ECLI:NL:RVS:2012:BX5253

Raad van State

Datum uitspraak
16 augustus 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201205705/4/R4
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om voorlopige voorziening inzake wijzigingsplan Van Lumeystraat te Den Haag

In deze zaak hebben verzoekers A en B, wonend te Den Haag, beroep ingesteld tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Den Haag, dat op 8 mei 2012 het wijzigingsplan "Van Lumeystraat" heeft vastgesteld. Dit wijzigingsplan beoogt de wijziging van de bestemming van een pand aan de Van Lumeystraat 37 en 39 van "bedrijfsdoeleinden" naar "Wonen-1". De aanleiding voor dit plan is een particulier bouwplan om het bestaande bedrijfspand om te vormen tot twee eensgezinswoningen, waarbij het pand met een extra verdieping wordt uitgebreid. Verzoekers hebben bij de Raad van State een verzoek ingediend om een voorlopige voorziening te treffen, omdat zij vrezen dat de uitbreiding van het pand negatieve gevolgen zal hebben voor hun woongenot, zoals minder zoninval, vermindering van uitzicht en aantasting van privacy. Ze stellen ook dat het college ten onrechte geen bodemonderzoek heeft uitgevoerd, omdat het perceel mogelijk ernstige bodemverontreiniging bevat.

De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft het verzoek op 10 augustus 2012 behandeld. Tijdens de zitting zijn verzoekers bijgestaan door hun advocaat, mr. K. de Wit, terwijl het college werd vertegenwoordigd door mr. C.M. Krijgsman. Ook een belanghebbende was aanwezig, vertegenwoordigd door een gemachtigde. De voorzitter heeft overwogen dat het oordeel voorlopig is en niet bindend in de bodemprocedure. Hij heeft vastgesteld dat de wijziging van de bestemming in beginsel aanvaardbaar is, mits voldaan is aan de wijzigingsvoorwaarden van het bestemmingsplan. De voorzitter heeft geconcludeerd dat de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de belangen van de verzoekers niet zwaarder wegen dan de belangen van de realisatie van het plan. Het verzoek om een voorlopige voorziening is afgewezen, en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

201205705/4/R4.
Datum uitspraak: 16 augustus 2012
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen onder meer:
[verzoeker A] en [verzoeker B], wonend te Den Haag,
verzoekers,
en
het college van burgemeester en wethouders van den Haag,
verweerder.
1.    Procesverloop
Bij besluit van 8 mei 2012 heeft het college het wijzigingsplan "Van Lumeystraat" vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben onder meer [verzoekers] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 27 juni 2012, beroep ingesteld.
Bij dezelfde brief als waarmee beroep is ingesteld hebben [verzoekers]  de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
[verzoekers]  hebben een nader stuk ingediend.
De voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 10 augustus 2012, waar [verzoekers] , bijgestaan door mr. K. de Wit, werkzaam bij ARAG Rechtsbijstand en het college, vertegenwoordigd door mr. C.M. Krijgsman, zijn verschenen.
Voorts is daar als partij gehoord [belanghebbende], vertegenwoordigd door [gemachtigde], in de hoedanigheid van eigenaar, en door [gemachtigde].
2.    Overwegingen
2.1.    Het oordeel van de voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.2.    Het wijzigingsplan voorziet in de wijziging van de bestemming "bedrijfsdoeleinden" van het bestemmingsplan "Statenkwartier en omgeving" in de bestemming "Wonen-1" van de percelen aan de Van Lumeystraat 37 en 39 te Den Haag. De aanleiding van het plan vormt een particulier bouwplan om het aldaar gevestigde bedrijfspand te veranderen in twee eensgezinswoningen. Het bestaande pand wordt met extra verdieping uitgebreid.
2.3.    [verzoekers]  betogen dat de in het plan voorziene mogelijkheid om het pand met een extra verdieping uit te breiden nadelige gevolgen heeft voor hun woongenot. Daartoe voeren zij aan dat het plan zal leiden tot minder zoninval in hun woning, tot vermindering van hun uitzicht en tot aantasting van hun privacy. Vanwege die omstandigheden leidt het plan volgens [verzoekers]  tevens tot een vermindering van de waarde van hun woning.
Voorts betogen [verzoekers]  dat het college ten onrechte geen bodemonderzoek heeft uitgevoerd en wijzen in dat kader op het door hen op 7 augustus 2012 nader ingediende stuk waaruit volgens hen blijkt dat het perceel aan de Van Lumeystraat  37 en 39 in het gebied valt waar een geval van ernstige bodemverontreiniging aanwezig is. Hetgeen de uitvoering van het plan in de weg zal staan, aldus [verzoekers] .
2.4.    De bevoegdheid tot vaststelling van het wijzigingsplan volgt uit artikel 31 van de regels behorende bij het bestemmingsplan "Statenkwartier en omgeving". Met het bestaan van de wijzigingsbevoegdheid mag de aanvaardbaarheid van de wijziging van de bestemming in beginsel als een gegeven worden beschouwd, indien is voldaan aan de in artikel 31 van het bestemmingsplan gestelde wijzigingsvoorwaarden. Dit neemt echter niet weg dat het bij het vaststellen van het wijzigingsplan gaat om een bevoegdheid en niet om een plicht. Dat aan de in het bestemmingsplan opgenomen wijzigingsvoorwaarden is voldaan, hetgeen niet wordt betwist door [verzoekers] , laat evenwel onverlet de plicht van het college om in de besluitvorming omtrent de vaststelling van een wijzigingsplan na te gaan of uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening, gelet op de betrokken belangen, wijziging van de bestemming is gerechtvaardigd.
2.4.1.    De met het wijzigingsplan mogelijk gemaakte woningen zijn voorzien in een smalle straat die wordt gekenmerkt door dicht op elkaar staande bebouwing met twee of drie bouwlagen. De omgeving bestaat uit soortgelijke straten. Dat het bestaande pand met één verdieping wordt uitgebreid heeft voor een aantal bewoners van de tegenoverliggende woningen met twee bouwlagen tot gevolg dat hun uitzicht over het bestaande pand heen, verdwijnt. Dit betekent echter niet dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat hun vrije uitzicht niet onaanvaardbaar wordt aangetast. De voorzitter neemt daarbij in aanmerking dat het plan in stedelijk gebied is gelegen en in de bestaande situatie er slechts zicht is op de bebouwing van de achtergelegen straat.
Naar de mogelijke schaduwhinder door de voorziene uitbreiding is door de raad een bezonningsonderzoek verricht, waaruit volgt dat de uitbreiding met een extra verdieping beperkte gevolgen heeft wat betreft zonuren op de tegenoverliggende bebouwing. [verzoekers]  hebben niet met een deskundigenbericht of anderszins met objectief verifieerbare gegevens aannemelijk gemaakt dat de in het bezonningsonderzoek gehanteerde uitgangspunten en resultaten onjuist zijn. Gelet op de resultaten van het bezonningsonderzoek en daarbij in aanmerking genomen de schaduwwerking van de reeds bestaande bebouwing heeft de raad zich naar het oordeel van de voorzitter in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat in zoverre geen onaanvaardbare situatie zal ontstaan.
Voorts overweegt de voorzitter dat het, gezien de stukken, aannemelijk is dat een zekere aantasting van de privacy door inkijk in de woningen zal plaatsvinden. De raad heeft zich echter, gezien het stedelijke karakter van de omgeving van het plangebied en dat van de in die omgeving reeds aanwezige bebouwing, in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat aan deze aantasting geen groter gewicht behoeft te worden toegekend dan aan de belangen die met de realisering van het plan aan de orde zijn.
2.4.2.    Gezien het vorenstaande bestaat acht de voorzitter het niet aannemelijk dat de waardevermindering van de woningen van [verzoekers]  zodanig zal zijn dat de raad bij afweging van de betrokken belangen hieraan een groter gewicht had moeten toekennen dan aan de belangen die met de realisering van het plan aan de orde zijn.
2.4.3.    [verzoekers]  hebben door te verwijzen naar het ingezonden nadere stuk niet aannemelijk gemaakt dat de uitvoerbaarheid van het plan in gevaar komt. De voorzitter betrekt daarbij dat de raad ter zitting heeft toegelicht dat een bodemonderzoek heeft plaatsgevonden op het naastgelegen perceel. Uit het onderzoek is niet gebleken dat de bodem aldaar verontreinigd is. [verzoekers]  hebben dit niet weerlegd. Gelet op het vorenstaande en mede in aanmerking nemende dat voor de realisatie van het plan de bodem niet wordt geroerd, heeft de raad zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat dit aspect niet in weg staat aan de uitvoerbaarheid van het plan.
2.5.    In hetgeen [verzoekers]  hebben aangevoerd ziet de voorzitter geen aanleiding voor de verwachting dat het besluit in de bodemprocedure niet in stand kan blijven. Voor het treffen van een voorlopige voorziening ziet de voorzitter, na afweging van de betrokken belangen, geen aanleiding. Het verzoek dient te worden afgewezen.
2.6.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3.    Beslissing
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. W.D.M. van Diepenbeek, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. T.L.J. Drouen, ambtenaar van staat.
w.g. Van Diepenbeek    w.g. Drouen
voorzitter                     ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 16 augustus 2012
472-718.