ECLI:NL:RVS:2012:BX5954

Raad van State

Datum uitspraak
29 augustus 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201112160/1/A2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van planschadevergoeding door de Raad van State

In deze zaak heeft de Raad van State op 29 augustus 2012 uitspraak gedaan in het hoger beroep van de raad van de gemeente Hillegom tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage. De zaak betreft een verzoek om vergoeding van planschade door een eigenaar van een agrarisch perceel in Hillegom. De raad had eerder, op 12 februari 2004, het verzoek om schadevergoeding afgewezen, waarna de rechtbank op 12 oktober 2011 het beroep van de eigenaar gegrond verklaarde en de raad verplichtte tot het vergoeden van planschade ter hoogte van € 84.100,00, vermeerderd met wettelijke rente. De raad ging in hoger beroep tegen deze uitspraak.

De Raad van State oordeelde dat de rechtbank ten onrechte had geoordeeld dat de eigenaar het risico van de nadelige planologische verandering had aanvaard. De rechtbank had eerder vastgesteld dat de eigenaar een serieuze poging had gedaan om gebruik te maken van de bouwmogelijkheden onder het oude bestemmingsplan. De Raad van State concludeerde dat de waarde van het perceel op de peildatum was gedaald van € 210.000,00 naar € 156.000,00, en dat de raad de schadevergoeding moest verlagen naar € 54.000,00. De Raad van State vernietigde de eerdere uitspraak van de rechtbank voor zover deze de schadevergoeding vaststelde en bepaalde dat de nieuwe uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit van de raad.

De uitspraak benadrukt de noodzaak voor gemeentelijke raden om zorgvuldig om te gaan met verzoeken om planschadevergoeding en de gevolgen van planologische veranderingen voor eigenaren van onroerend goed. De Raad van State heeft de raad van de gemeente Hillegom ook veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van de eigenaar, die op € 912,16 zijn vastgesteld.

Uitspraak

201112160/1/A2.
Datum uitspraak: 29 augustus 2012
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
de raad van de gemeente Hillegom,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage van 12 oktober 2011 in zaak nr. 08/1562 in het geding tussen:
[wederpartij]
en
de raad.
1.    Procesverloop
Bij besluit van 12 februari 2004 heeft de raad een verzoek van [wederpartij] om vergoeding van planschade afgewezen.
Bij besluit van 10 januari 2008 heeft de raad, voor zover thans van belang, het door [wederpartij] daartegen gemaakte bezwaar opnieuw ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 12 oktober 2011, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank het door [wederpartij] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd, het besluit van 12 februari 2004 herroepen, de aan [wederpartij] toe te kennen vergoeding van planschade op een bedrag van € 84.100,00, te vermeerderen met de wettelijke rente van 4 augustus 2003 tot aan de dag van uitbetaling, vastgesteld en bepaald dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de raad bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 22 november 2011, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief van 10 januari 2012.
[wederpartij] heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 17 juli 2012, waar de raad, vertegenwoordigd door W.L.C. Boelema en drs. N.L.J.M. van Hattum, beiden werkzaam bij de gemeente Hillegom, en [wederpartij], bijgestaan door mr. E.F.J.A.M. de Wit, werkzaam bij ARAG Rechtsbijstand, zijn verschenen.
2.    Overwegingen
2.1.    Ingevolge artikel 49, aanhef en onder a, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: de WRO), zoals die bepaling tot 1 september 2005 luidde, kent de gemeenteraad een belanghebbende op zijn verzoek een naar billijkheid te bepalen schadevergoeding toe, voor zover blijkt dat hij ten gevolge van de bepalingen van een bestemmingsplan schade lijdt of zal lijden welke redelijkerwijs niet of niet geheel te zijnen laste behoort te blijven en waarvan de vergoeding niet of niet voldoende door aankoop, onteigening of anderszins is verzekerd.
2.2.    Voor de beoordeling van een verzoek om schadevergoeding op de voet van artikel 49 van de WRO dient te worden onderzocht of de verzoeker als gevolg van de desbetreffende wijziging van het planologische regime in een nadeliger positie is komen te verkeren, ten gevolge waarvan hij schade lijdt of zal lijden. Hiertoe dient de planologische maatregel waarvan gesteld wordt dat deze schade heeft veroorzaakt, te worden vergeleken met het voordien geldende planologische regime. Daarbij is niet de feitelijke situatie van belang, doch hetgeen op grond van deze regimes maximaal kan, onderscheidenlijk kon worden gerealiseerd, ongeacht of verwezenlijking daadwerkelijk heeft plaatsgevonden. Slechts indien realisering van de maximale mogelijkheden met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid kan worden uitgesloten, kan daarin aanleiding worden gevonden om te oordelen dat van dit uitgangspunt afgeweken moet worden.
2.3.    [wederpartij] is eigenaar van een agrarisch perceel, kadastraal bekend gemeente Hillegom, sectie […], nr. […], en plaatselijk bekend [locatie] te Hillegom (hierna: het perceel). Aan het verzoek om vergoeding van planschade heeft hij ten grondslag gelegd dat verschillende onder het bestemmingsplan Landelijk Gebied van 20 april 1978 (hierna: het oude bestemmingsplan) bestaande planologische mogelijkheden voor bebouwing en gebruik van het perceel onder het bestemmingsplan Landelijk Gebied 1997 van 12 maart 1998 (hierna: het nieuwe bestemmingsplan), dat op 27 augustus 2002 (hierna: de peildatum) in werking is getreden, zijn vervallen en dat dit de waarde van het perceel heeft verminderd.
2.4.    De raad heeft aan het besluit van 12 februari 2004 ten grondslag gelegd dat [wederpartij] door het nieuwe bestemmingsplan in een planologisch nadeliger positie is komen te verkeren, maar dat de eventuele schade voor zijn rekening blijft op de grond dat hij, door de onder het oude bestemmingsplan nog bestaande planologische mogelijkheden niet te benutten, het risico heeft aanvaard dat deze mogelijkheden zouden kunnen vervallen. De raad heeft het door [wederpartij] daartegen gemaakte bezwaar bij besluit van 11 november 2004 ongegrond verklaard. Bij uitspraak van 30 november 2005 heeft de rechtbank het door [wederpartij] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard en dat besluit vernietigd. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat het voor [wederpartij] sinds de terinzagelegging op 2 januari 1996 van het voorontwerp van het nieuwe bestemmingsplan duidelijk had kunnen zijn dat en in welke mate het planologische regime zou kunnen wijzigen, dat hij op 6 mei 1997 bouwvergunning voor het vervangen van een schuurkas en het uitbreiden van de bedrijfsbebouwing op het perceel heeft gevraagd, dat dit een serieuze poging is om van de destijds bestaande bouwmogelijkheden gebruik te maken en dat derhalve geen grond bestaat voor het oordeel dat hij het risico heeft aanvaard dat deze mogelijkheden zouden kunnen vervallen.
2.5.    De raad heeft aan het besluit van 10 januari 2008 ten grondslag gelegd dat de planologische verandering niet tot waardevermindering van het perceel heeft geleid.
2.6.    De rechtbank heeft, met toepassing van artikel 8:47, eerste lid,  van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb), de Stichting Advisering Bestuursrechtspraak (hierna: de StAB) tot deskundige benoemd voor het instellen van een onderzoek.
De StAB heeft in een deskundigenverslag van 24 april 2009 uiteengezet dat in de door de raad gemaakte planologische vergelijking ten onrechte niet is betrokken dat onder het nieuwe bestemmingsplan niet langer de mogelijkheid bestaat twee bedrijfswoningen op het perceel te realiseren. Voorts heeft zij hierin vermeld dat, als gevolg van het vervallen van deze mogelijkheid, de waarde van het perceel op de peildatum van € 265.000,00 naar € 180.900,00 is gedaald.
De StAB heeft in een nader deskundigenverslag van 25 januari 2011 uiteengezet dat het realiseren van twee bedrijfswoningen op het perceel onder het oude planologische regime niet met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid was uit te sluiten.
2.7.    De rechtbank heeft het oordeel van de StAB overgenomen en uit dat oordeel de conclusie getrokken dat de raad in het besluit van 10 januari 2008 ten onrechte het standpunt heeft ingenomen dat de planologische verandering niet tot waardevermindering van het perceel heeft geleid.
2.8.    In hoger beroep betoogt de raad dat de rechtbank, door na gegrondverklaring van het beroep en vernietiging van het bij haar bestreden besluit, met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Awb zelf in de zaak te voorzien door [wederpartij] een vergoeding voor planschade toe te kennen, heeft miskend dat [wederpartij], door de onder het oude bestemmingsplan nog bestaande planologische mogelijkheden niet te benutten nadat hij kon zien aankomen dat de planologische situatie ter plaatse zou veranderen, het risico van de voor hem nadelige planologische verandering heeft aanvaard en dat de schade die hij daardoor lijdt voor zijn rekening dient te blijven.
2.8.1.    In haar uitspraak van 30 november 2005 tussen partijen in deze zaak heeft de rechtbank uitdrukkelijk en zonder voorbehoud overwogen dat [wederpartij], door op 6 mei 1997 een aanvraag om bouwvergunning in te dienen, een serieuze poging heeft gedaan om van de destijds nog bestaande bouwmogelijkheden gebruik te maken, zodat geen grond bestaat voor het oordeel dat hij het risico heeft aanvaard dat die mogelijkheden zouden kunnen vervallen. Dat, zoals de raad stelt, de aanvraag slechts betrekking had op het vervangen van een schuurkas en het uitbreiden van de bedrijfsbebouwing op het perceel, doet aan het algemene karakter van dit oordeel van de rechtbank niet af.
Omdat de uitspraak van 30 november 2005, waartegen de raad geen rechtsmiddelen heeft aangewend, gezag van gewijsde heeft gekregen, was deze overweging van de rechtbank derhalve voor de raad bij het thans aan de orde zijnde vervolg van de besluitvorming bindend. Derhalve bestaat geen grond voor het oordeel dat de rechtbank heeft miskend dat de raad het verzoek om vergoeding van planschade nog had kunnen afwijzen op de grond dat [wederpartij] het risico van de nadelige planologische verandering heeft aanvaard en dat de schade die hij daardoor lijdt voor zijn rekening blijft.
Het betoog faalt.
2.9.    De raad betoogt voorts met verwijzing naar een advies van de Stichting Adviesbureau Onroerende Zaken (hierna: de SAOZ) van januari 2012 dat de rechtbank, door het oordeel van de StAB over te nemen, heeft miskend dat het realiseren van een tweede bedrijfswoning op het perceel onder het oude planologische regime met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid was uit te sluiten, gelet op de daaraan in het oude bestemmingsplan gestelde voorschriften, de zeer beperkte omvang van het bedrijfsperceel en de omstandigheid dat [wederpartij] ten tijde van belang geen rechten op andere agrarische gronden kon doen gelden.
2.9.1.    [wederpartij] heeft de in het advies van de SAOZ vermelde belemmeringen voor het realiseren van een tweede bedrijfswoning op het perceel niet gemotiveerd weersproken. Die belemmeringen leiden tot het oordeel dat het niet aannemelijk is dat een redelijk denkend en handelend koper de mogelijkheid een tweede bedrijfswoning te realiseren als een planologisch voordeel zou beschouwen dat zich vertaalt in de waarde van het perceel. Derhalve berust de aangevallen uitspraak ten onrechte op de veronderstelling dat ook het vervallen van de mogelijkheid een tweede bedrijfswoning te realiseren tot waardevermindering van het perceel heeft geleid.
Dit betoog slaagt.
2.10.    Het hoger beroep is, gelet op hetgeen in 2.9.1. is overwogen, gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd, doch slechts voor zover daarbij de aan [wederpartij]    toe te kennen vergoeding van planschade op een bedrag van € 84.100,00, te vermeerderen met de wettelijke rente van 4 augustus 2003 tot aan de dag van uitbetaling, is vastgesteld en is bepaald dat deze uitspraak in de plaats treedt van het door de rechtbank vernietigde besluit van 10 januari 2008.
Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, overweegt de Afdeling dat [wederpartij] en de raad niet - langer - hebben bestreden dat, indien moet worden uitgegaan van de conclusie van de SAOZ dat slechts het vervallen van de mogelijkheid een eerste bedrijfswoning op het perceel te realiseren tot waardevermindering van het perceel heeft geleid, de waarde van het perceel op de peildatum van € 210.000,00 naar € 156.000,00 is gedaald.
De Afdeling zal op na te melden wijze in de zaak voorzien en bepalen dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit.
2.11.    De raad dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
3.    Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I.    verklaart het hoger beroep gegrond;
II.    vernietigt de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage van 12 oktober 2011 in zaak nr. 08/1562, voor zover daarbij de aan [wederpartij] toe te kennen vergoeding van planschade op een bedrag van € 84.100,00, te vermeerderen met de wettelijke rente van 4 augustus 2003 tot aan de dag van uitbetaling, is vastgesteld en is bepaald dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit van de raad van de gemeente Hillegom van 10 januari 2008;
III.    bepaalt dat de raad van de gemeente Hillegom aan [wederpartij] ter vergoeding van planschade een bedrag van € 54.000,00 (zegge: vierenvijftig duizend euro), te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 4 augustus 2003 tot aan de dag van algehele voldoening, betaalt;
IV.    bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het door de rechtbank vernietigde besluit van de raad van de gemeente Hillegom van 10 januari 2008;
V.    veroordeelt de raad van de gemeente Hillegom tot vergoeding van bij [wederpartij] in verband met de behandeling van het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 912,16 (zegge: negenhonderdtwaalf euro en zestien cent), waarvan € 874,00 is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Aldus vastgesteld door mr. J.E.M. Polak, voorzitter, en mr. C.H.M. van Altena en mr. J.C. Kranenburg, leden, in tegenwoordigheid van mr. R.J.R. Hazen, ambtenaar van staat.
w.g. Polak    w.g. Hazen
voorzitter    ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 29 augustus 2012
452.