201111768/1/A3.
Datum uitspraak: 29 augustus 2012
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te Brunssum,
tegen de uitspraak van de rechtbank Maastricht van 26 september 2011 in zaak nr. 10/873 in het geding tussen:
het college van burgemeester en wethouders van Brunssum.
Bij besluit van 8 januari 2010 heeft het college geweigerd aan [appellante] vergunning te verlenen voor het maken van een uitweg naar de openbare weg vanaf haar perceel [locatie] te Brunssum.
Bij besluit van 4 mei 2010 heeft het college het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 26 september 2011, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 7 november 2011, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief van 4 december 2011.
Het college heeft een verweerschrift en nadere stukken ingediend.
[appellante] heeft een reactie en nadere stukken ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 9 augustus 2012, waar [appellante] is verschenen.
2.1. Ingevolge artikel 2.12, eerste lid, van de Algemene plaatselijke verordening voor de gemeente Brunssum 2009 (hierna: de APV) is het verboden zonder vergunning van het college een uitweg te maken naar de weg, van de weg gebruik te maken voor het hebben van een uitweg of verandering te brengen in een bestaande uitweg naar de weg.
Ingevolge het tweede lid, aanhef en onder c, kan een vergunning worden geweigerd in het belang van de bescherming van de openbare groenvoorzieningen.
2.2. Aan de weigering heeft het college de bescherming van de openbare groenvoorzieningen ten grondslag gelegd. Hiervoor heeft het onder meer advies ingewonnen bij de Dienst Projecten, team Civiele Techniek, cluster Groen, van de gemeente (hierna: de Dienst). Op de plaats waar de uitweg is beoogd ligt een plantsoen met een boom. Volgens de Dienst behoort die boom tot de laanstructuur van de Trichterweg en kan die boom niet worden verplaatst, omdat daarvoor ter plaatse onvoldoende ruimte beschikbaar is. Ter zitting bij de rechtbank heeft het college te kennen gegeven dat het evenmin mogelijk is een deel van het plantsoen ten behoeve van de uitweg te bestraten, omdat het berijden van de uitweg tot een verdere verdichting van de bodem daaronder zal leiden, waardoor de wortels van de boom worden aangetast.
2.3. [appellante] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat het college ten onrechte heeft geweigerd haar vergunning te verlenen, omdat een deel van het plantsoen kan worden bestraat zonder schade toe te brengen aan de boom. Hiertoe heeft zij in hoger beroep een rapport van 21 november 2011 overgelegd, opgemaakt door groenadviseur en tuinarchitect J.M.L. Ritzen, werkzaam bij Tan Tuinen B.V. Het is voor haar niet mogelijk om, zoals het college in zijn verweerschrift heeft voorgesteld, haar poort te verplaatsen. Zij wordt onevenredig benadeeld, omdat zij op deze manier haar garage niet kan gebruiken, aldus [appellante].
2.4. Uit het door [appellante] in hoger beroep overgelegde rapport volgt dat een verbreding van de uitweg voor het wortelgestel van de boom geen probleem zal opleveren. Dit komt doordat de wortels vanaf de stam piramidaal naar beneden groeien, aldus dat rapport.
Het college heeft in zijn verweerschrift te kennen gegeven dat de wortels van een boom in deze situatie niet piramidaal naar beneden groeien. Bomen in een dergelijke stedelijke omgeving ontwikkelen volgens het college een oppervlakkig wortelgestel door slechte of ondoordringbare ondergrond. Bovendien bevindt de boom zich boven een riool dat door middel van een ondoorwortelbaar scherm wordt beschermd tegen wortelingroei. Ritzen heeft niet bij de gemeente geïnformeerd naar de ondergrondse groeiomstandigheden van de boom en heeft die informatie ten onrechte niet meegenomen in zijn rapport, aldus het college.
2.4.1. De rechtbank heeft terecht overwogen dat het college zich op het standpunt heeft mogen stellen dat het verkleinen van het plantsoen de conditie van de boom zal aantasten. Het door [appellante] overgelegde rapport leidt niet tot het oordeel dat het advies van de Dienst onjuist dan wel onvolledig zou zijn. De Dienst heeft het rapport gemotiveerd weerlegd. Bovendien heeft het college naar aanleiding van het door [appellante] overgelegde rapport op 14 februari 2012 een groeiplaatsonderzoek laten uitvoeren door Pius Floris Boomverzorging Bunde B.V. (hierna: PFB). Uit het rapport van PFB volgt dat het verkleinen van het plantsoen de conditie van de boom zal aantasten, omdat in het plantsoen te weinig doorwortelbare bodemvolume overblijft.
Voor zover [appellante] betoogt dat zij onevenredig wordt benadeeld, omdat zij geen gebruik kan maken van haar garage en het verplaatsen van de poort voor haar niet mogelijk is, faalt dit betoog. Hierbij wordt in aanmerking genomen dat [appellante] eerder te kennen heeft gegeven dat het niet onmogelijk is haar garage te bereiken, maar dat inrijden in deze situatie niet optimaal is. Daarnaast heeft het college in zijn verweerschrift te kennen gegeven dat [appellante] een ruime uitweg van 7,5 meter breed en 12,5 meter diep ter beschikking heeft. Dat de uitweg volgens [appellante] slechts 6,2 meter breed is, leidt niet tot een ander oordeel, reeds omdat het niet onmogelijk is haar garage via die uitweg te bereiken.
De rechtbank heeft derhalve terecht geoordeeld dat het college op goede gronden heeft geweigerd aan [appellante] vergunning te verlenen voor het maken van een uitweg. Het betoog faalt.
2.5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. J.C. Kranenburg, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P. Klein, ambtenaar van staat.
w.g. Kranenburg w.g. Klein
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 29 augustus 2012