201111755/1/A3.
Datum uitspraak: 29 augustus 2012
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 23 september 2011 in zaak nr. 11/3462 in het geding tussen:
het college van burgemeester en wethouders van Huizen.
Bij besluit van 31 maart 2011 heeft het college een aanvraag van [appellant] om afgifte van een gehandicaptenparkeerkaart (hierna: een GPK) afgewezen.
Bij besluit van 30 mei 2011 heeft het college, naar aanleiding van het door [appellant] tegen het besluit van 31 maart 2011 gemaakte bezwaar, dat besluit gewijzigd en de aanvraag van [appellant] om afgifte van een GPK alsnog toegewezen.
Bij mondelinge uitspraak van 23 september 2011, waarvan het proces-verbaal is verzonden op 26 september 2011, heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep niet-ontvankelijk verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 4 november 2011, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting op 9 augustus 2012 aan de orde gesteld.
2.1. Ingevolge artikel 7:15, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb), voor zover thans van belang, worden de kosten, die de belanghebbende in verband met de behandeling van het bezwaar redelijkerwijs heeft moeten maken door het bestuursorgaan uitsluitend vergoed voor zover het bestreden besluit wordt herroepen wegens aan het bestuursorgaan te wijten onrechtmatigheid.
Ingevolge artikel 1 van het Besluit proceskosten bestuursrecht (hierna: het Bpb), voor zover thans van belang, kan een veroordeling in de kosten als bedoeld in artikel 7:15, tweede lid, van de Awb uitsluitend betrekking hebben op:
a. kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand,
b. kosten van een getuige, deskundige of tolk die door een partij of een belanghebbende is meegebracht of opgeroepen, dan wel van een deskundige die aan een partij verslag heeft uitgebracht,
c. reis- en verblijfkosten van een partij of een belanghebbende,
d. verletkosten van een partij of een belanghebbende,
e. kosten van uittreksels uit de openbare registers, telegrammen, internationale telexen, internationale telefaxen en internationale telefoongesprekken, en
f. kosten van het als gemachtigde optreden van een arts in zaken waarin enig wettelijk voorschrift verplicht tot tussenkomst van een gemachtigde die arts is.
2.2. Ambtshalve overweegt de Afdeling als volgt. [appellant] betoogt in hoger beroep dat hem de mogelijkheid is ontnomen om het college te verzoeken om vergoeding van de kosten die hij in verband met de behandeling van het bezwaar heeft moeten maken.
[appellant] heeft niet gespecificeerd welke kosten hij in verband met de behandeling van het bezwaar heeft gemaakt die ingevolge artikel 7:15, tweede lid, van de Awb, gelezen in samenhang met artikel 1 van het Bpb, voor vergoeding in aanmerking komen. Uit het door [appellant] ingediende bezwaarschrift van 3 april 2011 tegen de weigering van het college aan hem een GPK af te geven blijkt niet dat het is opgesteld met behulp van beroepsmatig verleende rechtsbijstand. Ook anderszins is daarvan niet gebleken. In het beroepschrift is vermeld dat de gemachtigde van [appellant] zich bij brief van 9 mei 2011 bij het college heeft gemeld, derhalve na indiening van het bezwaarschrift. Naar aanleiding van het bezwaar is geen hoorzitting gehouden, omdat het college bij besluit van 30 mei 2011 alsnog aan [appellant] een GPK heeft afgegeven. Daargelaten de vraag of [appellant] de mogelijkheid is ontnomen een verzoek in te dienen om vergoeding van de kosten die hij in verband met de behandeling van zijn bezwaar heeft moeten maken, volgt uit het hiervoor overwogene dat niet is gebleken dat hij in de bezwaarfase kosten heeft gemaakt die ingevolge voormelde wettelijke regeling voor vergoeding in aanmerking komen. Nu hetgeen [appellant] met zijn hoger beroep beoogt te bereiken niet kan worden bereikt, is de Afdeling van oordeel dat hij geen belang meer heeft bij een beoordeling van zijn hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak.
2.3. Het hoger beroep is niet-ontvankelijk.
2.4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk.
Aldus vastgesteld door mr. J.C. Kranenburg, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P. Klein, ambtenaar van staat.
w.g. Kranenburg w.g. Klein
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 29 augustus 2012