201106299/1/R4.
Datum uitspraak: 5 september 2012
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant] en anderen, allen wonend te Rotterdam,
het dagelijks bestuur van de deelgemeente Kralingen-Crooswijk,
verweerder.
Bij besluit van 7 april 2011 heeft het dagelijks bestuur het wijzigingsplan "Vredehofweg 15" (hierna: wijzigingsplan) vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben [appellant] en anderen beroep ingesteld.
Het dagelijks bestuur en [appellant] en anderen hebben nadere stukken ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 23 mei 2012, waar [appellant] en anderen, vertegenwoordigd door [gemachtigde], en het dagelijks bestuur, vertegenwoordig door mr. E. van Lunteren en ing. E.T. Benjert, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
1. Het wijzigingsplan is gebaseerd op artikel 3.6, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wet ruimtelijke ordening (hierna: Wro) gelezen in samenhang gezien met artikel 26, eerste lid, aanhef en onder b, van de voorschriften van het bestemmingsplan "Beschermd Stadsgezicht Kralingen" (hierna: bestemmingsplan) en heeft, gelet op de regels alsmede de kaarten, behorende bij het wijzigingsplan, betrekking op de wijziging van de bestemming "Wonen" op het perceel Vredehofweg 15 te Rotterdam in de bestemming "Maatschappelijke voorzieningen I". Met het wijzigingsplan wordt beoogd het voormalige koetshuis, dat gelegen is op het perceel ter plaatse van de Montessorischool aan de Vredehofweg 15 te Rotterdam, in gebruik te nemen als ruimte voor tussenschoolse en buitenschoolse opvang en voor overige aanvullende onderwijsactiviteiten ten behoeve van de naastgelegen school.
2. [appellant] en anderen betogen dat ten onrechte gebruik is gemaakt van de wijzigingsbevoegdheid. Zij voeren aan dat niet wordt voldaan aan de wijzigingsvoorwaarde zoals opgenomen in artikel 26, eerste lid, aanhef en onder b, van de voorschriften van het bestemmingsplan, omdat niet is gemotiveerd dat wordt tegemoetgekomen aan een nader blijkende behoefte hieraan van de naastgelegen school. Daarnaast kan het beoogde gebruik niet worden aangemerkt als educatieve doeleinden in de vorm van onderwijsondersteunende voorzieningen. Hiertoe wijzen zij op het beoogde gebruik als buitenschoolse opvang. Verder voeren zij aan dat het beoogde gebruik in strijd is met de bedoeling van de raad bij het opnemen van deze wijzigingsbevoegdheid, nu bij het voorstel aan de raad tot vaststelling van het bestemmingsplan ten aanzien van de zienswijzen is overwogen dat met de wijzigingsbevoegdheid wordt gedoeld op onderwijsondersteunende functies die niet tot toename van het aantal leerlingen leiden. Volgens [appellant] en anderen zal het beoogde gebruik wel leiden tot een toename van het aantal leerlingen.
2.1. Ingevolge artikel 26, eerste lid, aanhef en onder b, van de voorschriften van het bestemmingsplan kunnen burgemeester en wethouders het bestemmingsplan wijzigen door de bestemming "Wonen" op het perceel Vredehofweg 15 om te zetten in educatieve doeleinden in de vorm van onderwijsondersteunende voorzieningen, zoals leerlingenopvang, administratieve ruimte, materiaalopslag en dergelijke, ter tegemoetkoming aan een nader blijkende behoefte hieraan van de naastgelegen school.
Ingevolge artikel 1 van de regels van het wijzigingsplan is de grond aangewezen voor "Maatschappelijke voorzieningen I" bestemd voor educatieve doeleinden in de vorm van onderwijsondersteunende voorzieningen, zoals leerlingenopvang, administratieve ruimte, materiaalopslag en dergelijke ten behoeve van de naastgelegen school.
2.2. In de toelichting op het wijzigingsplan is vermeld dat de eigenaar van het voormalige koetshuis door middel van een zogenoemd informatieplan te kennen heeft gegeven dit gebouw in gebruik te willen nemen als ruimte voor tussenschoolse en buitenschoolse opvang en voor overige aanvullende onderwijsactiviteiten ten behoeve van de naastgelegen school en dat hiertoe het wijzigingsplan is opgesteld.
Uit de stukken en het verhandelde ter zitting blijkt dat het gebruik van het voormalige koetshuis op zichzelf, anders dan [appellant] en anderen menen, niet van invloed is op het leerlingenaantal van de school. Het beroep mist in zoverre feitelijke grondslag.
2.3. De Afdeling stelt voorop dat de omschrijving van de bestemming "Maatschappelijke voorzieningen I" in artikel 1 van de regels van het wijzigingsplan gelijkluidend is aan de in artikel 26, eerste lid, aanhef en onder b, van de voorschriften van het bestemmingsplan opgenomen wijzigingsbevoegdheid.
Artikel 26, eerste lid, aanhef en onder b, van de voorschriften van het bestemmingsplan bevat naar het oordeel van de Afdeling geen limitatieve opsomming van onderwijsgebonden doeleinden. Naast het gebruik van het perceel voor tussenschoolse opvang en overige aanvullende onderwijsactiviteiten ziet het gebruik ook op buitenschoolse opvang. Het dagelijks bestuur heeft op goede gronden een dergelijk gebruik aangemerkt als educatieve doeleinden in de vorm van onderwijsondersteunende voorzieningen ten behoeve van de naastgelegen school. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is gebleken dat met de ingebruikname van het voormalige koetshuis wordt beoogd dat de naastgelegen school voldoet aan de wettelijke eisen van het aanbieden van tussenschoolse opvang, buitenschoolse opvang en brede schoolactiviteiten, zodat is voldaan aan de in het bestemmingsplan gestelde wijzigingsvoorwaarde dat wordt tegemoetgekomen aan een nader blijkende behoefte hieraan van de naastgelegen school.
3. [appellant] en anderen stellen dat het voormalige koetshuis onvoldoende bereikbaar is voor hulpdiensten, nu het alleen te bereiken is via een smalle doorgang aan de Vredehofweg en het voor grote voertuigen nagenoeg onmogelijk is om op het binnenhof, waar het koetshuis zich bevindt, te keren. Tevens stellen zij dat in weerwil van het advies van de brandweer omtrent de wijzigingsbevoegdheid bij de vaststelling van het bestemmingsplan, nog geen brandblusleiding is aangelegd. Volgens hen heeft het dagelijks bestuur dan ook de gevolgen voor de veiligheid niet bij zijn beoordeling betrokken.
3.1. Uit het verhandelde ter zitting is gebleken dat hulpdiensten door gebruik te maken van de hoofdentree van de Montessorischool aan de Vredehofweg 15 het voormalige koetshuis kunnen bereiken. In hetgeen [appellant] en anderen aanvoeren ziet de Afdeling derhalve geen aanleiding voor het oordeel dat het voormalige koetshuis onvoldoende bereikbaar is voor hulpdiensten, dat de veiligheid aldus onvoldoende is gewaarborgd.
3.2. Voor zover [appellant] en anderen stellen dat nog geen brandblusleiding is aangelegd, overweegt de Afdeling dat dit betrekking heeft op de uitvoering en dat uitvoeringsaspecten in deze procedure niet aan de orde kunnen komen.
4. [appellant] en anderen voeren aan dat ten onrechte geen akoestisch onderzoek is verricht naar de geluidbelasting op hun woningen ten gevolge van het in gebruik nemen van het voormalige koetshuis. Daartoe wijzen zij op het feit dat het omgevingsgeluid bij een terrein dat is omsloten door bebouwing veel lager zal zijn dan doorgaans en dat het stemgeluid van het schoolplein dan eerder tot overlast zal leiden. Ten aanzien van het alsnog door de dienst gemeentewerken Rotterdam opgestelde akoestisch rapport van 20 december 2011 voeren zij aan dat dit rapport gebreken vertoont, omdat is uitgegaan van een te laag bronvermogen voor spelende kinderen, de effecten van de toename van het aantal bronnen niet is uitgewerkt, geen rekening is gehouden met het zogenoemde klankkasteffect, gelet op de ligging van het koetshuis op een binnenterrein, en een bestuurlijke afweging ontbreekt. [appellant] en anderen wijzen er bij de beoordeling van de geluidbelasting op dat het huidige gebruik van het schoolplein buiten schooltijd als speelplein in strijd is met het bestemmingsplan gezien de toegekende bestemming aan de grond en dat het gebruik van het schoolplein als speelplein door de buitenschoolse opvang niet is toegestaan, omdat dit niet in de voorschriften van het bestemmingsplan is opgenomen. Volgens [appellant] en anderen kan hierdoor niet worden voldaan aan de voor de buitenschoolse opvang geldende kwaliteitseis dat het beschikt over een voor kinderen veilige en toegankelijke, vaste en op de leeftijd van de kinderen passend ingerichte buitenspeelruimte, bij voorkeur aangrenzend, die ten minste 3 m² bruto oppervlakte speelruimte per aanwezig kind bedraagt.
4.1. Ingevolge artikel 2.18, eerste lid, aanhef en onder h en i, van het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer (hierna: Barim) blijft bij het bepalen van de geluidniveaus, bedoeld in de artikelen 2.17, 2.19, 2.20 dan wel 6.12, buiten beschouwing:
h. het stemgeluid van kinderen op een onverwarmd of onoverdekt terrein dat onderdeel is van een inrichting voor primair onderwijs, in de periode vanaf een uur voor aanvang van het onderwijs tot een uur na beëindiging van het onderwijs;
i. het stemgeluid van kinderen op een onverwarmd of onoverdekt terrein dat onderdeel is van een instelling voor kinderopvang.
4.2. Met het bestaan van een wijzigingsbevoegdheid in het bestemmingsplan mag de aanvaardbaarheid van de nieuwe bestemming binnen het gebied waarop de wijzigingsbevoegdheid betrekking heeft in beginsel als een gegeven worden beschouwd, indien is voldaan aan de bij het bestemmingsplan gestelde wijzigingsvoorwaarden. Dit neemt echter niet weg dat het bij het vaststellen van een wijzigingsplan gaat om een bevoegdheid en niet om een plicht. Het feit dat aan de in een bestemmingsplan opgenomen wijzigingsvoorwaarden is voldaan, laat de plicht van het dagelijks bestuur onverlet om in de besluitvorming omtrent de vaststelling van een wijzigingsplan na te gaan of uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening, gelet op de betrokken belangen, wijziging van de oorspronkelijke bestemming is gerechtvaardigd.
4.3. Vast staat dat ten tijde van de vaststelling van het wijzigingsplan nimmer onderzoek was verricht naar de akoestische effecten op de omliggende woningen.
De Afdeling overweegt dat uit artikel 2.18, eerste lid, aanhef en onder h en i, van het Barim weliswaar volgt dat het stemgeluid van kinderen in de daar bedoelde situaties buiten beschouwing blijft bij het bepalen van de daar bedoelde geluidniveaus, maar dat dit niet weg neemt dat het dagelijks bestuur bij de vaststelling van een wijzigingsplan mogelijke geluidhinder voor omwonenden, ook indien dit hinder betreft door menselijk stemgeluid, in het kader van een goede ruimtelijke ordening in de vereiste belangenafweging dient te betrekken. Nu het dagelijks bestuur dit ten tijde van de vaststelling van het wijzigingsplan heeft miskend, ziet de Afdeling in hetgeen [appellant] en anderen aanvoeren aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit is genomen in strijd met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb). Het beroep is gegrond. Het bestreden besluit dient wegens strijd met het voornoemde artikel te worden vernietigd.
4.4. Nu het dagelijks bestuur bij brief van 10 januari 2012 een door de dienst gemeentewerken Rotterdam opgesteld akoestisch rapport van 20 december 2011 heeft overgelegd, ziet de Afdeling aanleiding te beoordelen of de rechtsgevolgen van het bestreden besluit met toepassing van artikel 8:72, derde lid, van de Awb in stand kunnen worden gelaten.
4.5. In het akoestisch onderzoek is onderzocht wat de akoestische gevolgen van de buitenschoolse opvang zijn op de woningen in de omgeving. Nu de aan het perceel toegekende bestemming "Maatschappelijke voorzieningen I" educatieve doeleinden in de vorm van onderwijsondersteunende voorzieningen mogelijk maakt, die naast buitenschoolse opvang in ieder geval ook nog andere onderwijsondersteunende activiteiten omvat, is ten onrechte niet uitgegaan van een redelijk te achten benutting van de maximale planologische mogelijkheden ter plaatse. De Afdeling overweegt dat, gelet hierop, geen aanleiding bestaat de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten.
5. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen is het beroep gegrond. Het bestreden besluit dient wegens strijd met artikel 3:2 van de Awb te worden vernietigd.
6. Het dagelijks bestuur dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het beroep gegrond;
II. vernietigt het besluit van het dagelijks bestuur van de deelgemeente Kralingen-Crooswijk van 7 april 2011, waarbij het wijzigingsplan "Vredehofweg 15" is vastgesteld;
III. veroordeelt het dagelijks bestuur van de deelgemeente Kralingen-Crooswijk tot vergoeding van bij [appellant] en anderen in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 437,00 (zegge: vierhonderdzevenendertig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de anderen;
IV. gelast dat het dagelijks bestuur van de deelgemeente Kralingen-Crooswijk aan [appellant] en anderen het door hen voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 152,00 (zegge: honderdtweeënvijftig euro) vergoedt, met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de anderen.
Aldus vastgesteld door mr. J. Hoekstra, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. T.L.J. Drouen, ambtenaar van staat.
w.g. Hoekstra w.g. Drouen
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 5 september 2012