ECLI:NL:RVS:2012:BX5987

Raad van State

Datum uitspraak
29 augustus 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201111159/1/R3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • N.S.J. Koeman
  • R.P.F. Boermans
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Gedeeltelijke vernietiging wijzigingsplan Buitengebied Prinsenbeek, Weimersedreef 25

In deze zaak gaat het om de gedeeltelijke vernietiging van het wijzigingsplan "Buitengebied Prinsenbeek, wijzigingsplan Weimersedreef 25" dat op 30 augustus 2011 door het college van burgemeester en wethouders van Breda is vastgesteld. De vereniging Vereniging Landschapsbehoud in Prinsenbeek (V.L.I.P.) en L. Mathon-van Vlijmen hebben beroep ingesteld tegen dit besluit. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 31 juli 2012 behandeld. De appellanten betogen dat het wijzigingsplan niet voldoet aan de voorwaarden van het bestemmingsplan, omdat het college niet bevoegd was om een wijzigingsplan vast te stellen voor een vergroting of vormverandering van het bouwvlak. Ze stellen dat de huidige oppervlakte van 1 ha voldoende is voor het nieuwe bedrijfsgebouw en dat er geen toets heeft plaatsgevonden naar de gevolgen voor de waterhuishouding. Het college verdedigt het besluit door te stellen dat de wijziging noodzakelijk is voor de bouw van een nieuwe loods en dat de waterhuishouding in de plantoelichting is behandeld.

De Afdeling oordeelt dat het college zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het wijzigingsplan noodzakelijk is voor een goede ruimtelijke ordening, met uitzondering van de wijziging van de planregels met betrekking tot teeltondersteunende voorzieningen. Dit onderdeel van het besluit is in strijd met de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en wordt vernietigd. De overige bezwaren van de appellanten worden ongegrond verklaard. De uitspraak leidt tot een gedeeltelijke vernietiging van het besluit van het college, waarbij het griffierecht aan de appellanten wordt vergoed.

Uitspraak

201111159/1/R3.
Datum uitspraak: 29 augustus 2012
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
de vereniging Vereniging Landschapsbehoud in Prinsenbeek (hierna: V.L.I.P) en L. Mathon-van Vlijmen, gevestigd onderscheidenlijk wonend, te Prinsenbeek, gemeente Breda,
appellanten,
en
het college van burgemeester en wethouders van Breda,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 30 augustus 2011 heeft het college het wijzigingsplan "Buitengebied Prinsenbeek, wijzigingsplan Weimersedreef 25" vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben V.L.I.P. en Mathon-van Vlijmen bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 20 oktober 2011, beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
V.L.I.P. en Mathon-van Vlijmen hebben een nader stuk ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 31 juli 2012, waar V.L.I.P. en Mathon-van Vlijmen, vertegenwoordigd en bijgestaan door W.A.M. De Lestrieux Hendrichs, en het college, vertegenwoordigd door A.J.J. Neele, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Verder is ter zitting C.A.M. Poppelaars, belanghebbende, verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Het wijzigingsplan voorziet in een geringe verplaatsing van het agrarisch bouwvlak op het perceel Weimersedreef 25 te Prinsenbeek. Het wijzigingsplan is vastgesteld om de bouw van een nieuwe loods op het perceel mogelijk te maken. Het betreft een wijziging van het bestemmingsplan "Buitengebied Prinsenbeek" uit 2000 (hierna: het bestemmingsplan).
2.2. V.L.I.P en Mathon-van Vlijmen komen op tegen de vaststelling van het wijzigingsplan. Voor zover dat plan alleen maar zou voorzien in een verplaatsing van het bouwvlak, wijzen zij erop dat het college slechts bevoegd was om een wijzigingsplan vast te stellen voor een vergroting of vormverandering van het bouwvlak. Daarvan is volgens hen geen sprake. V.L.I.P en Mathon-van Vlijmen voeren subsidiair aan dat het plan voorziet in een niet noodzakelijke vergroting van het bouwvlak. De huidige oppervlakte van 1 ha is volgens hen voldoende voor het gewenste nieuwe bedrijfsgebouw. Daarom is volgens hen niet voldaan aan de voorwaarde uit het bestemmingsplan dat de vergroting van het bouwvlak noodzakelijk moet zijn voor de continuïteit van het bedrijf. Verder betogen zij dat ten onrechte geen toets heeft plaatsgevonden naar de gevolgen van het wijzigingsplan voor de waterhuishouding. Dit klemt volgens hen te meer nu volgens de Beleidsregel toepassing Waterwet en Keur van het waterschap Brabantse Delta (hierna: de Beleidsregel) binnen de natuurparel Weimeren geen ingrepen mogen plaatsvinden die niet zijn gericht op verbetering van de condities voor de natuur en het wijzigingsplan leidt tot een vergroting van het verhard oppervlak. Voorts stellen zij dat de attentiezone rond het EHS-gebied Weimeren/Briel ten onrechte niet is aangeduid op de verbeelding. Verder betogen V.L.I.P en Mathon-van Vlijmen dat het college ten onrechte niet de steenuilenpopulatie op het perceel Brielsedreef 79 heeft betrokken bij zijn besluit. De verplaatsing van het bouwvlak en de hiermee beoogde verplaatsing van de tunnels op het perceel gaan volgens hen ten koste van het territorium van de steenuilen. Ten slotte komen zij op tegen het vaststellen van nieuwe planregels in het wijzigingsplan die afwijken van het bestemmingsplan wat betreft, voor zover hier van belang, teeltondersteunende voorzieningen.
2.3. Het college stelt zich op het standpunt dat geen sprake is van een vergroting van het bouwvlak maar wel van een vormverandering en verplaatsing hiervan. Deze verandering is volgens hem noodzakelijk omdat het bouwvlak in het bestemmingsplan voor een deel lag op de gronden van derden. Door het opschuiven van het bouwvlak ligt dit nu geheel op gronden van de eigenaar van het perceel Weimersedreef 25 en kan de beoogde loods worden gebouwd. Over de waterhuishouding stelt het college dat in paragraaf 6.2 van de plantoelichting een waterparagraaf is opgenomen met betrekking tot de waterhuishouding. Daarnaast stelt het college dat uit de planregels volgt dat slechts mag worden gebouwd indien dit geen negatieve invloed heeft op de waterhuishouding. Verder betoogt het college dat het de planregeling in overeenstemming heeft gebracht met de eisen uit de
Wet ruimtelijke ordening (hierna: Wro), maar dat de uitgangspunten van het bestemmingsplan zijn overgenomen. Wel is ten aanzien van met name tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen aangesloten bij nieuw beleid.
2.4. Ingevolge artikel 3.6, eerste lid, onder a, van de Wro kan bij een bestemmingsplan worden bepaald dat met inachtneming van de bij het plan te geven regels het college van burgemeester en wethouders binnen bij het plan te bepalen grenzen het plan kan wijzigen.
2.5. Ingevolge artikel 7, lid IV, van de voorschriften van het bestemmingsplan, voor zover hier van belang, is het college van burgemeester en wethouders bevoegd het plan te wijzigen voor:
1. het vergroten en veranderen van de vorm van het agrarische bouwvlak met dien verstande dat:
- de oppervlakte van het bouwvlak niet groter wordt dan 1,5 ha met uitzondering van de bouwvlakken met de aanduiding "glastuinbouw" gelegen binnen de bestemming "Agrarisch gebied" waarvan de oppervlakte nooit meer dan 4 ha mag bedragen;
- uitbreiding van het bouwvlak noodzakelijk is om de continuïteit van het bedrijf voor langere tijd te waarborgen dan wel een ingediend bouwplan daartoe aanleiding geeft;
- vooraf advies wordt ingewonnen bij de Adviescommissie Agrarische Bouwaanvragen (hierna: AAB) te Tilburg.
2.5.1. Het perceel Weimersedreef 25, voor zover hier van belang, heeft in het wijzigingsplan de bestemming "Agrarisch" en de dubbelbestemming "Waterstaat". Uit de verbeelding blijkt dat het bouwvlak een oppervlakte heeft van ongeveer 1 ha.
Ingevolge artikel 3, lid 3.2, van de planregels, voor zover hier van belang, mogen op de betreffende gronden uitsluitend bouwwerken worden gebouwd noodzakelijk voor en ten dienste van de genoemde bestemming waaronder teeltondersteunende voorzieningen.
2.5.2. Uit de verbeelding en hetgeen ter zitting naar voren is gebracht over de ligging van het bouwvlak in het bestemmingsplan leidt de Afdeling af dat het wijzigingsplan voorziet in een beperkte verplaatsing en wijziging van de vorm van het bouwvlak. Gelet op artikel 7, lid IV, van de planvoorschriften van het bestemmingsplan was het college dan ook bevoegd om het wijzigingsplan vast te stellen. Het college heeft hierover naar aanleiding van een aanvraag om een omgevingsvergunning advies ingewonnen bij de AAB. De AAB overweegt in zijn advies van
24 februari 2011 dat de omvang van de aanwezige bedrijfsbebouwing niet meer is afgestemd op de actuele bedrijfsvoering. Op grond hiervan wordt geconcludeerd dat de gewenste nieuwe loods noodzakelijk is voor een doelmatige agrarische bedrijfsvoering. Om de loods te kunnen bouwen is volgens de AAB een aanpassing van het bouwvlak noodzakelijk. V.L.I.P. en Mathon-van Vlijmen hebben niet aannemelijk gemaakt dat het advies van de AAB ondeugdelijk is. Daarnaast wordt niet betwist dat een deel van het bouwvlak uit het bestemmingsplan niet kan worden gebruikt voor het bouwen van de loods, omdat deze gronden eigendom zijn van derden.
Gelet hierop heeft het college zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het wijzigen van het bouwvlak noodzakelijk is en in zoverre voldaan wordt aan de wijzigingsvoorwaarden uit het bestemmingsplan.
2.5.3. Anders dan het college stelt gaat de plantoelichting niet in op de gevolgen van het wijzigingsplan voor de waterhuishouding. De Afdeling ziet hierin evenwel geen aanleiding voor een vernietiging van het bestreden besluit. Het wijzigingsplan voorziet enkel in een ondergeschikte wijziging van het bouwvlak ten opzichte van het bestemmingsplan. De omvang van het bouwvlak en het mogelijk te verharden oppervlak blijven gelijk en worden slechts enkele meters verlegd. Daarnaast is in de plantoelichting van het bestemmingsplan ingegaan op de gevolgen van dat plan voor de waterhuishouding van het gebied en het ter zake geldende beleid. Nu in het wijzigingsplan wordt verwezen naar het bestemmingsplan en daarin een watertoets is opgenomen en het wijzigingsplan niet voorziet in een toename van het verhard oppervlak dan wel een andere locatie was er in dit geval geen aanleiding in het wijzigingsplan een nieuwe watertoets op te nemen. Gelet hierop bestaat ook geen grond voor het oordeel dat het wijzigingsplan leidt tot een vergroting van het verhard oppervlak die zich niet verdraagt met de Beleidsregel van het waterschap.
2.5.4. Over het aanduiden van het attentiegebied rond de EHS op de verbeelding stelt het college terecht dat de gronden met de dubbelbestemming "Waterstaat" ingevolge artikel 5, lid 5.1, van de planregels mede bestemd zijn voor de bescherming van dit attentiegebied. Gelet hierop mist het betoog feitelijke grondslag.
2.5.5. Uit het door V.L.I.P. en Mathon-van Vlijmen bij hun beroepschrift overgelegde stuk van de West-Brabantse Vogelwerkgroep leidt de Afdeling af dat zich, nu de locatie is doorgehaald met een kruis, op het perceel Brielsedreef 79 ten tijde van het bestreden besluit geen steenuilen meer bevonden. Dat, naar ter zitting is gesteld, in het verleden op dit perceel wel steenuilen zijn waargenomen doet hieraan niet af. Gelet hierop bestaat geen grond voor het oordeel dat het bestreden besluit wat betreft de steenuilen op onjuiste informatie is gebaseerd.
2.5.6. De Afdeling stelt vast dat de planregeling voor teeltondersteunende voorzieningen in artikel 3, lid 3.2, van de planregels van het wijzigingsplan is gewijzigd ten opzichte van het bestemmingsplan. Anders dan in het bestemmingsplan zijn permanente teeltondersteunende voorzieningen in het wijzigingsplan bij recht toegestaan. Artikel 7, lid IV, van het bestemmingsplan bevat geen bevoegdheid voor het wijzigen van de planregels uit het bestemmingsplan. Gelet hierop is het bestreden besluit in zoverre onbevoegd en in strijd met artikel 3.6, eerste lid, onder a, van de Wro genomen.
2.6. In hetgeen V.L.I.P en Mathon-van Vlijmen hebben aangevoerd ziet de Afdeling aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit, voor zover het betreft de zinsnede "waaronder teeltondersteunende voorzieningen" in artikel 3, lid 3.2, van de planregels, is genomen in strijd met artikel 3.6, eerste lid, onder a, van de Wro. Het beroep is wat betreft dit onderdeel gegrond. Het bestreden besluit dient in zoverre te worden vernietigd.
In hetgeen V.L.I.P en Mathon-van Vlijmen voor het overige hebben aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat het college zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het wijzigingsplan voor het overige strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. In hetgeen voor het overige is aangevoerd wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit in zoverre anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. Het beroep is voor het overige ongegrond.
2.7. Van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen is niet gebleken.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het beroep gedeeltelijk gegrond;
II. vernietigt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Breda van 30 augustus 2011 tot vaststelling van het wijzigingsplan "Buitengebied Prinsenbeek, wijzigingsplan Weimersedreef 25", voor zover het betreft de zinsnede "waaronder teeltondersteunende voorzieningen" in artikel 3, lid 3.2, van de planregels;
III. verklaart het beroep voor het overige ongegrond;
IV. gelast dat het college van burgemeester en wethouders van Breda aan de vereniging Vereniging Landschapsbehoud In Prinsenbeek en L. Mathon-van Vlijmen het door hen voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 302,00 (zegge: driehonderdtwee euro) vergoedt, met dien verstande dat betaling aan één van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de ander.
Aldus vastgesteld door mr. N.S.J. Koeman, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R.P.F. Boermans, ambtenaar van staat.
w.g. Koeman w.g. Boermans
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 29 augustus 2012
429-656.