ECLI:NL:RVS:2012:BX5299

Raad van State

Datum uitspraak
22 augustus 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201203647/1/R1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • Th.G. Drupsteen
  • S.H. Nienhuis
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestemmingsplan 'Waterrijk, fase 1' en de ontvankelijkheid van het beroep van de gemeente Almelo

In deze zaak gaat het om de vaststelling van het bestemmingsplan 'Waterrijk, fase 1' door de raad van de gemeente Almelo op 17 januari 2012. Tegen dit besluit heeft de appellant, wonend te Almelo, beroep ingesteld bij de Raad van State. De Raad heeft de zaak behandeld op 8 augustus 2012, waarbij de raad vertegenwoordigd was door M.M. Weerink en F.P. Dirven. De appellant betwist de ontvankelijkheid van zijn beroep, met name op basis van de economische uitvoerbaarheid van het plan en de gevolgen voor zijn perceel.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State overweegt dat het bestemmingsplan deel uitmaakt van een gefaseerde ontwikkeling van het project 'Waterrijk', dat voorziet in de realisatie van ongeveer 3000 woningen. Het bestemmingsplan zelf voorziet in de bouw van ongeveer 1100 woningen. De raad stelt dat het beroep van de appellant niet-ontvankelijk moet worden verklaard voor zover hij argumenten aanvoert die niet in zijn zienswijze zijn opgenomen. De Afdeling bevestigt dat plandelen die niet in de zienswijze zijn bestreden, niet alsnog in de beroepsfase kunnen worden aangevochten.

De appellant heeft bezwaren geuit tegen de bestemmingen 'Groen' en 'Woongebied-2' die aan zijn perceel zijn toegekend. De raad heeft echter betoogd dat deze bestemmingen geen onevenredige beperkingen opleveren voor de gebruiksmogelijkheden van het perceel van de appellant. De Afdeling concludeert dat de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de bestemmingen en de bijbehorende bebouwingsregels niet leiden tot een onevenredige aantasting van het woon- en leefklimaat van de appellant. De Afdeling verklaart het beroep van de appellant voor een deel niet-ontvankelijk, maar voor het overige ongegrond.

Uitspraak

201203647/1/R1.
Datum uitspraak: 22 augustus 2012
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te Almelo,
en
de raad van de gemeente Almelo,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 17 januari 2012 heeft de raad het bestemmingsplan "Waterrijk, fase 1" vastgesteld.
Tegen dit besluit heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 10 april 2012, beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 8 augustus 2012, waar de raad, vertegenwoordigd door M.M. Weerink en F.P. Dirven, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Het bestemmingsplan maakt deel uit van een gefaseerde ontwikkeling van het project "Waterrijk" waarmee wordt voorzien in de realisatie van ongeveer 3000 woningen in een gebied ten noorden van de stad Almelo. Het bestemmingsplan voorziet in de realisatie van ongeveer 1100 woningen.
2.2. De raad stelt zich op het standpunt dat het beroep van [appellant] niet-ontvankelijk dient te worden verklaard voor zover hij heeft aangevoerd dat het plan economisch niet uitvoerbaar is, nu hij deze grond niet in zijn zienswijze naar voren heeft gebracht.
2.2.1. Ingevolge artikel 8.2, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wet ruimtelijke ordening gelezen in samenhang met artikel 6:13 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb), kan door een belanghebbende beroep worden ingesteld tegen het besluit tot vaststelling van een bestemmingsplan, voor zover dit beroep de vaststelling van plandelen, planregels of aanduidingen betreft die de belanghebbende in een tegen het ontwerpplan bij de raad naar voren gebrachte zienswijze heeft bestreden.
Dit leidt ertoe dat plandelen die in de zienswijze niet zijn bestreden en die ongewijzigd worden vastgesteld, in de beroepsfase niet alsnog kunnen worden bestreden. Nadere gronden ter onderbouwing van een ingebrachte zienswijze kunnen echter nog in de beroepsfase naar voren worden gebracht. Artikel 6:13 van de Awb staat er niet aan in de weg dat in beroep tegen een in de zienswijzefase aan de orde gesteld plandeel nieuwe gronden en argumenten worden aangevoerd. Dat laat onverlet dat deze buiten beschouwing moeten worden gelaten indien een goede procesorde dat in een concreet geval vereist.
2.2.2. In zijn zienswijze heeft [appellant] bezwaren naar voren gebracht die betrekking hebben op het plandeel met de bestemming "Groen" wat betreft zijn perceel aan de [locatie]. Voorts heeft [appellant] in zijn zienswijze bezwaren aangevoerd tegen de plandelen met de bestemming "Woongebied-2" en het plandeel met de bestemming "Groen", voor zover deze plandelen zijn gelegen aan de Bleskolksweg ten oosten van zijn perceel.
In zijn beroep betwist [appellant] onder meer dat, gezien de huidige ontwikkelingen in de woningmarkt, behoefte bestaat aan de met het bestemmingsplan mogelijk gemaakte woningbouw. Voorts betoogt [appellant] in zijn beroep dat de financiële onderbouwing van het plan niet is toegespitst op de huidige situatie. Voor zover het beroep van [appellant] zich in zoverre richt tegen de plandelen waartegen [appellant] in zijn zienswijze bezwaren naar voren heeft gebracht is, gelet op het voorgaande en anders dan de raad betoogt, het beroep van [appellant] ontvankelijk. Voor zover het beroep van [appellant] is gericht tegen andere plandelen dan de in de zienswijzefase bestreden plandelen, is het beroep van [appellant] niet-ontvankelijk.
2.3. [appellant] voert als formeel bezwaar aan dat bij de bekendmaking van het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan in de Staatscourant een verkeerde beroepstermijn is vermeld. Deze beroepsgrond heeft betrekking op een mogelijke onregelmatigheid van na de datum van het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan en kan reeds om die reden de rechtmatigheid van het besluit niet aantasten. Deze mogelijke onregelmatigheid kan geen grond vormen voor de vernietiging van het bestreden besluit.
2.4. [appellant] betoogt dat de toekenning van de bestemming "Groen" aan delen van zijn perceel onevenredige afbreuk doet aan de gebruiksmogelijkheden daarvan.
2.4.1. De raad stelt zich op het standpunt dat de bestemming "Groen" wat betreft het perceel [locatie] geen onevenredige beperkingen voor [appellant] met zich brengt. In het voorgaande bestemmingsplan "Buitengebied" was aan het perceel een agrarische bestemming, zonder bouwmogelijkheden, toegekend, aldus de raad. De raad betoogt dat hij met het bestemmingsplan overeenkomstig het bestaand gebruik aan een gedeelte van het perceel van [appellant] een woonbestemming heeft toegekend. Aan het resterende gedeelte van het perceel van [appellant], dat thans bestaat uit grasland, is de bestemming "Groen" toegekend, waarmee onder meer wordt voorzien in het gebruik voor groenvoorzieningen.
2.4.2. Aan het perceel [locatie] zijn de bestemmingen "Groen" en "Wonen" toegekend.
Ingevolge artikel 8, lid 8.1, van de planregels zijn de voor "Groen" aangewezen gronden bestemd voor:
a. groenvoorzieningen;
b. speelvoorzieningen en hierbij passende openbare verblijfsvoorzieningen;
c. wadi's en helofytenfilters;
d. bos;
(..)
met daaraan ondergeschikt:
h. water, waterhuishoudkundige voorzieningen, waterberging en waterlopen;
i. openbare nutsvoorzieningen;
j. voorzieningen ten behoeve van beeldende kunst;
k. (brom)fiets-, voet- en onderhoudspaden;
met de daarbij behorende:
l. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
2.4.3. De raad heeft als uitgangspunt gehanteerd om het perceel van [appellant] overeenkomstig het bestaand gebruik te bestemmen. Niet gebleken is dat hieraan niet is voldaan. De niet nader onderbouwde stelling van [appellant] biedt geen aanknopingspunten voor het oordeel dat hij door de bestemming "Groen" die is toegekend aan een deel van zijn gronden onevenredig in zijn gebruiksmogelijkheden wordt beperkt.
2.5. [appellant] betoogt dat het toekennen van de bestemming "Groen" en de bestemming "Woongebied-2" aan de gronden ten oosten van zijn eigen perceel een aantasting van zijn woon- en leefklimaat met zich brengt. Hiertoe voert hij in het bijzonder aan dat onder meer de bouw van gestapelde woningen van 14 m hoog is toegestaan.
2.5.1. De raad stelt zich op het standpunt dat de bestemming "Woongebied-2" niet zal leiden tot een onevenredige aantasting van het woon- en leefklimaat van [appellant], nu de afstand tussen het perceel van [appellant] en het in oostelijke richting meest nabijgelegen plandeel met de bestemming "Woongebied-2" ongeveer 15 m bedraagt. Voorts voert de raad aan dat de gronden met de bestemming "Groen" tussen het perceel van [appellant] en de plandelen met de bestemming "Woongebied-2" ten oosten van het perceel van [appellant] worden ingericht als scheg. Verder voert de raad aan dat geen recht op een blijvend vrij uitzicht bestaat.
2.5.2. Aan de gronden aan de Bleskolksweg gelegen ten oosten van het perceel van [appellant] zijn de bestemmingen "Woongebied-2" en "Groen" toegekend.
Ingevolge artikel 15, lid 15.1, van de planregels zijn de voor "Woongebied-2" aangewezen gronden bestemd voor:
a. wonen in de vorm van grondgebonden woningen en gestapelde woningen;
(..)
met de daarbij behorende;
g. bijbehorende bouwwerken;
h. bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
(..)
met dien verstande dat:
k. het aantal woningen maximaal 135 woningen bedraagt;
(..).
Ingevolge lid 15.2.1.1 gelden voor het bouwen van grondgebonden woningen de volgende bepalingen:
a. per bouwperceel is één hoofdgebouw toegestaan, (..)
c. de diepte van een vrijstaande woning bedraagt maximaal 15 m en van de overige woningen maximaal 10 m;
(..)
f. de goothoogte van een hoofdgebouw bedraagt maximaal 6 m;
g. de bouwhoogte van een hoofdgebouw bedraagt maximaal 11 m;
(..).
Ingevolge lid 15.2.2.1 gelden voor het bouwen van gestapelde woningen de volgende bepalingen:
a. de bouwhoogte van gestapelde woningen mag niet meer dan 14 m bedragen;
b. de goothoogte van gestapelde woningen dient minimaal 5,8 m en maximaal 12 m te bedragen;
(..).
2.5.3. Niet in geschil is dat het bestemmingsplan op dit punt van invloed is op het woon- en leefklimaat van [appellant]. Echter, naar het oordeel van de Afdeling heeft de raad zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de bestemmingen "Groen" en "Woongebied-2" en de daarbij behorende bebouwingsregels wat betreft de gronden gelegen ten oosten van het perceel van [appellant] in zoverre niet leiden tot een onevenredige aantasting van zijn woon- en leefklimaat. Hierbij neemt de Afdeling in aanmerking dat het perceel van [appellant] is gelegen op een afstand van ongeveer 15 m van de westelijke grens van het meest nabijgelegen plandeel met de bestemming "Woongebied-2". De minimale afstand tussen de woning van [appellant] en het in oostelijke richting meest nabijgelegen plandeel met de bestemming "Woongebied-2" bedraagt ongeveer 20 m. De Afdeling neemt tevens in aanmerking dat op de gronden ten oosten van het perceel van [appellant] met de bestemming "Groen" geen hoofdgebouwen mogen worden gebouwd. Voorts heeft de raad ter zitting toegezegd dat de gronden met de bestemming "Groen" gelegen tussen het perceel van [appellant] en het in oostelijke richting meest nabij gelegen plandeel met de bestemming "Woongebied-2" worden ingericht als een scheg.
2.6. [appellant] betwist dat, gezien de huidige ontwikkelingen in de woningmarkt, behoefte bestaat aan grootschalige bouwprojecten zoals voorzien op de gronden aan de Bleskolksweg met de bestemming "Woongebied-2" ten oosten van zijn perceel.
2.6.1. Bij de voorbereiding van het bestemmingsplan heeft de raad een onderzoek laten verrichten naar de woningbehoefte in Almelo. Volgens het op 5 februari 2009 uitgebrachte rapport "Behoefteonderbouwing" dat in opdracht van de raad is opgesteld door Royal Haskoning, bestaat tot 2020 een behoefte aan een brutobouwprogramma van ten minste 450 woningen gemiddeld per jaar. [appellant] heeft niet aannemelijk gemaakt dat dit onderzoek zodanige gebreken of leemten in kennis bevat dat de raad zich bij het nemen van het bestreden besluit niet in redelijkheid op deze gegevens heeft mogen baseren. Gelet op het voorgaande heeft de raad zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat behoefte bestaat aan de met het bestemmingsplan mogelijk gemaakte woningen op de gronden met de bestemming "Woongebied-2" gelegen aan de Bleskolksweg ten oosten van het perceel [locatie].
2.7. [appellant] betoogt dat de financiële onderbouwing van de plandelen met de bestemming "Woongebied-2" wat betreft de gronden ten oosten van zijn perceel niet is toegespitst op de huidige situatie.
2.7.1. Uit de plantoelichting volgt dat voor het project Waterrijk-Oost een gemeentelijke grondexploitatie is opgesteld. Deze kent een tekort per 1 januari 2011 van € 5.718.099,-. De raad heeft ter zitting te kennen gegeven dat een voorziening is getroffen om dit tekort te dekken. De raad acht het bestemmingsplan hiermee financieel uitvoerbaar.
[appellant] heeft niet aannemelijk gemaakt dat de gegevens waarvan de raad uitgaat niet meer actueel of anderszins onjuist zijn. De raad heeft zich dan ook in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de financiële uitvoerbaarheid van het plan in zoverre is gewaarborgd.
2.8. [appellant] betoogt dat de toekenning van de bestemming "Groen" aan delen van zijn perceel [locatie], alsmede de plandelen met de bestemming "Woongebied-2" en het plandeel met de bestemming "Groen", voor zover deze plandelen zijn gelegen aan de Bleskolksweg ten oosten van zijn perceel, een waardedaling van zijn perceel met zich brengen.
2.8.1. Wat de eventueel nadelige invloed van deze plandelen op de waarde van het perceel van [appellant] aan de [locatie] betreft, bestaat geen grond voor de verwachting dat die waardevermindering zodanig zal zijn dat raad bij de afweging van de belangen hieraan een groter gewicht had moeten toekennen dan aan de belangen die met de realisering van deze plandelen aan de orde zijn.
2.9. In hetgeen [appellant] heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan in zoverre strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Het beroep is ongegrond.
2.10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het beroep niet-ontvankelijk behoudens voor zover het is gericht tegen de plandelen met de bestemming "Groen" wat betreft het perceel aan de [locatie] en de plandelen met de bestemming "Woongebied-2" en het plandeel met de bestemming "Groen", voor zover deze plandelen zijn gelegen aan de Bleskolksweg ten oosten van het perceel [locatie];
II. verklaart het beroep voor het overige ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. Th.G. Drupsteen, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. S.H. Nienhuis, ambtenaar van staat.
w.g. Drupsteen w.g. Nienhuis
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 22 augustus 2012
466-749.