201202256/2/R3.
Datum uitspraak: 6 september 2012
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:
[verzoeker A] en [verzoeker B], wonend te Oudenbosch, gemeente Halderberge,
de raad van de gemeente Halderberge,
verweerder.
Bij besluit van 15 december 2011 heeft de raad het bestemmingsplan "Tivoliplein" vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben [verzoekers] beroep ingesteld.
[verzoekers] hebben de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
De voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 23 augustus 2012, waar [verzoekers], bijgestaan door mr. B. de Jong, en de raad, vertegenwoordigd door R.C.M. de Beer en W.J.A.M. Wilde, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Voorts is ter zitting [belanghebbende], vertegenwoordigd door ir. J.C.A.M. Verbraak en ing. J.R.M. Martens, verschenen.
1. Het oordeel van de voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2. Het plan voorziet in een juridisch-planologisch kader voor een appartementen-, winkel- en horecacomplex op het Tivoliplein en een parkeervoorziening tussen het Tivoliplein en de Lollestraat te Oudenbosch.
2.1. [verzoekers] wonen aan de noordzijde van de parkeervoorziening. Zij richten zich met hun verzoek tegen de bestemming "Verkeer", voor zover hiermee een parkeervoorziening is beoogd aan de achterzijde van hun perceel. Met hun verzoek beogen zij onomkeerbare gevolgen te voorkomen, omdat bij inwerkingtreding van het plan een omgevingsvergunning voor de bouw van de parkeervoorziening kan worden verleend.
3. [verzoekers] betogen dat onvoldoende onderzoek is gedaan naar de verkeersintensiteit, verkeersveiligheid, alsmede geluid- en stankoverlast in verband met de beoogde parkeervoorziening. Zij voeren hiertoe aan dat niet aannemelijk is dat de parkeervoorziening alleen dient voor besloten gebruik door een beperkte groep mensen. Voorts is de parkeercapaciteit voor de parkeervoorziening, waarvan de raad is uitgegaan, niet aannemelijk en is het Collegestraatje met een breedte van 3,30 m ongeschikt als ontsluiting.
3.1. In het verweerschrift en ter zitting heeft de raad desgevraagd nader toegelicht dat contractueel is vastgelegd dat de parkeervoorziening alleen kan worden gebruikt door de bewoners van de appartementen en enkele houders van garageboxen die thans op de locatie van de parkeervoorziening aanwezig zijn. Het voorgaande wordt afgedwongen door middel van fysieke maatregelen zoals slagbomen bij de toegang van de parkeervoorziening. De parkeercapaciteit is gerelateerd aan de nieuwbouwappartementen en ter zitting is toegelicht dat de bestemming ook niet meer parkeerplaatsen toelaat. Voorts volgt uit het verweerschrift dat het Collegestraatje op dit moment reeds een openbare weg is van circa 3,30 m breed. Tussen partijen is niet in geschil dat dit fysiek voldoende is als doorgang voor auto's. Ter zitting heeft de raad desgevraagd nader toegelicht dat het Collegestraatje ingericht wordt voor éénrichtingverkeer en dat dit zal worden vastgelegd in een verkeersbesluit. Het Collegestraatje zal dienen als de uitrit van de parkeervoorziening, terwijl de inrit aan de Lollestraat is voorzien.
Gelet op het voorgaande hebben [verzoekers] niet aannemelijk gemaakt dat het onderzoek naar de parkeerbehoefte, de verkeersintensiteit, de verkeersveiligheid en de geluid- en stankoverlast berust op onjuiste aannames. Gezien het te verwachten beperkte gebruik van de parkeervoorziening, de door de raad toegelichte verkeerscirculatie en de aangekondigde verkeersmaatregelen is het standpunt van de raad dat de vrees voor verkeersonveilige situaties in het Collegestraatje ongegrond is, niet onredelijk.
4. Voorts betogen [verzoekers] dat ten onrechte geen onderzoek is gedaan naar de gevolgen voor de luchtkwaliteit door de parkeervoorziening.
4.1. Aan het plan is het "Regionale Milieudienst onderzoeksrapport 16 november 2011" ten grondslag gelegd. Hieruit volgt dat de gevolgen van de in het plan opgenomen parkeervoorziening voor de luchtkwaliteit zijn onderzocht. De conclusie van dit onderzoek is dat er wat betreft de luchtkwaliteit geen beletsel of beperking is voor de beoogde ontwikkeling. Het betoog mist feitelijke grondslag.
5. Verder betogen [verzoekers] dat hun privacy wordt aangetast en dat zij overlast zullen ondervinden van de parkeervoorziening. Hiertoe voeren zij aan dat de raad zich op onjuiste aannames heeft gebaseerd met betrekking tot de verdiepte ligging van de parkeervoorziening, het aantal parkeerdekken en de beoogde groene buffer. Daarom dienen volgens hen de planregels te worden aangescherpt.
5.1. Uit de zienswijzennota volgt dat een gedeelte van de parkeervoorziening verdiept kan worden aangelegd door optimaal gebruik te maken van de plaatselijke hoogteverschillen in het terrein. Dit leidt tot een beperking van de totale hoogte. Voorts is de bouwhoogte van de parkeervoorziening aan de erfgrens van [verzoekers] blijkens de verbeelding in samenhang met de planregels maximaal 4,30 m en is de aanleg van de groene buffer contractueel vastgelegd. Nu niet is gebleken dat deze aannames onjuist zijn, bestaat geen aanleiding voor het oordeel dat de planregels dienen te worden aangescherpt.
6. Verder betogen [verzoekers] dat een onderzoek naar de totale vermindering van het zonlicht op hun perceel ontbreekt.
6.1. Het standpunt van de raad dat de parkeervoorziening niet leidt tot onaanvaardbare schaduwhinder is bevestigd in de bij het verweerschrift gevoegde "Rapportage invloed parkeergarage op Markt 76 en 78" van bureau Sturm Architecten van 12 juni 2012. Hierin staat dat de bezonning van de achtergevel van het perceel voldoet aan de definitie van de zogeheten lichte TNO-norm.
7. Verder vrezen [verzoekers] overlast van hangjongeren door de parkeervoorziening.
7.1. Uit het verweerschrift volgt dat vrees voor overlast van hangjongeren door de parkeervoorziening niet is gerechtvaardigd nu, zoals ook ter zitting is komen vast te staan, het een besloten parkeervoorziening zal worden.
8. Gelet op bovenstaande bestaat geen aanleiding voor de verwachting dat het bestreden besluit in de bodemprocedure niet in stand zal blijven, zodat het verzoek moet worden afgewezen.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
Aldus vastgesteld door mr. Th.C. van Sloten, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. R.P.F. Boermans, ambtenaar van staat.
w.g. Van Sloten w.g. Boermans
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 6 september 2012