201010089/1/A4.
Datum uitspraak: 5 september 2012
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
de besloten vennootschappen met beperkte aansprakelijkheid Compagnie de Manutention RoRo B.V. en Compagnie de Manutention B.V., beide gevestigd te Ritthem, gemeente Vlissingen, en de rechtspersonen naar Belgisch recht Cobelfret Rail N.V. en C.Gen N.V., beide gevestigd te Antwerpen (België), (hierna tezamen en in enkelvoud: CdMR),
appellanten,
het college van gedeputeerde staten van Zeeland,
verweerder.
Bij besluit van 31 augustus 2010 heeft het college aan de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Verbrugge Zeeland Terminals B.V. (hierna: VZT) een revisievergunning als bedoeld in artikel 8.4, eerste lid, van de Wet milieubeheer verleend voor een inrichting voor de op- en overslag van stukgoederen, containers en auto's aan de Engelandweg 12 te Vlissingen. Dit besluit is op 9 september 2010 ter inzage gelegd.
Tegen dit besluit heeft CdMR beroep ingesteld.
De Stichting Advisering Bestuursrechtspraak voor Milieu en Ruimtelijke Ordening heeft desverzocht een deskundigenbericht uitgebracht.
CdMR en VZT hebben hun zienswijze daarop naar voren gebracht.
CdMR, VZT en het college hebben nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 27 oktober 2011, waar CdMR, vertegenwoordigd door mr. L. de Kok, advocaat te Amsterdam, J.L.A. Vermeire, R.P.M. Jansen en K.V. van der Nat, en het college, vertegenwoordigd door E.I. de Smidt, W. Barkhuijsen, J.G.F. van Kempen en M.J. Berrevoets, zijn verschenen.
Voorts is ter zitting VZT, vertegenwoordigd door mr. P.J.M. Koning, advocaat te Amsterdam, B. van Velthoven, mr. H. Mulder en J. de Groot, als partij gehoord.
Bij tussenuitspraak van 29 februari 2012 in zaak nr.
201010089/1/T1/A4, hierna: de tussenuitspraak) heeft de Afdeling het college opgedragen om binnen twaalf weken na de verzending van de tussenuitspraak het daarin omschreven gebrek in het besluit van 31 augustus 2010 te herstellen. Deze tussenuitspraak is aangehecht.
Bij brief van 23 mei 2012 heeft het college aangegeven het gebrek in het besluit van 31 augustus 2010 te hebben hersteld.
Partijen zijn in de gelegenheid gesteld hun zienswijzen over de wijze waarop het gebrek is hersteld naar voren te brengen.
CdMR heeft laten weten van een zienswijze af te zien.
De Afdeling heeft bepaald dat een nadere zitting achterwege blijft.
Vervolgens heeft de Afdeling het onderzoek gesloten.
1. In de tussenuitspraak heeft de Afdeling overwogen dat blijkens de "Kwantitatieve risicoanalyse huidige situatie en toekomstige situatie Verbrugge Zeeland Terminals. Kwantitatieve risico analyse." van april 2009 die door DHV is opgesteld, de 10-6 contour in de huidige en de toekomstige situatie de grenzen van de inrichting overschrijdt en in de toekomstige situatie ook over gebouwen van andere inrichtingen ligt. Volgens het deskundigenbericht ligt deze contour onder meer over een koffiehuis. Volgens het deskundigenbericht kan het koffiehuis als beperkt kwetsbaar object worden beschouwd en maakt het geen deel uit van een Bevi-inrichting. Het is een gelegenheid waar chauffeurs een kleine maaltijd of een drankje kunnen nuttigen, aldus het deskundigenbericht. Het college heeft bevestigd dat het koffiehuis kan worden beschouwd als beperkt kwetsbaar object en dat het geen deel uitmaakt van een Bevi-inrichting.
De Afdeling heeft in de tussenuitspraak voorts overwogen dat afwijken van de richtwaarde van 10-6 voor beperkt kwetsbare objecten slechts is geoorloofd als dit deugdelijk is gemotiveerd. Het college heeft voor het afwijken van de richtwaarde slechts naar het Omgevingsplan Zeeland 2006-2012 en de Beleidsvisie externe veiligheid verwezen volgens welke documenten afwijking mogelijk is voor bedrijven die een relatie hebben met een bedrijf op het zeehaventerrein of met de haven zelf. Deze motivering is niet draagkrachtig, omdat uit deze motivering niet blijkt hoeveel mensen in het koffiehuis aanwezig zijn, hoelang zij daar verblijven, of zij de veiligheidsrisico's kunnen inschatten en of zij snel kunnen vluchten. Gelet hierop heeft het college onvoldoende onderzocht of het externe veiligheidsrisico aanleiding had dienen te zijn de aangevraagde vergunning te weigeren dan wel aan die vergunning nadere voorschriften te verbinden.
Bij de tussenuitspraak heeft de Afdeling het college opgedragen om binnen twaalf weken na de verzending van deze tussenuitspraak met inachtneming van hetgeen daarin is overwogen het besluit van 31 augustus 2010 te herstellen door:
1. nader te motiveren waarom de afwijking van de richtwaarde van artikel 7, tweede lid, van het Bevi toelaatbaar is, dan wel het besluit te wijzigen. In het laatste geval dient het nieuwe besluit op de wettelijk voorgeschreven wijze bekend te worden gemaakt alsmede dient daarvan op de wettelijk voorgeschreven wijze mededeling te worden gedaan, en
2. de Afdeling van de uitkomst en van het eventuele nieuwe besluit mededeling te doen.
2. In de brief van 23 mei 2012 heeft het college een nadere motivering aan het besluit ten grondslag gelegd. Het college heeft vermeld dat het koffiehuis een kleine horecagelegenheid is van ongeveer 180 m², die op maandag tot en met vrijdag van 06:30 tot 01:00 uur is geopend en voornamelijk wordt bezocht door vrachtwagenchauffeurs en werknemers en bezoekers van de omliggende bedrijven. Het college vermeldt voorts dat er gemiddeld tien tot vijftien personen aanwezig zijn, zij het dat tussen 18.00 en 22.00 uur gemiddeld meer bezoekers aanwezig zijn. Volgens het college vervult het koffiehuis een belangrijke rol in het doelmatig gebruik van het industrieterrein en leidt de aanwezigheid van het koffiehuis ertoe dat het aantal verkeersbewegingen, waaronder verkeersbewegingen met gevaarlijke stoffen, in de omgeving van het industrieterrein wordt beperkt. Volgens het college zijn de bezoekers van het koffiehuis werkzaam ten behoeve van de bedrijven op het industrieterrein, kunnen zij de risico's die aan de activiteiten op het industrieterrein zijn verbonden goed inschatten en kennen zij de veiligheidsinstructies. Zij kunnen het koffiehuis volgens het college snel verlaten, omdat dit geen verdieping heeft. Het college vermeldt dat op het industrieterrein een waarschuwings- en alarmsysteem aanwezig is dat bij calamiteiten wordt geactiveerd waardoor sirenes afgaan.
Het college vermeldt dat ook voor de overige bedrijfsgebouwen die zullen zijn gelegen binnen de contour, geldt dat deze een belangrijke rol vervullen in het kader van het doelmatig gebruik van het industrieterrein. Het college vermeldt dat daar tussen 07.00 en 17.00 uur maximaal 25 personen aanwezig zijn. Het college vermeldt voorts dat er een bedrijfshulpverleningsorganisatie is en dat de daaraan verbonden medewerkers de risico's verbonden aan de activiteiten goed kunnen inschatten en op de hoogte zijn van de veiligheidsinstructies.
Het college stelt zich op het standpunt dat in het koffiehuis en de overige beperkt kwetsbare objecten die binnen de contour zullen zijn gelegen, een relatief klein aantal mensen aanwezig is met een grote mate van zelfredzaamheid, zodat de overschrijding van de richtwaarde volgens het college toelaatbaar is.
3. Het college heeft het afwijken van de richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten aldus toereikend gemotiveerd. Het heeft zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat in de vergunning de risico's voor de externe veiligheid in voldoende mate worden beperkt en dat ter zake geen nadere voorschriften aan de vergunning verbonden hoeven te worden.
4. Gelet op het onder 2.1 overwogene is het beroep gegrond. Het besluit van 31 augustus 2010 dient wegens strijd met artikel 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht te worden vernietigd. De Afdeling zal, gelet op het onder 2.3 overwogene, evenwel bepalen dat de rechtsgevolgen ervan geheel in stand blijven.
5. Het college dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld. Voor wat betreft de kosten van het opstellen van deskundigenrapporten, waaraan in totaal 30 uur is besteed, stelt de Afdeling het uurtarief op € 50,00.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het beroep gegrond;
II. vernietigt het besluit van het college van gedeputeerde staten van Zeeland van 31 augustus 2010, kenmerk 1002707;
III. bepaalt dat de rechtsgevolgen van dat besluit geheel in stand blijven;
IV. veroordeelt het college van gedeputeerde staten van Zeeland tot vergoeding van bij de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Compagnie de Manutention RoRo B.V. en andere in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 2.600,72 (zegge: tweeduizend zeshonderd euro en tweeënzeventig cent), waarvan € 1.092,50 is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de andere;
V. gelast dat het college van gedeputeerde staten van Zeeland aan de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Compagnie de Manutention RoRo B.V. en andere het door hen voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 298,00 (zegge: tweehonderdachtennegentig euro) vergoedt, met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de andere.
Aldus vastgesteld door mr. J.H. van Kreveld, voorzitter, en mr. Y.E.M.A. Timmerman-Buck en mr. F.C.M.A. Michiels, leden, in tegenwoordigheid van mr. A. Bijleveld, ambtenaar van staat.
w.g. Van Kreveld w.g. Bijleveld
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 5 september 2012