201107621/1/A4.
m uitspraak: 5 september 2012
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
1. [appellant sub 1], wonend te [woonplaats],
2. [appellant sub 2], wonend te [woonplaats],
het college van gedeputeerde staten van Gelderland,
verweerder.
Bij besluit van 9 juni 2011 heeft het college vastgesteld dat zich op de locatie [locatie] te [plaats] een geval van ernstige bodemverontreiniging voordoet, waarvan spoedige sanering noodzakelijk is.
Tegen dit besluit hebben [appellant sub 1] en [appellant sub 2] beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De vereniging Nationaal Jachtschietcentrum Berkenhorst, [appellant sub 1] en [appellant sub 2] hebben nadere stukken ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 13 juli 2012, waar [appellant sub 1], [appellant sub 2] en het college, vertegenwoordigd door mr. G.R.G. van Thiel en ing. A. Luykx, beiden werkzaam bij de provincie, zijn verschenen.
1. De bodemverontreiniging op de [locatie]betreft een verontreiniging met lood, polycyclische aromatische koolwaterstoffen en minerale olie als gevolg van schietactiviteiten in de op de locatie aanwezige schietinrichting.
2. Ingevolge artikel 20.1, eerste en derde lid, van de Wet milieubeheer, voor zover hier van belang, kan een belanghebbende tegen een besluit op grond van de Wet bodembescherming beroep instellen bij de Afdeling.
Ingevolge artikel 1:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht wordt onder belanghebbende verstaan: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken.
2.1. Het college en de vereniging Nationaal Jachtschietcentrum Berkenhorst stellen zich op het standpunt dat [appellant sub 1] en [appellant sub 2] geen belanghebbenden zijn bij het bestreden besluit, omdat hun woningen aan de [locaties a en b] te [plaats] zijn gelegen op ongeveer 275 meter afstand van de bodemverontreiniging.
[appellant sub 1] en [appellant sub 2] betwisten dat zij geen belanghebbenden zijn. In dit verband stellen zij dat zij milieugevolgen van de schietinrichting ondervinden en dat een deel van de bodemverontreiniging is gelegen op openbaar gebied, waar zij recreëren.
2.2. Dat [appellant sub 1] en [appellant sub 2] recreëren in een deel van het gebied van de bodemverontreiniging maakt hen geen belanghebbenden bij het bestreden besluit, nu zij zich in zoverre onvoldoende onderscheiden van anderen die zich in dit gebied willen begeven. Dat zij bij hun woningen wellicht milieugevolgen van het in werking zijn van de schietinrichting kunnen ondervinden, zoals geluidhinder, maakt hen evenmin belanghebbenden bij het bestreden besluit. Bepalend voor het antwoord op de vraag of zij bij het bestreden besluit belanghebbenden zijn, is of zij bij hun woningen gevolgen kunnen ondervinden van de bodemverontreiniging waarop dit besluit betrekking heeft.
De verontreiniging met lood, polycyclische aromatische koolwaterstoffen en minerale olie bevindt zich hoofdzakelijk in de toplaag van de vaste bodem. Voor zover de verontreiniging zou kunnen doordringen tot het grondwater, stroomt dit grondwater niet in de richting van de percelen van [appellant sub 1] en [appellant sub 2]. Gelet op de aard van de bodemverontreiniging is niet aannemelijk dat verspreiding van de verontreiniging zal optreden naar hun percelen. Nu niet aannemelijk is dat [appellant sub 1] en [appellant sub 2] bij hun woningen gevolgen kunnen ondervinden van de bodemverontreiniging, zijn zij geen belanghebbenden bij het bestreden besluit.
3. De beroepen zijn niet-ontvankelijk.
4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart de beroepen niet-ontvankelijk.
Aldus vastgesteld door mr. W. Sorgdrager, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.P.J.M. van Grinsven, ambtenaar van staat.
w.g. Sorgdrager w.g. Van Grinsven
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 5 september 2012