesteld, het college ten onrechte een gedane toezegging om in het nieuwe bestemmingsplan bij recht de bouw van drie woningen op het perceel mogelijk te maken, niet is nagekomen. Voorts is niet gebleken dat de rechtbank bij haar oordeelsvorming niet de beschikking heeft gehad over alle voor de zaak relevante stukken.
2.2. [appellante] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat het college ten minste een bouwvergunning had moeten verlenen voor één woning ter vervanging van de op het perceel reeds bestaande woning.
2.2.1. Het betoog van [appellante] komt erop neer dat het college ten onrechte de bouwaanvraag niet heeft gesplitst en niet voor een deel daarvan bouwvergunning heeft verleend. Deze beroepsgrond voert [appellante] eerst in hoger beroep aan. Het hoger beroep is gericht tegen de aangevallen uitspraak. [appellante] had deze grond reeds voor de rechtbank kunnen aanvoeren en had dit uit een oogpunt van een zorgvuldig en doelmatig gebruik van rechtsmiddelen, gelet op de functie van het hoger beroep, ook behoren te doen. Deze beroepsgrond dient daarom buiten beschouwing te blijven.
2.3. Het hoger beroep is ongegrond. De uitspraak van de rechtbank dient, voor zover aangevallen, te worden bevestigd.
2.4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de uitspraak van de rechtbank, voor zover aangevallen.
Aldus vastgesteld door mr. H. Troostwijk, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.M.L. Hanrath, ambtenaar van staat.
w.g. Troostwijk w.g. Hanrath
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 22 augustus 2012