ECLI:NL:RVS:2012:BX6484

Raad van State

Datum uitspraak
5 september 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201200797/1/A2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • J.H. van Kreveld
  • C.J.M. Schuyt
  • J. Kramer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag democratische basisschool door de gemeente Overbetuwe

In deze zaak heeft de Raad van State op 5 september 2012 uitspraak gedaan over het beroep van de raad van de gemeente Overbetuwe tegen een besluit van de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap. De zaak betreft de afwijzing van een aanvraag door de Stichting Democratisch Onderwijs De Vallei voor de opname van een democratische basisschool van algemeen bijzondere richting in het plan van scholen 2012-2015. De aanvraag werd op 28 juni 2011 door de gemeenteraad niet ingewilligd, waarna de minister op 12 december 2011 het beroep van de stichting gegrond verklaarde en het eerdere besluit van de raad vernietigde. De minister stelde dat de stichting recht had op bekostiging van de school, mits deze werd opgenomen in het eerstvolgende plan van scholen.

De raad van Overbetuwe stelde beroep in tegen dit besluit, waarbij de raad betoogde dat de minister ten onrechte had aangenomen dat de gemeente Wijchen, die als vergelijkbare gemeente werd gebruikt voor het bepalen van het belangstellingspercentage, een juiste referentie was. De raad voerde aan dat de demografische en religieuze samenstelling van de bevolking in Overbetuwe significant verschilde van die in Wijchen, en dat dit van invloed was op de verwachte belangstelling voor de school.

De Raad van State oordeelde dat de minister zich op het standpunt mocht stellen dat Wijchen een vergelijkbare gemeente was voor het bepalen van het belangstellingspercentage. De Raad concludeerde dat de minister de verschillen tussen de gemeenten niet als doorslaggevend had hoeven beschouwen en dat de stichting niet voldoende bewijs had geleverd voor haar stelling dat de achterban in de links-liberale hoek lag. Het beroep van de raad werd ongegrond verklaard, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

201200797/1/A2.
Datum uitspraak: 5 september 2012
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
de raad van de gemeente Overbetuwe,
appellant,
en
de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 28 juni 2011 heeft de raad een aanvraag van de Stichting Democratisch Onderwijs De Vallei (hierna: de stichting) om een democratische basisschool van algemeen bijzondere richting, uitgaande van de stichting, op het plan van scholen 2012-2015 op te nemen, niet ingewilligd.
Bij besluit van 12 december 2011 heeft de minister het door de stichting daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 28 juni 2011 vernietigd en bepaald dat de door de stichting verlangde school via het eerstvolgende plan van scholen voor bekostiging in aanmerking wordt gebracht.
Tegen dit besluit heeft de raad beroep ingesteld.
De minister heeft een verweerschrift ingediend.
De stichting heeft een reactie ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 17 augustus 2012, waar de raad, vertegenwoordigd door S. van Oeveren, werkzaam bij de gemeente, en de minister, vertegenwoordigd door mr. M.Y. van Hattum, werkzaam bij de Dienst Uitvoering Onderwijs van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, zijn verschenen. Voorts is daar de stichting, vertegenwoordigd door drs. B.A. Mom, ir. E.A. Klaver en ir. M. van Mourik, gehoord.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 74, eerste lid, van de Wet op het primair onderwijs (hierna: de WPO), voor zover thans van belang, kan de bekostiging van een bijzondere school slechts een aanvang nemen, indien zij voorkomt op een voor de gemeente van vestiging vastgesteld plan van nieuwe scholen.
Ingevolge artikel 76, eerste lid, moet een verzoek om opneming in het plan van een bijzondere school voor 1 februari van het jaar van vaststelling van het plan bij de gemeenteraad worden ingediend.
Ingevolge het tweede lid, voor zover thans van belang, gaat het verzoek vergezeld van een prognose, die gegevens bevat over het belangstellingspercentage. Indien het een school betreft waarvoor nog geen basisonderwijs binnen de gemeente wordt gegeven, wordt in de prognose uitgegaan van het belangstellingpercentage voor het basisonderwijs van die richting in een vergelijkbare gemeente.
Ingevolge artikel 77, eerste lid, neemt de gemeenteraad een bijzondere school in elk geval in het plan op, indien op grond van de bij het verzoek overgelegde gegevens aannemelijk is dat zij binnen vijf jaar vanaf de datum van ingang van de bekostiging en voorts gedurende vijftien jaar na die periode van vijf jaar zal worden bezocht door ten minste het aantal leerlingen dat overeenkomt met de voor de gemeente geldende stichtingsnorm.
2. Omdat in de gemeente Overbetuwe nog geen basisschool van de richting algemeen bijzonder onderwijs is gevestigd, is ter bepaling van het belangstellingspercentage in de prognose uitgegaan van de gemeente Wijchen als vergelijkbare gemeente, als bedoeld in artikel 76, tweede lid, van de WPO. Op grond van het belangstellingspercentage in de gemeente Wijchen is de verwachting dat in de periode 2012-2032 het leerlingenaantal van de verlangde school tussen de 581 en 720 leerlingen zal liggen.
3. Aan het besluit van 28 juni 2011 is ten grondslag gelegd dat de stichting niet aannemelijk heeft gemaakt dat de door haar gewenste basisschool binnen vijf jaar vanaf de datum van ingang van de bekostiging en voorts gedurende vijftien jaar na die periode van vijf jaar door ten minste 200 leerlingen - de voor Overbetuwe vastgestelde stichtingsnorm - zal worden bezocht. Volgens de raad is Wijchen geen met Overbetuwe vergelijkbare gemeente, als bedoeld in artikel 76, tweede lid, van de WPO, zodat het belangstellingspercentage voor algemeen bijzonder onderwijs in Wijchen niet als uitgangspunt mag worden genomen. Daartoe heeft de raad in de eerste plaats aangevoerd dat in Wijchen, anders dan in Overbetuwe, geen basisonderwijs in de protestants-christelijke richting wordt gegeven en dat voor dat onderwijs in Overbetuwe grote belangstelling bestaat. Voorts heeft de raad aangevoerd dat Overbetuwe, gezien het stempercentage op de Staatkundig Gereformeerde Partij (hierna: de SGP) bij verkiezingen, tot de zogenoemde Bijbelgordel behoort, dat dit stempercentage een indicator voor inwoners met een christelijke geloofsovertuiging is en dat die geloofsovertuiging een belangrijke factor voor de keuze voor een school met een christelijke signatuur is, zodat in gemeenten in de Bijbelgordel relatief meer kinderen naar scholen van christelijke signatuur gaan dan in gemeenten die daar niet bij horen.
4. Aan het besluit van 12 december 2011 is ten grondslag gelegd dat de door de raad bedoelde verschillen tussen Wijchen en Overbetuwe niet dusdanig zijn, dat Wijchen geen met Overbetuwe vergelijkbare gemeente, als bedoeld in artikel 76, tweede lid, van de WPO, is. Dat in Wijchen geen basisonderwijs in de protestants-christelijke richting wordt gegeven, betekent volgens de minister niet dat het belangstellingspercentage voor basisonderwijs in de algemeen bijzondere richting in Wijchen niet als uitgangspunt mag worden genomen. Voorts heeft de minister uiteengezet dat het aantal stemmen op de SGP bij de verkiezingen voor de Tweede Kamer der Staten-Generaal op 9 juni 2010 niet kenmerkend voor Overbetuwe is, dat de stempercentages voor de grotere partijen bij die verkiezen voor Wijchen en Overbetuwe vergelijkbaar zijn en dat de stichting tijdens de hoorzitting onbestreden heeft gesteld dat de achterban van de door haar gewenste basisschool in de links-liberale hoek is gelegen. Indien het belangstellingspercentage voor algemeen bijzonder basisonderwijs in Wijchen op de basisgeneratie van de gemeente Overbetuwe wordt toegepast, wordt aan de stichtingsnorm van 200 leerlingen voldaan, aldus de minister.
5. De raad betoogt dat de minister heeft miskend dat hij zich op het standpunt mocht stellen dat Overbetuwe geen met Wijchen vergelijkbare gemeente is en dat niet aannemelijk is dat de door de stichting gewenste school aan de stichtingsnorm zal voldoen. Daartoe voert de raad aan dat uit een bevolkingsonderzoek in 2008/2009 is gebleken dat in Overbetuwe, in vergelijking met Wijchen, een aanzienlijk groter deel van de bevolking een protestants-christelijke geloofsovertuiging heeft. Voorts voert de raad aan dat Overbetuwe, anders dan Wijchen, tot de zogenoemde Bijbelgordel behoort en dat bewoners van dit gebied meer dan gemiddeld vanuit een protestants-christelijke geloofsovertuiging handelen, zoals bijvoorbeeld bij de schoolkeuze. Ten slotte voert de raad aan dat de stichting tijdens de hoorzitting geen bewijs heeft geleverd van de stelling dat de achterban van de door haar gewenste basisschool in de links-liberale hoek is gelegen.
5.1. De raad heeft een zekere ruimte bij het beoordelen van het verzoek tot opneming in een plan van scholen en de daarbij behorende prognose. Volgens de geschiedenis van de totstandkoming van de WPO (Kamerstukken II 1992/93, 23 070, nr. 3, blz. 21 en nr. 6, blz. 40) zijn verschillende factoren van belang als het gaat om het bepalen van een vergelijkbare gemeente, zoals de ligging van de gemeente, de bevolkingssamenstelling en, als het een groeigemeente betreft, de gemeente waaruit de desbetreffende bevolking afkomstig is, en spelen daarnaast de factoren leerlingdichtheid en totaal aantal inwoners een rol. Uit vaste jurisprudentie van de Afdeling (onder meer uitspraak van 18 november 2009 in zaak nr.
200902283/1/H2) vloeit voort dat de beoordeling van de vergelijkbaarheid van gemeenten niet is beperkt tot deze factoren, die moeten worden beschouwd als mogelijk relevante voorbeelden van beoordelingscriteria. De situatie in een concreet geval is bepalend voor de vraag welke beoordelingscriteria voor de vergelijkbaarheid van gemeenten relevant zijn.
5.2. Uit de door de raad verstrekte gegevens valt af te leiden dat in Overbetuwe, vergeleken met Wijchen, een groter deel van de bevolking een protestants-christelijke geloofsovertuiging heeft (respectievelijk 25 en 7 procent). Daar staat tegenover dat uit die gegevens tevens valt af te leiden dat in beide gemeenten een nog groter deel van de bevolking een rooms-katholieke geloofsovertuiging heeft (respectievelijk 36 en 62 procent) en dat wat betreft het niet-confessionele deel van de bevolking nauwelijks verschil in de bevolkingssamenstelling van beide gemeenten bestaat. Bovendien bestaat in beide gemeenten meer belangstelling voor rooms-katholiek onderwijs (respectievelijk 46 en 40 procent) dan voor protestants-christelijk onderwijs (respectievelijk 27 en 0 procent).
Dat, naar de raad heeft gesteld, zich in Overbetuwe, gezien bijvoorbeeld de stempercentages op de SGP bij verkiezingen, in het deel van de bevolking met een protestants-christelijke geloofsovertuiging relatief veel orthodox-protestanten bevinden die, in vergelijking met vrijzinnig-protestanten, meer vanuit hun geloofsovertuiging handelen, is niet dusdanig kenmerkend voor de gemeente, dat de raad aan dit verschil met Wijchen doorslaggevend gewicht heeft mogen toekennen. Daartoe is van belang dat, gezien het aantal stemmen dat bij de meest recente verkiezingen voor de gemeenteraad, provinciale staten en de Tweede Kamer der Staten-Generaal op de SGP is uitgebracht (respectievelijk 2,8, 2,5 en 1,8 procent), uit die stempercentages niet valt af te leiden dat orthodox-protestanten een significant deel van de bevolking in Overbetuwe uitmaken.
Gelet op het vorenstaande heeft de minister zich in het besluit van 12 december 2011 op het standpunt mogen stellen dat Wijchen voor het bepalen van het belangstellingspercentage voor algemeen bijzonder basisonderwijs in Overbetuwe een vergelijkbare gemeente is. Of de achterban van de door de stichting gewenste basisschool in de links-liberale hoek is gelegen, zoals de stichting heeft gesteld, maar de raad heeft bestreden, doet - daargelaten in hoeverre politieke opvattingen van betekenis zijn voor onderwijsvoorkeur - onder deze omstandigheden niet ter zake.
Het betoog faalt.
6. Het beroep is ongegrond.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. J.H. van Kreveld, voorzitter, en mr. C.J.M. Schuyt en mr. J. Kramer, leden, in tegenwoordigheid van mr. R.J.R. Hazen, ambtenaar van staat.
w.g. Van Kreveld w.g. Hazen
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 5 september 2012
452.