In deze zaak gaat het om het hoger beroep van [appellant] tegen de uitspraak van de rechtbank Utrecht van 21 november 2011, waarin het beroep van [appellant] niet-ontvankelijk werd verklaard. De aanleiding voor de procedure was de schorsing van [appellant] door de Stichting Openbaar Voortgezet Onderwijs Utrecht, die op 20 december 2010 werd opgelegd. De Stichting verklaarde het bezwaar van [appellant] tegen deze schorsing ongegrond in besluiten van 1 en 29 maart 2011, maar trok deze besluiten later in op 30 mei 2011. De rechtbank oordeelde dat er geen geschil meer bestond, omdat de schorsingsbesluiten waren ingetrokken, en verklaarde het beroep van [appellant] niet-ontvankelijk.
[appellant] ging in hoger beroep en betoogde dat de rechtbank ten onrechte had geoordeeld dat er geen belang meer was bij het beroep, omdat de Stichting nog steeds weigerde hem onderwijs te geven. Hij stelde dat hij recht had op een oordeel over de rechtmatigheid van de schorsingsbesluiten, vooral in het kader van een mogelijke schadeclaim. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak behandeld op 21 augustus 2012, waar beide partijen vertegenwoordigd waren door hun advocaten.
De Afdeling overwoog dat de bestuursrechter alleen rechtsvragen kan beantwoorden in een geschil dat bestaat over een besluit. Aangezien de schorsingsbesluiten formeel waren ingetrokken, was er geen geschil meer en dus ook geen belang bij het beroep. De rechtbank had terecht geoordeeld dat [appellant] geen schade had aangetoond die voortvloeide uit de schorsingsbesluiten. De Afdeling bevestigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.