201200599/1/A1.
Datum uitspraak: 5 september 2012
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Heemstede,
tegen de uitspraak van de rechtbank Haarlem van 8 december 2011 in zaak nr. 11/2156 in het geding tussen:
het college van burgemeester en wethouders van Heemstede.
Bij besluit van 19 oktober 2010 heeft het college [vergunninghouder] bouwvergunning eerste fase verleend voor het aanbrengen van een uitbouw met kelder aan het woonhuis op het perceel [locatie] te Heemstede.
Bij besluit van 8 maart 2011 heeft het het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 8 december 2011 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het college en [vergunninghouder] hebben nadere stukken ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 14 augustus 2012, waar [appellant], bijstaan door mr. J. Hobo, en het college, vertegenwoordigd door mr. I.A. Oudendijk, werkzaam in dienst van de gemeente, zijn verschenen.
1. Ingevolge artikel 44, eerste lid, aanhef en onder c, van de Woningwet, zoals die luidde ten tijde van belang, mag slechts en moet de reguliere bouwvergunning worden geweigerd, indien het bouwen in strijd is met een bestemmingsplan of met de eisen die krachtens zodanig plan zijn gesteld.
Ingevolge het eerste lid, aanhef en onder d, voor zover thans van belang, mag slechts en moet de reguliere bouwvergunning worden geweigerd, indien het bouwen in strijd is met redelijke eisen van welstand.
2. [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat het vereiste dat de schuur wordt gesloopt of verlaagd ten onrechte niet in de bouwvergunning is opgenomen. Hierdoor is niet zeker dat de schuur wordt gesloopt, dan wel aangepast. Indien de opmerking op de tekening als toereikend wordt beschouwd, miskent dat dat onzekerheid bestaat over de wijze waarop de strijdigheid met het bestemmingsplan wordt beëindigd, nu het college [vergunninghouder] daartoe de keus laat, aldus [appellant].
2.1. De rechtbank heeft uit de bij de bouwvergunning behorende bouwtekening terecht afgeleid dat de schuur gesloopt of verlaagd moet worden om de uitbouw te mogen aanbrengen. Op die tekening is vermeld dat de schuur van 18 m² ten behoeve van het bouwplan dient te worden gesloopt of in hoogte te worden aangepast. De rechtbank heeft terecht toereikend geacht dat, indien het bouwplan niet overeenkomstig de tekening wordt uitgevoerd, het college daartegen handhavend kan optreden.
3. [appellant] betoogt voorts dat de rechtbank heeft miskend dat het college de uitbouw ten onrechte niet in strijd is met de redelijke eisen van welstand heeft geacht, nu door realisering van het bouwplan de architectonische eenheid en de harmonie van het woonblok wordt aangetast. Hierdoor wordt niet voldaan aan de criteria, neergelegd in de welstandsnota van 2 september 2010. Voorts lenen die criteria zich voor toepassing zonder deskundig advies en heeft het college in strijd met het bepaalde in artikel 3:9 van de Algemene wet bestuursrecht gehandeld, nu het advies op onzorgvuldige wijze tot stand is gekomen, aldus [appellant].
3.1. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 6 mei 2009 in zaak nr.
200804977/1), mogen burgemeester en wethouders aan een welstandsadvies in beginsel doorslaggevende betekenis toekennen. Tenzij het advies naar inhoud of wijze van totstandkoming zodanige gebreken vertoont, dat burgemeester en wethouders het niet - of niet zonder meer - aan zijn oordeel omtrent de welstand ten grondslag hebben mogen leggen, behoeft het overnemen van een welstandsadvies voorts in beginsel geen nadere toelichting. Dit is anders, indien de aanvrager of een derde-belanghebbende een bericht overlegt van een andere deskundige, dan wel gemotiveerd aanvoert dat het welstandsadvies in strijd is met de volgens de welstandsnota in acht te nemen criteria.
3.2. De rechtbank heeft terecht overwogen dat het advies van de welstandscommissie van 2 september 2010 naar inhoud en wijze van totstandkoming geen zodanige gebreken vertoont, dat het college het niet - of niet zonder meer - aan het besluit van 19 oktober 2010 ten grondslag heeft mogen leggen. De welstandscommissie heeft geadviseerd dat het bouwplan aan de redelijke eisen van welstand voldoet. Volgens het advies sluit de uitbouw aan bij het bestaande hoofdgebouw, waarmee wordt voldaan aan de aan bebouwing te stellen eisen, zoals die in de gebiedsbeschrijving in de welstandsnota zijn te vinden. Weliswaar geeft [appellant] een andere visie op het bouwplan, maar dat brengt op zichzelf niet mee dat het advies van de welstandscommissie niet aan de vergunningverlening ten grondslag mocht worden gelegd.
4. Het betoog van [appellant] dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat voor een belangenafweging in dit geval geen ruimte is, faalt evenzeer. Nu zich geen van de in artikel 44 van de Woningwet opgenomen weigeringsgronden voordeed, was het college gehouden om de bouwvergunning te verlenen, als het heeft gedaan.
5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. R.W.L. Loeb, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J. Fransen, ambtenaar van staat.
w.g. Loeb w.g. Fransen
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 5 september 2012