ECLI:NL:RVS:2012:BX6003

Raad van State

Datum uitspraak
29 augustus 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201105496/1/A4
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • J.H. van Kreveld
  • R. van Heusden
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van revisievergunning voor veehouderij op basis van bestemmingsplan

In deze zaak heeft het college van burgemeester en wethouders van 's-Hertogenbosch op 25 maart 2011 een verzoek om een revisievergunning voor een veehouderij geweigerd. De aanvraag betrof de uitbreiding van een bestaande veehouderij met een stal voor 1.718 vleesvarkens. Het college heeft de vergunning geweigerd op basis van strijd met het bestemmingsplan, dat de gronden van de appellant bestempelt als 'Agrarisch gebied'. De appellant heeft hiertegen beroep ingesteld bij de Raad van State, waarbij hij betoogde dat het houden van varkens als neventak moet worden gezien en dat hiervoor vrijstelling kan worden verleend.

De Raad van State heeft de zaak behandeld op 6 juli 2012. De rechtbank oordeelde dat de aanvraag voor de vergunning in strijd was met het bestemmingsplan, dat geen uitbreiding van intensieve veehouderij toestaat in het aangewezen gebied. De Raad heeft vastgesteld dat de aangevraagde activiteit een toename van 1.298 vleesvarkens met zich meebrengt, wat in strijd is met de bestemmingsvoorschriften. De rechtbank heeft ook opgemerkt dat het college niet verplicht was om de vergunning te verlenen bij strijd met het bestemmingsplan, maar dat het college in dit geval voldoende gemotiveerd had dat de uitbreiding niet past in het provinciale en gemeentelijke beleid.

Uiteindelijk heeft de Raad van State het beroep van de appellant ongegrond verklaard, waarmee de weigering van de vergunning door het college werd bevestigd. De uitspraak benadrukt het belang van bestemmingsplannen en de voorwaarden waaronder milieuvergunningen kunnen worden verleend, vooral in gebieden waar intensieve veehouderij niet is toegestaan.

Uitspraak

201105496/1/A4.
Datum uitspraak: 29 augustus 2012
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellanten], (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellant]), beiden wonend te [woonplaats], gemeente 's-Hertogenbosch,
en
het college van burgemeester en wethouders van 's-Hertogenbosch,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 25 maart 2011 heeft het college geweigerd aan [appellant] een revisievergunning als bedoeld in artikel 8.4, eerste lid, van de Wet milieubeheer te verlenen voor een veehouderij op het adres [locatie] te [plaats]. Dit besluit is op 4 april 2011 ter inzage gelegd.
Tegen dit besluit heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 11 mei 2011, beroep ingesteld. Dit besluit is op 4 april 2011 ter inzage gelegd.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 6 juli 2012, waar [ een van de appellanten], in persoon en bijgestaan door ir. E.J.L. van Kessel, en het college, vertegenwoordigd door mr. P.W. Elfring, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Op 1 oktober is de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: Wabo) in werking getreden. Bij de invoering van deze wet is een aantal andere wetten gewijzigd. Uit het overgangsrecht, zoals dat is opgenomen in art. 1.2, tweede lid, van de Invoeringswet Wabo, volgt dat de wetswijzigingen niet van toepassing zijn op dit geding, omdat de aanvraag om revisievergunning voor de inwerkingtreding van de Wabo is ingediend. In deze uitspraak worden dan ook de wetten aangehaald, zoals zij luidden voordat zij bij invoering van de Wabo werden gewijzigd.
2.2. Bij besluit van 22 april 2005 heeft het college een vergunning, krachtens artikel 8.4 van de Wet milieubeheer, verleend voor de veehouderij op het perceel [locatie] te [plaats] voor het houden van 80 melkkoeien, 70 stuks jongvee en 420 vleesvarkens.
De door het college bij het bestreden besluit afgewezen aanvraag ziet op het uitbreiden van de bestaande veehouderij met het oprichten van een stal voor het huisvesten van 1.718 vleesvarkens.
2.3. Artikel 8.10, eerste lid, van de Wet milieubeheer bepaalt dat de vergunning slechts in het belang van de bescherming van het milieu kan worden geweigerd.
Ingevolge het derde lid, kan de vergunning, in afwijking van het eerste lid, tevens worden geweigerd ingeval door verlening daarvan strijd zou ontstaan met een bestemmingsplan.
2.4. [appellant] betoogt dat het college de vergunning ten onrechte wegens strijd met het bestemmingsplan heeft geweigerd. Het houden van varkens moet volgens [appellant] worden gezien als neventak, waarvoor ingevolge het bestemmingsplan vrijstelling kan worden verleend.
2.4.1. Het college heeft zich bij het bestreden besluit op het standpunt gesteld dat de aangevraagde activiteit is aan te merken als intensieve veehouderij en daarom ingevolge het geldende bestemmingsplan niet is toegestaan op de gronden van [appellant] die tot 'Agrarisch gebied' zijn bestemd. Het houden van 420 varkens is volgens het college op grond van het in het bestemmingsplan opgenomen overgangsrecht toegestaan, maar een uitbreiding van het aantal varkens waarvoor vergunning is aangevraagd, is niet mogelijk. Het college is niet bereid om medewerking aan een ontheffing van het bestemmingsplan als bedoeld in artikel 3.10 van de Wet ruimtelijke ordening te verlenen en heeft de vergunning wegens strijd met het bestemmingsplan geweigerd.
2.4.2. Het ter plaatse geldende bestemmingsplan is het bestemmingsplan "Buitengebied" (hierna: het bestemmingsplan).
Uit de bestemmingsplankaart nummer 2 blijkt dat het gebied waarin de inrichting is gelegen, is bestemd tot 'Agrarische hoofdstructuur'.
Uit de bestemmingsplankaart nummer 6 blijkt dat het perceel waarop de inrichting is gelegen, is bestemd tot ‘Agrarisch gebied’, met de nadere aanwijzing bouwperceel.
Ingevolge artikel 8, eerste lid, aanhef, onder a, van de planvoorschriften zijn de gronden zonder subbestemming die op de kaart zijn aangewezen als 'Agrarisch gebied', bestemd voor grondgebonden veehouderij, akker- en vollegrondstuinbouw en paardenfokkerij.
Ingevolge artikel 1, onder 16, aanhef, en onder a en h, van de planvoorschriften is een agrarisch bedrijf een bedrijf, gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen en/of houden van dieren, nader te onderscheiden in grondgebonden veehouderij, waaronder wordt verstaan het houden van melk- en ander vee geheel of nagenoeg geheel op open grond, en intensieve veehouderij, waaronder wordt verstaan het fokken van slacht-, fok-, leg-, melk- of pelsdieren in gebouwen en geheel of nagenoeg geheel zonder weidegang, waarbij de teelt niet afhankelijk is van de agrarische grond als productiemiddel.
Ingevolge artikel 24, eerste lid, is het verboden om gronden/water en bouwwerken te (laten) gebruiken op een wijze of tot een doel strijdig met de aan de betrokken grond gegeven (sub)bestemmingen, verleende vrijstellingen of vastgestelde wijzigingsplannen en de overige voorschriften.
Artikel 34, eerste lid, van de planvoorschriften bepaald dat het gebruik van gronden en bouwwerken dat afwijkt van het plan op het tijdstip waarop het plan rechtskracht verkrijgt, mag worden voortgezet met uitzondering van het gebruik, dat reeds in strijd was met het voorheen tot dat tijdstip geldende plan - daaronder begrepen dat overgangsbepalingen van dat plan- en waartegen opgetreden kon worden en ook werd of wordt opgetreden.
Uit het tweede lid volgt dat wijziging van het in het eerste lid bedoelde gebruik slechts is toegestaan, indien hierdoor de bestaande afwijkingen van het plan naar aard en/of intensiteit niet worden vergroot.
2.4.3. Vaststaat dat gezien de bestemming 'Agrarisch gebied' het gebruik van de gronden van [appellant] voor intensieve veehouderij, al dan niet als neventak, in strijd is met artikel 8, eerste lid, aanhef, onder a, van de planvoorschriften. De aangevraagde activiteit houdt een toename van 1.298 vleesvarkens in en betreft daarmee een wijziging van de op het perceel plaatsvindende activiteiten in, waardoor de afwijking ten opzichte van de bestemming wordt vergroot. De activiteit, waarop de aanvraag ziet, is derhalve, gelet op het bepaalde in artikel 34, tweede lid, van de planvoorschriften, op grond van het overgangsrecht evenmin toegestaan.
Het college heeft zich bij het bestreden besluit dan ook terecht op het standpunt gesteld dat door verlening van de vergunning strijd ontstaat met het bestemmingsplan.
2.4.4. Uit artikel 8.10, derde lid, van de Wet milieubeheer volgt dat het bevoegd gezag bij strijd met het bestemmingsplan niet verplicht, maar bevoegd is de gevraagde milieuvergunning te weigeren. Het college heeft zich bij het bestreden besluit op het standpunt gesteld dat het niet bereid is medewerking te verlenen aan een afwijking van het bestemmingsplan, nu het bedrijf is gelegen in een zogenoemd extensiveringsgebied en de uitbreiding ten behoeve van intensieve veehouderij niet past in het provinciale en gemeentelijke beleid. Het college heeft zijn standpunt aldus toereikend gemotiveerd.
De beroepsgrond faalt.
2.5. Het beroep is ongegrond.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. J.H. van Kreveld, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R. van Heusden, ambtenaar van staat.
w.g. Van Kreveld w.g. Van Heusden
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 29 augustus 2012
163-738.