ECLI:NL:RVS:2012:BX7097

Raad van State

Datum uitspraak
12 september 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201200170/1/A2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • H. Troostwijk
  • A.M. van Meurs-Heuvel
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag toevoeging rechtsbijstand door de Raad voor Rechtsbijstand

In deze zaak heeft de Raad van State op 12 september 2012 uitspraak gedaan in het hoger beroep van [appellant] tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een toevoeging voor rechtsbijstand. De aanvraag was afgewezen door de Raad voor Rechtsbijstand op 28 februari 2011, omdat het belang waarvoor de toevoeging werd gevraagd, redelijkerwijs aan [appellant] zelf kon worden overgelaten. Dit besluit werd bevestigd na bezwaar op 10 mei 2011 en later door de rechtbank Amsterdam op 29 november 2011, die het beroep ongegrond verklaarde.

De Raad van State overwoog dat volgens artikel 12, tweede lid, aanhef en onder g, van de Wet op de rechtsbijstand, rechtsbijstand niet wordt verleend als de behartiging van het belang redelijkerwijs aan de aanvrager zelf kan worden overgelaten. De Raad voerde aan dat [appellant] zich in de procedure bij de kantonrechter had kunnen wenden tot andere instanties, zoals het juridisch loket of het bureau sociaal raadslieden, en dat de procedure waarvoor hij een toevoeging vroeg, niet zo complex was dat juridische bijstand noodzakelijk was.

[appellant] betoogde dat de rechtbank had miskend dat hij niet in staat was om de procedure zelf te voeren, maar de Raad van State oordeelde dat hij, ook al had hij de Nederlandse taal niet goed beheerst en niet over juridische kennis beschikte, in staat moest worden geacht om verweer te voeren, eventueel met hulp van anderen. De Raad bevestigde dat de omstandigheden van de zaak niet wezenlijk complex waren en dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat de aanvraag voor rechtsbijstand kon worden afgewezen.

Uiteindelijk werd het hoger beroep ongegrond verklaard en werd de aangevallen uitspraak bevestigd. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd, aangezien er geen aanleiding voor was.

Uitspraak

201200170/1/A2.
Datum uitspraak: 12 september 2012
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Zeist,
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 29 november 2011 in zaak nr. 11/2658 in het geding tussen:
[appellant]
en
het bestuur van de raad voor rechtsbijstand.
Procesverloop
Bij besluit van 28 februari 2011 heeft de raad een aanvraag van [appellant] om een toevoeging voor rechtsbijstand afgewezen.
Bij besluit van 10 mei 2011 heeft de raad het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 29 november 2011 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
Nadat partijen daartoe toestemming als bedoeld in artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht hebben verleend, heeft de Afdeling bepaald dat het onderzoek ter zitting achterwege blijft en het onderzoek gesloten.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 12, tweede lid, aanhef en onder g, van de Wet op de rechtsbijstand (hierna: de Wrb) wordt rechtsbijstand niet verleend indien het een belang betreft waarvan de behartiging redelijkerwijze aan de aanvrager zelf kan worden overgelaten, zo nodig met bijstand van een andere persoon of instelling van wie onderscheidenlijk waarvan de werkzaamheden niet vallen binnen de werkingssfeer van deze wet.
2. De raad voert bij de toepassing van de Wrb het beleid neergelegd in het Handboek Toevoegen 2007 (hierna: het Handboek).
Volgens aantekening 31 bij artikel 12 van de Wrb van het Handboek vloeit de uitsluitingsgrond uit de voormelde bepaling voort uit de doelstelling van de wet. Die strekt er volgens die aantekening toe een voorziening te bieden voor bijstand van juridische aard. In een aantal gevallen zal weliswaar sprake zijn van een probleem, waarvoor de rechtzoekende hulp nodig heeft, doch in het kader van deze wet zal beoordeeld moeten worden of de noodzaak bestaat om juridische bijstand te verlenen. Het niet spreken van de Nederlandse taal, het niet beschikken over juridische kennis of de gezondheid van rechtzoekende maakt niet dat noodzaak tot het verlenen van juridische bijstand bestaat. Is juridische bijstand niet geïndiceerd, dan dient de aanvraag te worden afgewezen, waarbij rechtzoekende zonodig gewezen kan worden op andere meer geëigende vormen van hulpverlening zoals maatschappelijk werk, slachtofferhulp of het bureau sociaal raadslieden, aldus deze passage.
3. De gevraagde toevoeging heeft betrekking op het voeren van verweer in een civiele procedure over een geldvordering betreffende telefoonkosten.
Aan de weigering deze toevoeging te verlenen, zoals gehandhaafd bij het besluit op bezwaar van 10 mei 2011, heeft de raad ten grondslag gelegd dat het een belang betreft waarvan de behartiging redelijkerwijs kan worden overgelaten aan [appellant] zelf, zo nodig met bijstand van een andere persoon of instelling buiten de sfeer van de Wrb. Volgens de raad had [appellant] zich bij de procedure bij de kantonrechter kunnen wenden tot andere instanties, zoals het juridisch loket of het bureau sociaal raadslieden.
4. [appellant] betoogt ten onrechte dat de rechtbank heeft miskend dat het voeren van de procedure bij de sector kanton van de rechtbank Utrecht, waarvoor de toevoeging is gevraagd, niet redelijkerwijze aan hemzelf kon worden overgelaten. Het betreft een eenvoudige procedure waarvoor geen procesvertegenwoordiging is vereist. De rechtbank heeft dienaangaande met juistheid overwogen dat hetgeen [appellant] in die procedure heeft aangevoerd niet ziet op de mate van juridische complexiteit waarvoor de bijstand van een advocaat is vereist. Die omstandigheden waren dat hij de geldvordering ontkent, dat zijn paspoort, genoemd in de met KPN gesloten overeenkomst, was vermist en hij daarvan geen aangifte had gedaan, dat de handtekening op de overeenkomst niet van hem was, dat hij niet op het genoemde adres woonachtig was en dat hij geen telefoon en geen telefoonrekeningen had ontvangen, alsmede dat hij de Nederlandse taal onvoldoende beheerst en niet beschikt over de benodigde vaardigheden en kennis om te procederen. [appellant] moet in staat worden geacht, zo nodig met bijstand van een andere persoon of instelling van wie onderscheidenlijk waarvan de werkzaamheden niet vallen binnen de werkingssfeer van deze wet, verweer te voeren. Of [appellant] zelf het nodige heeft gedaan om het geschil zonder het voeren van een procedure op te lossen doet, gelet op het voorgaande, hieraan niet af.
Dat de zaak zich niet voor behartiging door het juridisch loket of het bureau sociaal raadslieden zou lenen, omdat deze instellingen niet procederen, zoals [appellant] betoogt, wat daar verder van zij, maakt ten slotte niet dat van [appellant] niet kon worden verwacht dat hij zo nodig met hulp van deze instellingen verweer kon voeren.
5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. H. Troostwijk, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.M. van Meurs-Heuvel, ambtenaar van staat.
w.g. Troostwijk w.g. Van Meurs-Heuvel
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 12 september 2012
47-756.