201111972/1/A1.
Datum uitspraak: 12 september 2012
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Maastricht,
tegen de uitspraak van de rechtbank Maastricht van 7 november 2011 in zaak nr. 10/1418 in het geding tussen:
het college van burgemeester en wethouders van Maastricht.
Bij besluit van 29 maart 2007 heeft het college aan de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Border Estate B.V. bouwvergunning verleend voor het verbouwen van het woonhuis op het perceel Alexander Battalaan 66 te Maastricht.
Bij besluit van 26 juli 2010 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar opnieuw ongegrond verklaard en het besluit van 29 maart 2007 in stand gelaten, met dien verstande dat ontheffingen ingevolge het Bouwbesluit 2003 (hierna: het Bouwbesluit) en de Bouwverordening Maastricht 1999 (hierna: de Bouwverordening) zijn verleend.
Bij uitspraak van 7 november 2011 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Daartoe in de gelegenheid gesteld, heeft Border Estate B.V. een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
[appellant] heeft nadere stukken ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 7 juni 2012, waar [appellant] en het college, vertegenwoordigd door mr. M.E.J.M. Vorstermans-Rompelberg en ing. J.H.A. Rulkens, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Voorts is daar Border Estate B.V., vertegenwoordigd door H.A.M. Baars en E.J.H.M. Hamelers, als partij gehoord.
1. Het bouwplan voorziet in het aanpassen van een woning om die geschikt te maken voor kamerverhuur.
2. Ingevolge artikel 2, eerste lid, van de Woningwet, voor zover hier van belang en zoals die wet gold ten tijde van belang, worden bij of krachtens algemene maatregel van bestuur uit het oogpunt van veiligheid en bruikbaarheid technische voorschriften gegeven omtrent het bouwen van woningen.
Ingevolge artikel 4, voor zover hier van belang, zijn, indien een bouwwerk gedeeltelijk wordt vernieuwd of veranderd, de voorschriften bedoeld in artikel 2, voor zover zij betrekking hebben op dat bouwen, slechts van toepassing op die vernieuwing of verandering.
Ingevolge artikel 6, eerste lid, kan bij een voorschrift, gegeven bij of krachtens de in artikel 2 bedoelde algemene maatregel van bestuur worden bepaald dat het college van dat voorschrift ontheffing kan verlenen tot een bij dat voorschrift aangegeven niveau.
Ingevolge artikel 2.157, eerste lid, van het Bouwbesluit, zoals dat besluit gold ten tijde van belang, beginnen ter plaatse van een toegang van een subbrandcompartiment ten minste twee rookvrije vluchtroutes die behalve bij de toegang nergens samenvallen.
Ingevolge het derde lid kunnen de twee rookvrije vluchtroutes, in afwijking van het eerste lid, geheel of gedeeltelijk samenvallen, als het samenvallende gedeelte niet in een trappenhuis ligt en niet aan een ander subbrandcompartiment grenst.
Ingevolge het vijfde lid, aanhef en onderdeel a, kan het samenvallende gedeelte, in afwijking van het derde lid, in een trappenhuis liggen en aan een ander subbrandcompartiment grenzen, indien de totale gebruiksoppervlakte van de woonfuncties die zijn aangewezen op dat trappenhuis niet groter is dan 800 m², geen vloer van een verblijfsgebied van die woonfuncties hoger ligt dan 12,5 m boven het meetniveau een geen van de woonfuncties een gebruiksoppervlakte heeft van meer dan 150 m².
Ingevolge artikel 4.21, tweede lid, heeft een woonfunctie een vloeroppervlakte van ten minste 24 m² aan verblijfsgebied.
Ingevolge artikel 4.26, eerste lid, heeft een gebruiksfunctie ten minste een verblijfsruimte met een vloeroppervlakte van ten minste de grenswaarde die is aangegeven in tabel 4.25.
Ingevolge artikel 1.11, eerste lid, voor zover hier van belang, kan het college bij het geheel of gedeeltelijk vernieuwen of veranderen van een bouwwerk ontheffing verlenen van een bij of krachtens dit besluit vastgesteld voorschrift omtrent het bouwen van een bouwwerk tot het niveau van de desbetreffende voorschriften voor een bestaand bouwwerk, tenzij bij het voorschrift anders is aangegeven.
3. [appellant] betoogt dat de rechtbank niet heeft onderkend dat het college onvoldoende draagkrachtig heeft gemotiveerd waarom het bouwplan met het Bouwbesluit in overeenstemming is. Hiertoe voert hij aan dat het college niet in redelijkheid ontheffing heeft kunnen verlenen van de daarin voor nieuwbouw neergelegde voorschriften ten aanzien van de oppervlakte van verblijfsruimten. Voorts voert hij aan dat het bouwplan niet aan de voor nieuwbouw geldende brandveiligheidsvoorschriften voldoet. In dit verband wijst [appellant] op de aanwezigheid van een houten toegangstrap en het ontbreken van de vereiste vluchtwegen.
3.1. Het bouwplan is, zoals de rechtbank terecht heeft overwogen, niet met de artikelen 4.21, tweede lid, en 4.26, eerste lid, van het Bouwbesluit in overeenstemming. Daargelaten of de functie van het pand is gewijzigd, heeft de rechtbank terecht geen grond gezien voor het oordeel dat het college niet in redelijkheid krachtens artikel 1.11, eerste lid, van het Bouwbesluit ontheffing van het bepaalde in deze artikelen heeft kunnen verlenen tot het niveau van de eisen die gelden voor bestaande bouw. Het college heeft in dit verband ter zitting uiteengezet dat het voldoen aan die bepalingen op overwegende bezwaren stuit, nu de woning tot het cultureel erfgoed van de gemeente Maastricht behoort en in het ontwerpbestemmingsplan "Binnenstad" als gemeentelijk monument zal worden aangewezen. Het voldoen aan de nieuwbouweisen van het Bouwbesluit heeft tot gevolg dat diverse verblijfsruimten moeten worden doorgebroken en verbonden, waardoor de historische structuur van het pand wordt aangetast. Met de enkele stelling dat de in het kader van de Wet waardering onroerende zaken vastgestelde waarde van zijn eigen naastgelegen woning is gedaald, heeft [appellant] bovendien niet aannemelijk gemaakt dat hij als gevolg van het bouwplan schade heeft geleden, zodat reeds om die reden dat aspect niet in het kader van de verlening van de ontheffing aan de orde behoefde te komen.
Voorts heeft de rechtbank terecht geen grond gezien voor het oordeel dat het college zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat het bouwplan wat betreft brandveiligheid aan de in het Bouwbesluit neergelegde vereisten voldoet. Hierbij heeft de rechtbank terecht in aanmerking genomen dat uit het rapport "Herziening bouwvergunning Alexander Battalaan 66" van Geys bouwadvies en bouwtrainingen B.V. van 30 mei 2010 (hierna: het rapport) volgt dat de toegangstrap aan de eisen van het Bouwbesluit voor bestaande bouw voldoet en dat de vluchtwegen voldoen aan het bepaalde in artikel 2.157, vijfde lid, aanhef en onderdeel a, van het Bouwbesluit. Er bestaat geen grond voor het oordeel dat het rapport naar inhoud of wijze van totstandkoming zodanige gebreken bevat dat het college het niet aan zijn besluit ten grondslag mocht leggen. Uit de stukken is gebleken dat het bouwplan niet in een wijziging van de toegangstrap voorziet, zodat die trap, anders dan [appellant] betoogt, terecht aan de eisen van het Bouwbesluit voor bestaande bouw is getoetst. Bovendien is niet gebleken dat, zoals [appellant] ter zitting heeft betoogd, het bouwplan niet aan de voorschriften van het Bouwbesluit met betrekking tot geluidwering en luchtbehandeling voldoet.
4. [appellant] betoogt voorts dat de rechtbank niet heeft onderkend dat het college niet in redelijkheid ontheffing als bedoeld in artikel 2.5.30, vierde lid, aanhef en onder b, van de Bouwverordening heeft kunnen verlenen. Hiertoe voert hij aan dat niet op andere wijze in voldoende parkeerruimte is voorzien.
4.1. Ingevolge artikel 2.5.30, eerste lid, van de Bouwverordening moet, indien de omvang of de bestemming van een gebouw daartoe aanleiding geeft, ten behoeve van het parkeren of stallen van auto's in voldoende mate ruimte zijn aangebracht in, op of onder het gebouw, dan wel op of onder het onbebouwde terrein dat bij dat gebouw behoort. Deze ruimte mag niet overbemeten zijn, gelet op het gebruik of de bewoning van het gebouw, waarbij rekening moet worden gehouden met de eventuele bereikbaarheid per openbaar vervoer.
Ingevolge het vierde lid, aanhef en onder b, voor zover hier van belang, kan het college ontheffing verlenen van het bepaalde in het eerste lid voor zover op andere wijze in de nodige parkeer- of stallingruimte, dan wel laad- of losruimte wordt voorzien.
4.2. Het college heeft zich op het standpunt gesteld dat op grond van de gemeentelijke parkeernormen voor het bouwplan 6 parkeerplaatsen nodig zijn. Voorts heeft het college zich op het standpunt gesteld dat op het perceel niet in parkeerplaatsen kan worden voorzien, maar ontheffing krachtens artikel 2.5.30, vierde lid, aanhef en onder b, van de bouwverordening kan worden verleend, nu Border Estate B.V. acht langjarige huurovereenkomsten heeft overgelegd voor parkeerplaatsen in de directe omgeving van het pand. Gelet op het voorgaande, heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat het college zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat op andere wijze in voldoende parkeerruimte wordt voorzien.
5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. J. Hoekstra, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.A. Graaff-Haasnoot, ambtenaar van staat.
w.g. Hoekstra w.g. Graaff-Haasnoot
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 12 september 2012