201109422/1/R2.
Datum uitspraak: 29 augustus 2012
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant A], wonend te [woonplaats], [appellant B], wonend te [woonplaats], [appellant C], wonend te [woonplaats], [appellant D], wonend te [woonplaats], [appellant E], wonend te [woonplaats], en [appellant F], wonend te [woonplaats], (hierna: [appellant] en anderen)
de raad van de gemeente Steenwijkerland,
verweerder.
Bij besluit van 21 juni 2011, nummer 2011/55, heeft de raad het bestemmingsplan "Paasloo - Résidence De Weerribben" vastgesteld en besloten om geen exploitatieplan vast te stellen.
Tegen dit besluit hebben [appellant] en anderen bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 29 augustus 2011, beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
De raad heeft met toepassing van artikel 8:29 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) het aan het plan mede ten grondslag liggende bedrijfsplan aan de Afdeling toegezonden. De Afdeling heeft de beperkte kennisneming gedeeltelijk gerechtvaardigd geacht. Bij brief van 2 januari 2012 hebben [appellant] en anderen toestemming verleend als bedoeld in artikel 8:29, vijfde lid, van de Awb.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 22 maart 2012, waar de raad, vertegenwoordigd door drs. E.S. Fijma, werkzaam bij de gemeente, is verschenen.
Voorts is ter zitting als partij gehoord Villapark De Weerribben, vertegenwoordigd door ing. J.M.J.E.D.C. van Hoorn.
Na het sluiten van het onderzoek ter zitting heeft de Afdeling het onderzoek heropend.
[appellant] en anderen en de raad hebben nadere stukken toegezonden. Deze zijn aan de andere partijen toegezonden.
De Afdeling heeft de zaak verder behandeld ter zitting van 10 juli 2012, waar [appellant] en anderen, in de persoon van [appellant A] en de raad, vertegenwoordigd door drs. E.S. Fijma, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Voorts is ter zitting Villapark De Weerribben verschenen, vertegenwoordigd door ing. J.M.J.E.D.C. van Hoorn, bijgestaan door mr. S. Maakal, advocaat te Heerenveen.
2.1. De villa's van [appellant F] ([locatie 1]) en [appellant D] ([locatie 2]) in het Villapark De Weerribben staan op een afstand van meer dan 100 meter van het plangebied. Vanuit hun villa hebben zij geen zicht op het plangebied. Mede gelet op de aard en omvang van de ruimtelijke ontwikkelingen die op het door hen bestreden plandeel mogelijk worden gemaakt is deze afstand naar het oordeel van de Afdeling te groot om een rechtstreeks bij het bestreden besluit betrokken belang te kunnen aannemen. Voorts hebben [appellant F] en [appellant D] geen feiten of omstandigheden aangevoerd in verband waarmee zou moeten worden geoordeeld dat ondanks deze afstand een objectief en persoonlijk belang rechtstreeks door het besluit zou worden geraakt. Een louter subjectief gevoel van betrokkenheid bij een besluit, hoe sterk dat gevoel ook is, is daarvoor niet voldoende.
De conclusie is dat [appellant F] en [appellant D] geen belanghebbende zijn bij het bestreden besluit als bedoeld in artikel 1:2, eerste lid, van de Awb en dat zij daartegen ingevolge artikel 8.2, eerste lid, van de Wet ruimtelijke ordening (hierna: Wro), geen beroep kunnen instellen.
Het beroep van [appellant] en anderen, voor zover ingediend door [appellant F] en [appellant D], is niet-ontvankelijk.
2.1.1. Ingevolge de artikelen 3:11, 3:15 en 3:16 van de Awb wordt het ontwerpplan ter inzage gelegd voor de duur van zes weken en kunnen gedurende deze termijn zienswijzen naar voren worden gebracht bij de raad.
[appellant A] heeft geen zienswijze tegen het ontwerpplan naar voren gebracht bij de raad. Het betoog van [appellant] dat het de bedoeling was het beroep, net als de ingediende zienswijze, namens [belanghebbende] in te dienen, kan niet worden gevolgd, nu deze omstandigheid uit het beroepschrift noch uit een ander stuk kan worden afgeleid.
Ingevolge artikel 8.2, eerste lid, van de Wro en artikel 6:13 van de Awb, kan beroep slechts worden ingesteld tegen het besluit tot vaststelling van een bestemmingsplan door de belanghebbende die tegen het ontwerpplan tijdig een zienswijze naar voren heeft gebracht.
Dit is slechts anders indien een belanghebbende redelijkerwijs niet kan worden verweten dat hij niet tijdig een zienswijze naar voren heeft gebracht.
Deze omstandigheid doet zich niet voor.
Het beroep van [appellant] en anderen, voor zover ingediend door [appellant A], is niet-ontvankelijk.
2.1.2. Het beroep van [appellant] en anderen voor zover ingediend door [appellant E], [appellant B] en [appellant C] is ontvankelijk en zal hierna worden aangeduid als het beroep van [appellant E] en anderen.
2.2. Het plan voorziet in de realisatie van enkele groepsaccommodaties naast het bestaande Villapark De Weerribben aan de Binnenweg te Paasloo. [appellant E] en anderen zijn eigenaren van vakantievilla's op dit park.
2.3. [appellant E] en anderen richten zich in beroep tegen het plandeel met de bestemming "Recreatie - Groepsaccommodatie (R-G)" omdat zij vrezen voor negatieve gevolgen van de voorziene groepsaccommodaties. Hiertoe voeren zij aan dat de raad het besluit heeft gebaseerd op onjuiste feiten over de inrichting van de groepsaccommodaties en de doorsteek naar de receptie. Tevens zijn volgens hen het parkeeronderzoek en het ecologisch onderzoek onzorgvuldig. Voorts betogen zij dat te weinig rekening is gehouden met de samenhangende privaatrechtelijke aspecten. Daarnaast is het plan niet economisch uitvoerbaar, aldus [appellant E] en anderen.
2.4. De raad heeft zich op het standpunt gesteld dat de uitvoerbaarheid van het plan voldoende is onderbouwd en dat met de initiatiefnemer een exploitatieovereenkomst is gesloten. Voorts stelt de raad dat op voorhand niet is te verwachten dat de privaatrechtelijke aspecten de realisatie van het plan zullen verhinderen. Volgens de raad zullen de groepsaccommodaties met een kookmogelijkheid worden ingericht en bestaan er geen feitelijke belemmeringen voor de doorsteek naar de receptie. Tevens voorziet het plan in voldoende mogelijkheden om in de parkeerbehoefte te voorzien en is de verwachting dat de benodigde vergunningen en ontheffingen ten aanzien van beschermde natuurwaarden kunnen worden verleend.
2.5. Over de door [appellant E] en anderen naar voren gebrachte privaatrechtelijke aspecten overweegt de Afdeling dat Villapark De Weerribben ter zitting onweersproken heeft verklaard dat zij eigenaar is van de algemene faciliteiten op het villapark en de desbetreffende gronden. Tevens is Villapark De Weerribben de beheerder van deze faciliteiten en worden deze ter beschikking gesteld aan de gebruikers van het villapark en aan anderen. Daarnaast treedt zij op als bemiddelaar bij en/of als verhuurder van een aantal villa's op het villapark. Naar het oordeel van de Afdeling hebben [appellant E] en anderen niet aannemelijk gemaakt dat er binnen deze verhoudingen evidente privaatrechtelijke belemmeringen zijn die aan de verwezenlijking van het plan dan wel de exploitatie van de groepsaccommodaties in de weg zullen staan. Gelet hierop heeft de raad zich bij het bestreden besluit in redelijkheid mogen baseren op de bestaande feitelijke situatie.
2.6. Over de economische uitvoerbaarheid hebben [appellant E] en anderen onder meer naar voren gebracht dat de gehanteerde verwachte bezettingsgraad veel te hoog is en dat de exploitatie van de groepsaccommodaties niet te vergelijken is met die van andere vakantieparken zodat de exploitatieopzet hier ten onrechte op is gebaseerd. Tevens is daarbij volgens hen ten onrechte ermee rekening gehouden dat de algemene voorzieningen van het villapark kunnen worden gebruikt.
De Afdeling overweegt hierover dat in het rapport van PLC Partners in Leisure en de ingediende stukken een nadere onderbouwing is gegeven voor de gehanteerde gegevens. Hierbij is erop gewezen dat bij groepsaccommodaties van een relatief hoge bezettingsgraad kan worden uitgegaan omdat in het algemeen de gehele accommodatie wordt verhuurd, ook als niet alle bedden zullen worden gebruikt. De mogelijkheid gebruik te maken van het overdekte zwembad in het villapark zal tot een hogere (gemiddelde) bezettingsgraad leiden dan het gemiddelde in de cijfers van het CBS. Voorts is ter zitting komen vast te staan dat voor de verhuur van de groepsaccommodaties zal worden aangesloten bij bestaande kanalen die in de huidige situatie ook worden gebruik voor de verhuur van de vakantievilla's. Daardoor kan het aanbod een groot bereik hebben. Daarnaast heeft Villapark De Weerribben ter zitting onbetwist uiteengezet dat binnen de gemeente voldoende voorzieningen beschikbaar zijn die mogelijkheden bieden voor samenwerking in het geval er onverhoopt geen gebruik kan worden gemaakt van de faciliteiten van het villapark. Gelet hierop is de Afdeling van oordeel dat [appellant E] en anderen niet aannemelijk hebben gemaakt dat het plan niet door Villapark De Weerribben en/of één of meer andere marktpartijen zal kunnen worden gerealiseerd en/of geëxploiteerd.
2.7. Ingevolge artikel 5, lid 5.1, aanhef en onder a., e. en f. van de regels zijn de gronden met de bestemming "Recreatie - Groepsaccommodatie (R-G)" bestemd voor gebouwen ten behoeve van een groepsaccommodatie en voor fiets- en voetpaden en parkeervoorzieningen.
Ingevolge lid 5.2.1 dienen gebouwen binnen een bouwvlak te worden gebouwd.
2.7.1. In paragraaf 4.7 van de plantoelichting is vermeld dat voor het berekenen van de parkeerbehoefte is uitgegaan van de richtlijnen voor parkeernormen zoals die zijn opgenomen in publicatie 182 'Parkeerkencijfers - basis voor parkeernormering' van CROW - het nationale kennisplatform voor infrastructuur, verkeer, vervoer en openbare ruimte. Voorts is daarin vermeld dat daarbij is uitgegaan van de categorie 'hotel' en dat is gerekend met 60 kamers. Op grond van publicatie 182 geldt hiervoor een parkeernorm van 0,5 tot 1,5 parkeerplaats per kamer, zodat er minimaal 30 en maximaal 90 parkeerplaatsen nodig zijn voor de groepsaccommodatie.
2.7.2. Niet in geschil is dat binnen het plangebied voldoende ruimte is om in totaal 60 parkeerplaatsen voor eigen gebruik te realiseren en dat uitgaande van 148 bedden met die hoeveelheid parkeerplaatsen in de parkeerbehoefte wordt voorzien. De Afdeling stelt echter vast dat in artikel 5, lid 5.1, onder a. van de regels voor de groepsaccommodaties geen maximum aantal bedden is opgenomen. Ook elders is dit niet in de planregels opgenomen. Nu de raad ter zitting heeft bevestigd dat het de bedoeling is niet meer dan 148 bedden te realiseren en dat van die hoeveelheid ook is uitgegaan bij de berekeningen, overweegt de Afdeling dat in deze planregel de (maximale) overnachtingscapaciteit van de accommodatie had moeten worden vastgelegd. In hetgeen [appellant E] en anderen hebben aangevoerd ziet de Afdeling aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit is genomen in strijd met de bij het voorbereiden van een besluit te betrachten zorgvuldigheid, voor zover dat ziet op artikel 5, lid 5.1, onder a. van de regels.
Het beroep van [appellant E] en anderen is in zoverre gegrond. Het bestreden besluit dient op dit punt wegens strijd met artikel 3:2 van de Awb te worden vernietigd.
De Afdeling ziet in dit geval gelet op het ter zitting verhandelde aanleiding om met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, aanhef en onder c, van de Awb artikel 5.1, onder a. van de regels zelf voorziend opnieuw vast te stellen met de toevoeging dat de overnachtingscapaciteit van de groepsaccommodatie maximaal 148 personen mag zijn en te bepalen dat de uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het besluit voor zover dat is vernietigd. De Afdeling acht het niet aannemelijk dat derden daardoor in hun belangen worden geschaad.
2.8. In het rapport 'Ecologische beoordeling Residence de Weerribben te Paasloo' van A&W Ecologisch Onderzoek van 4 november 2010 zijn de uitkomsten van het ecologisch onderzoek opgenomen. In het rapport is als conclusie vermeld dat er geen vaste broed- en/of verblijfplaatsen van beschermde soorten in het plangebied zijn aangetroffen en dat verstoring van broedende vogels moet en kan worden voorkomen. Het is mogelijk dat delen van het plangebied als vliegroute door vleermuizen worden gebruikt. Effecten op het gebruik van deze vliegroutes kunnen bij de inrichting van het plangebied worden voorkomen. Voorts zijn er geen beschermde soorten aangetroffen. Hoewel niet is uitgesloten dat het plangebied als foerageer-/leefgebied wordt gebruikt door licht beschermde soorten, is niet aannemelijk dat onvoldoende alternatief foerageergebied in de omgeving beschikbaar zal zijn, aldus het rapport.
Voorts is in het rapport vermeld dat het Natura 2000-gebied De Weerribben op een afstand van 1,5 kilometer van het plangebied ligt. Gezien de bestaande recreatiedruk van 6750 bedden aan verblijfscapaciteit en ongeveer één miljoen bezoekers per jaar in het gebied, zal volgens het rapport de toevoeging van een accommodatie voor maximaal 148 personen geen extra effecten hebben.
2.8.1. Met betrekking tot de door [appellant E] en anderen naar voren gebrachte stelling dat het plan in strijd is met de Flora- en faunawet in verband met de aanwezigheid van diersoorten overweegt de Afdeling dat zij geen gegevens hebben overgelegd die een begin van bewijs leveren dat zich ter plaatse te beschermen planten- en diersoorten bevinden. De enkele stelling dat zij ter plaatse geregeld beschermde vogelsoorten waarnemen acht de Afdeling in dit verband onvoldoende.
Voorts is de toename van het aantal verkeersbewegingen beperkt en hebben [appellant E] en anderen niet onderbouwd waarom de werkzaamheden gevolgen zullen hebben voor de beschermde soorten in het natuurgebied. De Afdeling is dan ook van oordeel dat de raad zich op het standpunt heeft kunnen stellen dat gevolgen voor het Natura 2000-gebied Weerribben zijn uitgesloten.
[appellant E] en anderen hebben niet aannemelijk gemaakt dat de raad zich bij het bestreden besluit niet op het ecologisch onderzoek heeft mogen baseren.
2.9. In hetgeen [appellant E] en anderen voor het overige hebben aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening.
In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit in zoverre anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
Het beroep van [appellant E] en anderen is voor het overige ongegrond.
Het besluit om geen exploitatieplan vast te stellen
2.10. [appellant] en anderen betogen dat de raad ten onrechte heeft besloten geen exploitatieplan vast te stellen omdat het verhaal van kosten met betrekking tot deze gronden niet voldoende is verzekerd.
2.10.1. Ingevolge artikel 6.12, eerste lid, van de Wro, stelt de gemeenteraad een exploitatieplan vast voor gronden waarop bij algemene maatregel van bestuur aangewezen bouwplan is voorgenomen.
Ingevolge het tweede lid, voor zover hier van belang, kan de gemeenteraad, in afwijking van het eerste lid, bij een besluit tot vaststelling van een bestemmingsplan besluiten geen exploitatieplan vast te stellen, indien het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan of besluit begrepen gronden anderszins verzekerd is.
Ingevolge artikel 8.2, eerste lid, aanhef en onder h, van de Wro, voor zover hier van belang, kan een belanghebbende bij de Afdeling beroep instellen tegen een besluit omtrent vaststelling van een exploitatieplan voor gronden, begrepen in een gelijktijdig vastgesteld bestemmingsplan.
Ingevolge het vijfde lid, voor zover hier van belang, wordt als belanghebbende bij een besluit als bedoeld in artikel 6.12, eerste en tweede lid, in elk geval aangemerkt degene die een grondexploitatieovereenkomst heeft gesloten met betrekking tot de in het desbetreffende besluit opgenomen gronden, of die eigenaar is van die gronden.
Ingevolge artikel 1:2, eerste lid, van de Awb, wordt onder belanghebbende verstaan degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken. Het beroep van [appellant] en anderen is op dit punt gericht tegen het niet vaststellen van een exploitatieplan als bedoeld in artikel 6.13, eerste lid, en artikel 6.18 van de Wro.
2.10.2. Indien de raad in dit geval een exploitatieplan zou hebben vastgesteld, zouden [appellant] en anderen niet als belanghebbende kunnen worden aangemerkt bij het exploitatieplan. Daartoe is van belang dat [appellant] en anderen geen grondexploitatieovereenkomst als bedoeld in artikel 8.2, vijfde lid, van de Wro hebben gesloten met betrekking tot gronden in het plangebied waarop bouwplannen zijn voorzien, zij geen eigenaar zijn van gronden in dat gebied en ook anderszins niet is gebleken van belangen van [appellant] en anderen die rechtstreeks betrokken zouden zijn bij de vaststelling van een exploitatieplan.
Gelet hierop kunnen [appellant] en anderen evenmin worden aangemerkt als belanghebbenden bij het niet vaststellen van een exploitatieplan als bedoeld in artikel 6.13, eerste lid, en artikel 6.18 van de Wro.
Het beroep van [appellant] en anderen, voor zover gericht tegen het besluit om geen exploitatieplan vast te stellen, is niet-ontvankelijk.
2.11. Van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen, is niet gebleken.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het beroep voor zover dat is gericht tegen het bestemmingsplan niet-ontvankelijk voor zover het is ingediend door [appellant F], [appellant D] en [appellant A];
II. verklaart het beroep voor zover dat is gericht tegen het besluit om geen exploitatieplan vast te stellen geheel niet-ontvankelijk;
III. verklaart het beroep, voor zover ontvankelijk, gedeeltelijk gegrond;
IV. vernietigt het besluit van de raad van de gemeente Steenwijkerland van 21 juni 2011, nummer 2011/55, voor zover dat ziet op artikel 5, lid 5.1, onder a. van de regels;
V. bepaalt dat artikel 5, lid 5.1. onder a. van de regels als volgt komt te luiden: 'gebouwen, ten behoeve van een groepsaccommodatie met een maximale overnachtingscapaciteit van 148 personen';
VI. bepaalt dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het vernietigde besluit;
VII. verklaart het beroep voor het overige ongegrond;
VIII. gelast dat de raad van de gemeente Steenwijkerland aan [appellant A], [appellant B], [appellant C], [appellant D], [appellant E], [appellant F], het door hen voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 152,00 (zegge: honderdtweeënvijftig euro) vergoedt, met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de anderen.
Aldus vastgesteld door mr. J.C. Kranenburg, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van drs. M.H. Kuggeleijn-Jansen, ambtenaar van staat.
w.g. Kranenburg w.g. Kuggeleijn-Jansen
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 29 augustus 2012