ECLI:NL:RVS:2012:BX5974

Raad van State

Datum uitspraak
29 augustus 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201113046/1/A2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • R.W.L. Loeb
  • A.M. van Meurs-Heuvel
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag extra uren rechtsbijstand door het bestuur van de raad voor rechtsbijstand

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van [appellante] tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Hertogenbosch, waarin de rechtbank het beroep van [appellante] tegen de afwijzing van haar aanvraag om extra uren rechtsbijstand ongegrond heeft verklaard. De aanvraag werd afgewezen door het bestuur van de raad voor rechtsbijstand op 19 januari 2011. Het bestuur verklaarde het bezwaar van [appellante] tegen deze afwijzing op 30 maart 2011 ongegrond. De rechtbank oordeelde op 7 november 2011 dat het bestuur terecht had besloten dat de zaak niet bewerkelijk genoeg was om extra uren rechtsbijstand toe te kennen.

[appellante] stelde dat de rechtbank ten onrechte niet inging op de bewerkelijkheid van haar zaak, die volgens haar een beroepsfout van een advocaat in een arbeidsrechtelijke kwestie betrof. Ze voerde aan dat er een omvangrijk dossier bestudeerd moest worden en dat er uitvoerig contact met de beroepsaansprakelijkheidsverzekeraar van de tegenpartij moest plaatsvinden. De rechtbank oordeelde echter dat [appellante] onvoldoende feiten en omstandigheden had aangedragen om aan te tonen dat er sprake was van een omvangrijk juridisch relevant feitencomplex of uitzonderlijke rechtsvragen.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het bestuur terecht had geoordeeld dat de zaak niet meer dan gemiddelde tijdsbesteding vereiste. De rechtbank had ook terecht geoordeeld dat het gelijkheidsbeginsel niet was geschonden, omdat de door [appellante] aangehaalde zaak wezenlijk verschilde van de onderhavige zaak. De beslissing van de rechtbank werd bevestigd en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

201113046/1/A2.
Datum uitspraak: 29 augustus 2012
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante],
tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 7 november 2011 in zaak nr. 11/1494 in het geding tussen:
[wederpartij] (lees: [appellante]; hierna: [appellante])
en
het bestuur van de raad voor rechtsbijstand.
1. Procesverloop
Bij besluit van 19 januari 2011 heeft het bestuur een aanvraag van [appellante] om extra uren rechtsbijstand afgewezen.
Bij besluit van 30 maart 2011 heeft het het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 7 november 2011, verzonden op 10 november 2011, heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 19 december 2011, hoger beroep ingesteld.
Het bestuur heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
Nadat partijen bij brieven daartoe toestemming hadden verleend, heeft de Afdeling bepaald dat behandeling van de zaak ter zitting achterwege blijft en het onderzoek gesloten.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 13, eerste lid, van het Besluit vergoedingen rechtsbijstand 2000 (hierna: het Bvr 2000) wordt, indien in een procedure de tijdsbesteding aan de verlening van rechtsbijstand uitgaat boven het aantal uren dat gelijk is aan drie maal het aantal punten dat in de bijlage voor het desbetreffende rechtsterrein of soort zaak of op grond van artikel 6 is bepaald, voor elk uur, waarin boven die grens rechtsbijstand wordt verleend, één punt toegekend, mits het bestuur de begroting van de tijdsbesteding voor de naar verwachting nog te verrichten werkzaamheden, bedoeld in het eerste lid van artikel 31, heeft goedgekeurd.
Ingevolge artikel 31, eerste lid, voor zover thans van belang, dient de rechtsbijstandverlener bij het bereiken van de in de artikel 13 bedoelde tijdgrens een aanvraag in bij het bestuur tot vaststelling van de vergoeding voor de verrichte werkzaamheden. Tegelijkertijd legt hij een begroting over met betrekking tot de tijdsbesteding van de naar verwachting nog te verrichten werkzaamheden.
Ingevolge het tweede lid stemt het bestuur geheel of gedeeltelijk in met de begroting, bedoeld in het eerste lid, indien het van oordeel is dat de rechtsbijstand doelmatig wordt verleend.
2.1.1. Bij de toepassing van artikel 31, tweede lid, van het Bvr 2000 voert de raad het in het Handboek Vergoedingen 2000 (tweede druk, januari 2006; hierna: het Handboek) bekendgemaakte beleid. Volgens het Handboek wordt de begroting van de tijdsbesteding voor de naar verwachting nog te verrichten werkzaamheden, bedoeld in het eerste lid, goedgekeurd, wanneer de zaak in vergelijking met andere soortgelijke zaken zodanig feitelijk en/of juridisch gecompliceerd is, dat de behandeling daarvan in redelijkheid niet binnen de tijdsgrens heeft kunnen plaatsvinden en alsnog de door de rechtsbijstandverlener begrootte tijd vergt. Een zaak is feitelijk gecompliceerd, indien zich een veelheid van juridisch relevante feiten voordoet binnen het bereik van de toevoeging. Een zaak is juridisch gecompliceerd, indien binnen het bereik van de toevoeging rechtsvragen beantwoord moeten worden die uitzonderlijk van aard zijn en zich zelden voordoen, aldus die passage.
2.1.2. Met de Leidraad extra-urenzaken, die de raden voor rechtsbijstand hebben vastgesteld en in december 2008 bekend hebben gemaakt, is beoogd de toepassing van het volgens het Handboek gevoerde beleid landelijk te uniformeren. Volgens de versie van december 2008, de Leidraad bewerkelijke zaken (hierna: de Leidraad 2008), pagina's 5 en 6, kan bewerkelijkheid van een zaak worden aangenomen, indien er een omvangrijk juridisch relevant feitencomplex is, waardoor niet verwacht kan worden dat alle rechtsbijstand binnen de forfaitaire grens verleend kan worden. Feitelijke complexiteit zal slechts worden aangenomen aan de hand van objectieve factoren. Derhalve zullen factoren die herleidbaar zijn tot de persoon van de rechtzoekende of de wederpartij geen reden zijn om feitelijke complexiteit en dus de bewerkelijkheid van de zaak aan te nemen. In de persoon gelegen factoren kunnen uitsluitend een rol spelen, indien objectief verifieerbaar is dat van een bijzonder zaaksverloop sprake is. Dat kan bijvoorbeeld blijken uit uitvoerige inhoudelijke correspondentie, een bijzonder en/of langdurig procesverloop met een groot aantal zittingen, noodzakelijk overleg met medici of andere deskundigen. Bewerkelijkheid kan ook worden aangenomen, indien sprake is van juridische complexiteit. Daarbij gaat het om bijzondere rechtsvragen, die zich in het soort zaak in kwestie zelden voordoen en met de behartiging waarvan veel meer tijd dan gemiddeld is gemoeid. Als zich in een zaak geen feitelijke en/of juridische complexiteit voordoet, zal een aanvraag om toekenning van extra uren worden afgewezen, ook al is in de desbetreffende zaak gemiddeld meer tijd besteed dan in een gelijksoortige zaak, aldus de desbetreffende passage.
2.2. [appellante] betoogt dat de rechtbank ten onrechte niet is ingegaan op hetgeen zij omtrent de bewerkelijkheid van de door haar behartigde zaak heeft aangevoerd. Zij stelt dat - samengevat weergegeven - het gaat om een beroepsfout van een advocaat in een arbeidsrechtelijke zaak, waarbij een bestaand dossier volledig moest worden bestudeerd en uitvoerig correspondentie met de beroepsaansprakelijkheidsverzekeraar van de tegenpartij is gevoerd. Verder moest zij zich, gespecialiseerd in aansprakelijkheidsrecht, verdiepen in het arbeidsrecht.
2.2.1. Het aldus gestelde is min of meer gelijkluidend aan hetgeen zij in beroep over de bewerkelijkheid van de zaak heeft gesteld. In de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank dit betoog samengevat weergegeven en daarover overwogen dat [appellante] onvoldoende feiten en omstandigheden heeft gesteld om te kunnen oordelen dat zich een omvangrijk juridisch relevant feitencomplex voordoet en niet is gebleken van een uitzonderlijk zaaksverloop of van bijzondere rechtsvragen, die zich in soortgelijke zaken als de onderhavige civiele procedure zelden voordoen. Zij is aldus niet voorbij gegaan aan wat [appellante] heeft aangevoerd en met juistheid tot het oordeel gekomen dat het bestuur door [appellante] niet aannemelijk gemaakt heeft hoeven achten dat voor de zaak meer dan gemiddelde tijdsbesteding diende te worden begroot en dat het de zaak terecht niet bewerkelijk in de zin van het gevoerde beleid heeft geacht. Het betoog faalt.
2.3. [appellante] betoogt verder dat de rechtbank heeft miskend dat het bestuur met de afwijzing het gelijkheidsbeginsel heeft geschonden.
2.3.1. Dit betoog faalt evenzeer. De rechtbank heeft met juistheid overwogen dat zich in de zaak, waarop [appellante] in dit verband heeft gewezen, anders dan in deze, een omvangrijk juridisch relevant feitencomplex voordeed. Die zaak betrof letselschade ten gevolge van een strafbaar feit, waarin - onder meer - inzicht moest worden verkregen in een omvangrijk medisch dossier, informatie moest worden verkregen van verschillende deskundigen en moest worden gezocht naar de opvolgende verzekeraar van de aansprakelijk gestelde. Daarmee is die zaak niet op één lijn te stellen met deze, waarin van de vroegere advocaat van de cliënte van [appellante] vergoeding van schade wordt gevorderd, veroorzaakt door de verjaring van een vordering wegens onrechtmatige beëindiging van het dienstverband.
2.4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. R.W.L. Loeb, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.M. van Meurs-Heuvel, ambtenaar van staat.
w.g. Loeb w.g. Van Meurs-Heuvel
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 29 augustus 2012
47.