201111674/1/A2.
Datum uitspraak: 12 september 2012
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Berkhout, gemeente Koggenland,
tegen de uitspraak van de rechtbank Alkmaar van 6 oktober 2011 in zaak nr. 11/300 in het geding tussen:
Belastingdienst/Toeslagen.
Bij afzonderlijke besluiten van 25 mei 2010 heeft de Belastingdienst de huurtoeslag voor [appellant] voor het jaar 2006 op nihil gesteld en het aan hem voor dat jaar uitgekeerde voorschot ten bedrage van € 2.314,00 van hem teruggevorderd, de zorgtoeslag voor dat jaar op € 653,00 vastgesteld en van het aan hem voor dat jaar uitgekeerde voorschot € 497,00 van hem teruggevorderd.
Bij afzonderlijke besluiten van 15 september 2010 heeft de Belastingdienst de huurtoeslag voor [appellant] voor het jaar 2007 op nihil gesteld en het aan hem voor dat jaar uitgekeerde voorschot ten bedrage van € 2.197,00 van hem teruggevorderd, de zorgtoeslag voor dat jaar vastgesteld op € 366,00 en van het aan hem voor dat jaar uitgekeerde voorschot € 815,00 van hem teruggevorderd.
Bij besluit van 14 januari 2011 heeft de Belastingdienst het door [appellant] tegen die besluiten gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 6 oktober 2011 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De Belastingdienst heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant] heeft een nader stuk ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
Nadat partijen daartoe toestemming hadden verleend, heeft de Afdeling bepaald dat behandeling van de zaak ter zitting achterwege blijft en het onderzoek gesloten.
1. Ingevolge artikel 7, eerste lid, van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (hierna: Awir), zoals die luidde ten tijde van belang, wordt ter bepaling van de draagkracht voor de toepassing van een inkomensafhankelijke regeling het toetsingsinkomen, bedoeld in artikel 8, van de belanghebbende en dat van zijn partner in aanmerking genomen.
Ingevolge artikel 8, eerste lid, aanhef en onder a, is het toetsingsinkomen, indien over het berekeningsjaar een aanslag inkomstenbelasting is of wordt vastgesteld: het verzamelinkomen, zoals dat in die aanslag is opgenomen of zoals dat bij beschikking is vastgesteld.
Ingevolge artikel 20, eerste lid, herziet de Belastingdienst, indien na de toekenning van de tegemoetkoming uit een wijziging van een verzamelinkomen, belastbaar loon of niet in Nederland belastbaar inkomen of uit een eerste vaststelling van een verzamelinkomen of een niet in Nederland belastbaar inkomen blijkt dat de tegemoetkoming tot een te hoog of te laag bedrag is toegekend, de tegemoetkoming met inachtneming van die wijziging of vaststelling.
2. Aan de besluiten van 25 mei en 15 september 2010 heeft de Belastingdienst ten grondslag gelegd dat het definitieve inkomen over de jaren 2006 en 2007 is aangepast, nadat een definitieve berekening aan [appellant] was gestuurd. Omdat de zorgtoeslag en huurtoeslag afhankelijk zijn van de hoogte van het toetsingsinkomen, heeft de Belastingdienst de toeslagen aangepast.
3. Bij besluit van 9 november 2011 heeft de Belastingdienst de zorgtoeslag voor [appellant] voor het jaar 2007 op € 431,00 vastgesteld. Bij onderscheiden besluiten van 25 november 2011 heeft de Belastingdienst de huurtoeslag voor [appellant] voor het jaar 2006 op € 906,00 vastgesteld en zijn zorgtoeslag voor dat jaar op € 869,00.
Bij brief van 26 juli 2012 heeft [appellant] te kennen gegeven dat hij zich met de besluiten van 9 en 25 november 2011 kan verenigen. Gelet daarop, wordt het hoger beroep van [appellant] geacht gericht te zijn tegen de aangevallen uitspraak, voor zover die ziet op de voor het jaar 2007 vastgestelde huurtoeslag.
4. [appellant] betoogt dat de rechtbank, door te overwegen dat de Belastingdienst bij het bepalen van de draagkracht de aanslag inkomstenbelasting moet volgen, zoals die door de inspecteur is vastgesteld, heeft miskend dat hij op basis van zijn inkomsten over het jaar 2007 aanspraak had op huurtoeslag. Verder heeft zij miskend dat de Belastingdienst het gelijkheidsbeginsel heeft geschonden. Volgens hem is zijn zaak vergelijkbaar met die van [persoon], die tussen 2002 en 2006, naast een hoog salaris, een groot bedrag aan huursubsidie heeft ontvangen, waar zij geen aanspraak op had. Dat heeft zij niet terug hoeven te betalen, aldus [appellant].
4.1. Dat betoog faalt. De rechtbank heeft met juistheid onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling van 7 juli 2010 in zaak nr.
200909278/1/H2overwogen dat de Belastingdienst ter bepaling van de draagkracht, waarvan de aanspraak op en de hoogte van de huurtoeslag afhankelijk is, het verzamelinkomen in aanmerking diende te nemen, zoals dat in de aanslag in de inkomstenbelasting is opgenomen. Dat [appellant] ten tijde van het besluit van 14 januari 2011, als gesteld, bezwaar had gemaakt tegen het verzamelinkomen, zoals dat in de aanslag inkomstenbelasting 2007 was opgenomen, heeft niet het belang dat [appellant] daaraan gehecht wil zien, nu artikel 7, eerste lid, gelezen in verbinding met artikel 8, eerste lid, aanhef en onder a, van de Awir, zoals die ten tijde van belang luidde, de Belastingdienst niet de mogelijkheid bood om van het verzamelinkomen, zoals dat in de aanslag inkomstenbelasting was opgenomen, af te wijken.
Het betoog met betrekking tot het gelijkheidsbeginsel slaagt evenmin, reeds omdat [persoon] geen huurtoeslag heeft ontvangen, maar een vergoeding voor huurkosten in het buitenland die wordt toegekend krachtens een andere wettelijke regeling.
5. Het hoger beroep is ongegrond. De uitspraak van de rechtbank dient, voor zover aangevallen, te worden bevestigd.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de uitspraak van de rechtbank, voor zover aangevallen.
Aldus vastgesteld door mr. R.W.L. Loeb, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J.J. Reuveny, ambtenaar van staat.
w.g. Loeb w.g. Reuveny
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 12 september 2012