201105598/1/R4.
Datum uitspraak: 12 september 2012
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant] en anderen, wonend te Lekkerkerk, gemeente Nederlek,
de raad van de gemeente Nederlek,
verweerder.
Bij besluit van 22 maart 2011 heeft de raad het bestemmingsplan "Tiendweg West 6 woningen" vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben [appellant] en anderen beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 23 mei 2012, waar [appellant] en anderen, vertegenwoordigd door [gemachtigde], en de raad, vertegenwoordigd door mr. A.D. Bouwman-van Blarkom en W. den Hartigh, beiden werkzaam bij de raad, zijn verschenen.
2. Met het bestemmingsplan beoogt de raad zes vrijstaande woningen op de gronden met de bestemming "Wonen" ter plaatse van de Tiendweg West in Lekkerkerk mogelijk te maken. Het plangebied wordt in noordelijke richting begrensd door een grasgebied met aansluitend een transportbedrijf. Ten oosten van het plangebied bevindt zich de lintbebouwing aan de Kerkweg. Ten zuiden van het plangebied bevindt zich de lintbebouwing aan de Tiendweg West.
3. [appellant] en anderen richten zich in beroep tegen de geplande woningbouw met de daarbij behorende ontsluiting.
4. [appellant] en anderen stellen dat de woningbouw ten onrechte op een weidelandgoed mogelijk is gemaakt. Hoewel de desbetreffende locatie binnen de rode contour van het Streekplan Zuid-Holland Oost (hierna: Streekplan) ligt, is het feitelijk een uitbreidingslocatie in plaats van een inbreidingslocatie. Volgens hen zijn er elders in Lekkerkerk voldoende inbreidingslocaties aanwezig voor woningbouw.
4.1. De raad stelt dat de bebouwingslocatie is gelegen binnen de maximale bebouwingscontouren zoals vastgelegd in de door Provinciale Staten van Zuid-Holland vastgestelde provinciale verordening "Visie op Zuid-Holland; Verordening Ruimte (hierna: Verordening).
4.2. Het Streekplan was, anders dan [appellant] en anderen kennelijk veronderstellen, reeds vervallen ten tijde van de vaststelling van het plan. Het toepasselijke provinciale beleid en de algemene regels zoals die golden ten tijde van dat besluit zijn vervat in de op 2 juli 2010 door Provinciale Staten van Zuid-Holland vastgestelde provinciale structuurvisie "Visie op Zuid-Holland; Provinciale Structuurvisie" (hierna: Structuurvisie) en de Verordening, zoals die geldt na de eerste herziening van 23 februari 2011.
Ingevolge artikel 2, eerste lid, van de Verordening, voor zover hier van belang, sluiten bestemmingsplannen voor gronden buiten de bebouwingscontouren bestemmingen uit die nieuwvestiging of uitbreiding van stedelijke functies, intensieve recreatieve functies of bebouwing voor extensieve recreatieve functies mogelijk maken.
Ingevolge artikel 1, vijfde lid, van de Verordening wordt onder stedelijke functies verstaan, voor zover hier van belang: woonfuncties en daaraan verbonden functies zoals parkeerplaatsen, sportvelden, zorgvoorzieningen, andere maatschappelijke voorzieningen, horeca, openbaar stedelijk groen, volkstuinen, stedelijk oppervlaktewater, begraafplaatsen en de daarbij behorende infrastructuur en voorzieningen, alsmede recreatiewoningen.
4.3. In artikel 1, vijfde lid, van de Verordening zijn woonfuncties als stedelijke functies aangemerkt. Uit artikel 2, eerste lid, van de Verordening Ruimte volgt dat bestemmingsplannen niet mogen voorzien in nieuwvestiging of uitbreiding van stedelijke functies buiten de bebouwingscontour. De Verordening stelt geen beperkingen aan de nieuwvestiging of uitbreiding van stedelijke functies als woonfuncties binnen de bebouwingscontour. Blijkens de bij de Verordening horende kaart 1, is het plangebied opgenomen in de bebouwingscontour. Gelet op het voorgaande is het plan niet in strijd met de Verordening.
Inrichting van het plangebied
5. [appellant] en anderen stellen dat het plan, in strijd met de Structuurvisie Nederlek 2005-2015 (hierna: Structuurvisie Nederlek) in woningbouw achter het Kerkweglint voorziet, terwijl deze volgens hen uitgaat van woningbouw in het lint waarbij het in het bijzonder gaat om nieuwe woningen op de plek waar het huidige transportbedrijf gevestigd is. Deze locatie had volgens hen dan ook in het plan moeten worden betrokken, waarbij het transportbedrijf had moeten worden uitgeplaatst.
5.1. De raad stelt dat, hoewel in het kader van de Structuurvisie Nederlek uitgangspunt was dat het verdwijnen van het transportbedrijf op termijn aanleiding zou zijn voor herontwikkeling van de locatie en de 'uitloper' daarvan aan de Tiendweg West, is gekozen om slechts de deellocatie aan de Tiendweg West te ontwikkelen. Het stedenbouwkundige plan voor de bouw van zes woningen kan volgens hem worden gezien als een eerste aanzet voor de herontwikkeling van de totale locatie. Met dit plan wordt volgens de raad de lintbebouwing aan de Tiendweg West versterkt.
5.2. De Kerkweg, ter hoogte van het transportbedrijf, is in de Structuurvisie Nederlek aangewezen als 'te versterken' gebied met als doel het versterken van de lintstructuur. Blijkens de bij de Structuurvisie Nederlek behorende strategiekaart wordt hierbij uitgegaan van de situatie, zoals die ontstaat na verplaatsing van het transportbedrijf, omdat het bedrijf de lintbebouwing aan de Kerkweg in de huidige situatie onderbreekt.
In de Structuurvisie Nederlek staat dat de karakteristieke lintstructuur van dit deel van de Kerkweg kan worden hersteld in bebouwingstypologie en functiemenging, waarmee de oorspronkelijke waarden weer terugkeren. Anders dan [appellant] en anderen menen, volgt hieruit niet dat de Structuurvisie Nederlek slechts woonbebouwing in het bebouwingslint toestaat en dat Structuurvisie Nederlek zich aldus tegen (woon)bebouwing achter het bebouwingslint aan de Kerkweg verzet.
De Afdeling ziet in hetgeen [appellant] en anderen hebben aangevoerd voorts geen aanleiding voor het oordeel dat een zodanige ruimtelijke samenhang bestaat tussen de deellocatie aan de Tiendweg West en de locatie van het transportbedrijf, dat het treffen van een juridisch-planologische regeling voor het plangebied slechts had mogen worden meegenomen in een besluitvorming, waarin ook de locatie van het transportbedrijf is betrokken.
In hetgeen [appellant] en anderen betogen, bestaat dan ook geen aanleiding voor het oordeel dat het plan zich in zoverre niet verdraagt met het in de Structuurvisie Nederlek neergelegde beleid.
6. [appellant] en anderen betogen dat de toevoeging van de woningen leidt tot aantasting van de cultuurhistorische waarde van het bebouwingslint aan de noordzijde van de Tiendweg West.
[appellant] en anderen betogen voorts dat het plan afbreuk doet aan de landschappelijke kwaliteit van het gebied.
6.1. De raad stelt dat het streven met de voorgestane stedenbouwkundige invulling is de beleving vanaf de Tiendweg West een open karakter te geven. Ook is volgens de raad voldoende aandacht besteed aan de landschappelijke inpassing van de zes woningen. Hierbij verwijst hij naar het plan voor landschappelijke inpassing van Lagendijk tuin- en landschapsarchitecten van december 2008 dat aan het plan ten grondslag is gelegd (hierna: landschapsplan). In een exploitatieovereenkomst, die de raad met de projectontwikkelaar heeft afgesloten, is vastgelegd dat de groenvoorziening overeenkomstig het landschapsplan moet worden uitgevoerd. Verder is de maximale bouwhoogte van de voorziene woningen 10 m en de goothoogte 4 m. Hiermee wordt aangesloten bij de bestaande bebouwing langs de Tiendweg West, aldus de raad.
6.2. Voor zover [appellant] en anderen betogen dat een ontwikkeling is toegestaan die strijdig is met het bestaande provinciaal beleid, overweegt de Afdeling dat de raad bij de vaststelling van een plan niet is gebonden aan provinciaal beleid. Wel dient de raad daarmee rekening te houden, hetgeen betekent dat dit beleid in de belangenafweging dient te worden betrokken.
6.3. Blijkens paragraaf 2.2.1 van de plantoelichting is op de bij het Streekplan behorende plankaart het bebouwingslint aan de Tiendweg West aangeduid als "bebouwingslint met cultuurhistorische waarde". Zoals hiervoor reeds is vermeld, is het Streekplan vervangen door de Structuurvisie. De Structuurvisie bevat het ruimtelijk beleid voor de gehele provincie tot 2020 met een doorkijk naar 2040. Blijkens de Structuurvisie en de daarbij horende functiekaart maakt het plangebied deel uit van bestaand stads- en dorpsgebied. Het beleid voor bestaand stedelijk gebied is gericht op concentratie van verstedelijking binnen de bebouwingscontouren. De bij de Structuurvisie behorende kwaliteitskaart bevat de aanduidingen voor de bestaande en gewenste ruimtelijke kwaliteiten voor het stedelijk en landelijk gebied tot 2020, voor zover dit het provinciaal belang betreft.
Blijkens deze kwaliteitskaart is, voor zover hier van belang, aan het plangebied de aanduiding "Dorpskern" toegekend, waarvan de omschrijving luidt: "Kleinschalig stads- en dorpsgebied, omgeven door landelijk gebied en niet gekoppeld aan het Zuidvleugelnet". Aan het bebouwingslint aan Tiendweg West is de aanduiding "(Cultuurhistorisch waardevol) bebouwingslint" toegekend, waarvan de omschrijving luidt: "Aanduiding voor landschappelijk waardevolle en/of cultuurhistorisch waardevolle aaneengesloten bebouwing in een lint langs wegen, waterwegen of dijken. In bebouwingslinten is alleen incidentele toevoeging van bebouwing mogelijk, onder voorwaarde dat de ruimtelijke kwaliteit wordt versterkt."
Het plangebied ligt binnen de Krimpenerwaard. In de Structuurvisie staat dat de Krimpenerwaard een open veenweidelandschap is, omsloten door rivieren. Rust en stilte, openheid, lint- en dijkdorpen en het veenweidekarakter met hoog waterpeil vormen de kernkwaliteiten van dit rivierengebied.
6.4. De Structuurvisie Nederlek is bij de besluitvorming over het onderhavige plan tot uitgangspunt genomen. Blijkens de plantoelichting is de locatie aan de Tiendweg West, inclusief de locatie alwaar het transportbedrijf is gevestigd, aangewezen als herstructureringslocatie en is deze op de strategiekaart voor Lekkerkerk ingedeeld als 'te transformeren' gebied naar wonen/landschap. Verder zijn binnen deze herstructureringslocatie de Tiendweg West en het verlengde van de Kerkweg ter hoogte van het transportbedrijf op de strategiekaart aangewezen als 'te versterken' gebied met als doel het versterken van de lintstructuur.
6.5. In de plantoelichting staat dat de planopzet zodanig is gekozen dat verrommeling van het cultuurhistorisch bebouwingslint wordt voorkomen en dat het plan hieraan een kwaliteitsimpuls geeft. De stedenbouwkundige uitgangspunten van het plan zijn volgens de toelichting gericht op het versterken van de landschappelijke karakteristieken langs de Tiendweg West en het creëren van een vloeiende overgang naar het veenweidegebied met open zichtzijden, waarbij het slagenlandschap uitgangspunt is voor de herinrichting. Dit leidt volgens de toelichting tot een heldere ruimtelijke opbouw die past binnen de totaalsfeer van het gebied en is, gelet op het streven naar een overwegend dorps en landelijk beeld, bebouwing van één laag met een kap voorgeschreven. Met het toevoegen van de twee zuidelijke woningen wordt weliswaar een open locatie in het bebouwingslint aan de Tiendweg West gevuld, maar worden de woningen op ruime kavels gesitueerd om de openheid te accentueren naar het veenweidegebied. De oorspronkelijke structuren worden volgens de plantoelichting gerespecteerd, waarbij tussen woningen zichtlijnen worden gehandhaafd, en tussen de woningen dwarssloten worden gegraven.
Ten behoeve van de uitvoering is een landschapsplan door Lagendijk tuin- en landschapsarchitecten opgesteld, waarbij de voornoemde visie op de inrichting van het gebied tot uitgangspunt is genomen. Dit betekent onder meer dat blijkens het landschapsplan, ter versterking van de relatie met het buitengebied, de bestaande dominante coniferenhaag dient te worden verwijderd. Verder dient ter plaatse van de woningen in een passende groenstructuur te worden voorzien. Eventueel gebiedsvreemde beplanting in de voorziene tuinen dient aan het zicht te worden onttrokken door het aanplanten van knotwilgen in de noordberm van de Tiendweg West, aldus de plantoelichting.
6.6. Gelet op het voorgaande hebben [appellant] en anderen niet aannemelijk gemaakt dat de raad bij de vaststelling van het plan onvoldoende met het provinciaal beleid rekening heeft gehouden. De raad heeft zich verder in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de cultuurhistorische waarde van het bebouwingslint aan de Tiendweg West behouden blijft, en dat is voorzien in een passende landschappelijke inpassing van de voorziene woningen, waarbij het open karakter van het veenweidelandschap behouden blijft.
7. [appellant] en anderen betogen dat, mede gelet op de economische crisis, geen behoefte bestaat aan nieuwe woningen in Lekkerkerk. Het aanbod van dure vrijstaande woningen is volgens hen veel groter dan de vraag. Hierbij wijzen zij op de te koop staande bestaande woningen en op diverse bouwkavels voor dure woningen die nog beschikbaar zijn of komen in de omgeving.
7.1. De raad stelt dat het algemeen bekend is dat vrijstaande woningen in de dure koopsector vanwege de economische crisis minder snel worden verkocht. Dat doet er volgens de raad niet aan af dat binnen de gemeente behoefte bestaat aan dit type woningen, die niet geheel wordt gelenigd door de reeds voorziene woningbouwlocaties in Lekkerkerk. Hieraan heeft de raad ter zitting toegevoegd dat een verruiming van het aanbod aan de bovenkant van de woningmarkt de doorstroming stimuleert.
7.2. Ingevolge artikel 5, lid 5.1, onder a, van de planregels, zijn de voor "Wonen" aangewezen gronden bestemd voor: ter plaatse van de aanduiding "vrijstaande": vrijstaande woningen.
7.3. In de Structuurvisie Nederlek staat dat er tot 2015 een theoretische behoefte is van circa 368 ruime eengezinswoningen. In de plantoelichting is voorts verwezen naar de door de gemeenteraad vastgestelde Sturingsnota Volkshuisvesting "Nederlek: woonplaats voor jong en oud!" uit 2006, waarin onderzoek is gedaan naar de huidige en de gewenste situatie voor 2015 qua bevolkingsopbouw en de (gewenste) woningvoorraad in Nederlek. Daarin is geconstateerd dat vraag bestaat naar vrijstaande bouwkavels. Het voornemen van de projectontwikkelaar om zes vrijstaande woningen in de dure koopsector in het plangebied te bouwen past hierbij.
De omstandigheid dat in de omgeving veel dure vrijstaande woningen te koop staan - zoals [appellant] en anderen stellen - betekent op zichzelf niet dat de veronderstelde behoefte aan vrijstaande, onbebouwde kavels niet zou bestaan. Ten aanzien van de door [appellant] en anderen aangedragen locaties met - volgens hen - beschikbare bouwkavels heeft de raad ter zitting onweersproken toegelicht dat dit deels locaties zijn die niet geschikt zijn voor de beoogde woningbouw, en dat ter plaatse van de overige locaties woningen worden gerealiseerd en daarnaast nog steeds behoefte bestaat aan het realiseren van de in het plan voorziene zes vrijstaande woningen. Verder hebben [appellant] en anderen niet aannemelijk gemaakt dat de economische crisis tot gevolg zal hebben dat gedurende de planperiode van tien jaar geen behoefte zal bestaan aan de voorziene woningen. Daarbij neemt de Afdeling in aanmerking dat de raad ter zitting naar voren heeft gebracht dat reeds verschillende potentiële gegadigden zich hebben aangemeld voor de koop van een bouwkavel.
Gelet op het voorgaande ziet de Afdeling in hetgeen [appellant] en anderen hebben aangevoerd geen grond voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat er behoefte is aan de voorziene woningen.
8. [appellant] en andere betogen dat de raad ten onrechte enkel de commerciële belangen van de projectontwikkelaar bij zijn besluit heeft betrokken en niet de belangen van de omwonenden.
8.1. Vaststaat dat het plan is vastgesteld naar aanleiding van een verzoek van de projectontwikkelaar. Dit brengt echter niet met zich dat moet worden geoordeeld dat uitsluitend de commerciële belangen van de projectontwikkelaar aan het plan ten grondslag liggen, nu uit het besluit blijkt dat de raad in de afweging onder meer ruimtelijke en volkshuisvestelijke aspecten heeft betrokken. Het betoog van [appellant] en anderen mist in zoverre feitelijke grondslag.
9. [appellant] en anderen voeren aan dat het uitzicht vanuit hun woningen wordt aangetast.
9.1. Ter zitting heeft de raad toegelicht dat het uitgangspunt van het plan niet een verbetering van de kwaliteit van de leefomgeving van de omwonenden is, maar dat is uitgegaan van de inpasbaarheid van de door de initiatiefnemer gewenste woningbouw waarbij geen sprake is van een onaanvaardbare verslechtering van de aanwezige kwaliteit van de leefomgeving.
9.2. Niet valt uit te sluiten dat de leefomgeving van [appellant] en anderen in enige mate zal worden beïnvloed door de voorziene woningen, aangezien deze zijn voorzien op een nog onbebouwd terrein, waar zij vanuit hun woningen aan de Kerkweg en de Tiendweg West uitzicht op hebben. In dit verband merkt de Afdeling op dat geen blijvend recht op vrij uitzicht bestaat. Voorts bedraagt de afstand tussen de woningen van [appellant] en anderen en de voorziene woningen minimaal 25 m, sluit de maximale hoogte van de woningen aan bij de overige bebouwing, en voorziet het plan niet in gesloten bebouwing, maar zullen er tussen de woningen doorzichten blijven bestaan. Verder is in de exploitatieovereenkomst vastgelegd dat de bebouwing landschappelijk wordt ingepast.
Gelet op het voorgaande is de Afdeling van oordeel dat de raad bij de afweging van de betrokken belangen in redelijkheid geen groter gewicht heeft kunnen toekennen aan het belang van [appellant] en anderen dan aan het belang dat is gemoeid met het realiseren van de desbetreffende woningbouw.
10. [appellant] en anderen kunnen zich niet verenigen met de gekozen ontsluiting van het plangebied. De keuze voor ontsluiting aan de oostzijde van het plangebied vanaf de Tiendweg West is volgens hen niet in overeenstemming met het advies van adviesbureau RBOI van 25 maart 2010, omdat hierin een ontsluiting in het midden van het plangebied is aanbevolen. Daarnaast is de ontsluitingsweg volgens hen onnodig breed en ver richting het noorden doorgetrokken. Voorts is de gekozen ontsluiting volgens [appellant] en anderen verkeersonveilig. In dit verband wijzen zij op de nabijgelegen drukke kruising van de Tiendweg West met de Kerkweg en op de aanwezigheid van kastanjebomen en de aan te planten knotwilgen aan de Tiendweg West die het vrije uitzicht beperken. Tevens wijzen [appellant] en anderen op de omstandigheid dat de voorziene ontsluitingsweg ook verkeer vanaf de in de toekomst te ontwikkelen woonwijk op de locatie van het transportbedrijf kan verwerken, hetgeen zal leiden tot ongewenste verkeersdruk op de Tiendweg West.
10.1. De raad stelt dat, hoewel ontsluiting in het midden van het plangebied volgens het aan het plan ten grondslag liggende advies van het RBOI van 25 maart 2010 het beste alternatief is, hij dit geen optie acht. Daartoe wijst hij op de ligging van de in het kader van de verplichte aanleg van compenserend water voorziene watergangen. Om een middenontsluiting te kunnen realiseren, dienen er kostbare bruggen te worden gelegd over de watergangen. Hoewel aan het kostenaspect geen doorslaggevende betekenis is toegekend bij de totale belangenafweging, is daarom gekozen voor oostelijke ontsluiting, die bovendien geen planologisch of verkeerskundig onaanvaardbare situatie met zich brengt, aldus de raad. Daarbij merkt de raad nog op dat dit bij middenontsluiting wellicht wel het geval zou kunnen zijn omdat de aan de oostzijde voorziene woningen dan op korte afstand van de bestaande woningen aan de Kerkweg gebouwd zouden kunnen worden.
10.2. Het plan maakt een ontsluitingsweg met een maximale breedte van ongeveer 9,5 m mogelijk.
Ingevolge artikel 3, lid 3.1, van de planregels, zijn de voor "Verkeer - Verblijfsgebied" aangewezen gronden bestemd voor: wegen en straten met een functie op zowel verblijf als de afwikkeling van het doorgaande verkeer; voet- en fietspaden, met bermen; groenvoorzieningen; parkeervoorzieningen; water; afwateringsdoeleinden; buis- en kabelverbindingen voor waterhuishouding, riolering, nutsbedrijven en overeenkomstige doeleinden.
10.3. De Afdeling overweegt dat de raad bij de vaststelling van het bestemmingsplan een afweging dient te maken van alle belangen die daarbij betrokken zijn. Daarbij heeft de raad beoordelingsvrijheid. De voor- en nadelen van alternatieven dienen in die afweging te worden meegenomen.
In het advies van het RBOI, waarin een drietal ontsluitingsmogelijkheden zijn onderzocht, staat dat binnen de context van Lekkerkerk en met het oog op het woningtype, een landschappelijke overgang bestaande uit achtertuinen en brede waterscheggen de voorkeur geniet en dat zowel een ontsluiting aan de oostzijde als een middenontsluiting daaraan voldoet. Verder bestaat volgens het advies voorkeur voor een middenontsluiting, en is, mocht deze optie niet haalbaar blijken, een oostelijke ontsluiting het beste alternatief. Blijkens de verbeelding lopen de twee voorziene watergangen vanuit het westen richting het midden van het plangebied. De middenontsluiting is, vanwege de noodzaak om ter realisering daarvan bruggen toe te passen over de watergangen, het meest kostbare alternatief. Voor de aantasting van de rechtmatigheid van de keuze van de raad voor de in het plan voorziene ontsluitingsweg is onvoldoende dat wordt gewezen op andere mogelijke aanvaardbare oplossingen, maar moet aannemelijk worden gemaakt dat de keuze van de raad redelijke gronden ontbeert. In aanmerking genomen de weerlegging van de raad van de in beschouwing genomen alternatieven, bestaat in hetgeen [appellant] en anderen hebben aangevoerd geen grond voor het oordeel dat de raad niet in redelijkheid de voorkeur heeft mogen geven aan de in het plan voorziene ontsluitingsweg aan de oostzijde van het plangebied boven de middenontsluiting. Daarbij neemt de Afdeling het volgende in aanmerking.
De ontsluitingsweg is 9,5 m breed, bestaande uit een wegprofiel van 5,5 m en een trottoir en berm, die beiden 2 m breed zijn. Ter zitting heeft de raad toegelicht dat daarbinnen ook de bestaande knotwilgen zijn opgenomen. [appellant] en anderen hebben niet aannemelijk gemaakt dat het bestemmingsvlak te breed is voor de benodigde ontsluitingsweg.
De voorziene ontsluitingsweg is blijkens de verbeelding richting het noorden een doodlopende weg. De raad heeft ter zitting onweersproken toegelicht dat eventueel in de toekomst te realiseren woningen op de locatie van het transportbedrijf niet zullen worden ontsloten via de voorziene ontsluitingsweg, en dat de verkeersbestemming in noordelijke richting is doorgetrokken ten behoeve van een eventueel in de toekomst aan te leggen fietspad. Voorts zal een beperkt aantal woningen op de Tiendweg West worden ontsloten. Dat de gekozen ontsluiting verkeersonveilig is vanwege de aanwezigheid van kastanjebomen en knotwilgen, acht de Afdeling niet aannemelijk gemaakt, nu voor de Tiendweg West een maximumsnelheid van 30 km per uur geldt.
11. [appellant] en anderen voeren aan dat de ecologische waarde van het gebied aan het realiseren van het plan aldaar in de weg staat.
11.1. De raad heeft onderzoek laten verrichten naar in het plangebied aanwezige beschermde diersoorten. De resultaten daarvan zijn neergelegd in een rapport van Watersnip Advies van november 2008. De raad stelt naar aanleiding van dit onderzoek dat de huidige en toekomstige aanwezigheid van beschermde diersoorten in het plangebied geen onoverkomelijke bezwaren oplevert voor de uitvoerbaarheid van het plan.
11.2. Ingevolge artikel 4, lid 4.1, van de planregels, zijn de voor 'Water' aangewezen gronden bestemd voor watergangen en andere voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding met inbegrip van de zich daarin bevindende flora- en fauna.
11.3. De vragen of voor de uitvoering van het bestemmingsplan een vrijstelling geldt, dan wel een ontheffing op grond van de Flora- en faunawet (hierna: de Ffw) nodig is en zo ja, of deze ontheffing kan worden verleend, komen in beginsel aan de orde in een procedure op grond van de Ffw. Dat doet er niet aan af dat de raad het bestemmingsplan niet had kunnen vaststellen, indien en voor zover hij op voorhand in redelijkheid had moeten inzien dat de Ffw aan de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan in de weg staat.
11.4. In het plangebied is volgens het rapport een aantal (streng) beschermde diersoorten aanwezig. Het zijn diverse soorten vogels, de kleine modderkruiper en de gewone dwergvleermuis.
Voor de aanwezige vogels geldt volgens het rapport dat geen ontheffing op grond van de Ffw nodig is. De nesten vallen niet onder de verbodsbepalingen in de Ffw omdat deze na het broedseizoen niet opnieuw in gebruik worden genomen. Indien tijdens de uitvoering van werkzaamheden toch een bewoond nest wordt aangetroffen, moeten deze activiteiten binnen een straal van 20 m worden stilgelegd, zo staat in het rapport.
Voor de kleine modderkruiper geldt volgens het rapport dat bij het dempen van de sloten hiervoor ontheffing op grond van de Ffw aangevraagd moet worden, tenzij het dempen van de sloten wordt uitgevoerd overeenkomstig een goedgekeurde gedragscode. Daarnaast dienen mitigerende en compenserende maatregelen te worden genomen. In het kader van de in de Ffw neergelegde zorgplicht wordt geadviseerd om in compenserend water voor de modderkruiper te voorzien. Ter zitting heeft de raad toegelicht dat ontheffing zal worden aangevraagd en dat het dempen van de sloten bovendien zal worden uitgevoerd volgens de voornoemde gedragscode. Daarnaast is in het plan, in artikel 4, lid 4.1, van de planregels, in de aanleg van het compenserend water voorzien.
Voor de gewone dwergvleermuis geldt volgens het rapport dat deze het plangebied gebruikt als foerageergebied en dat de uitvoering van de werkzaamheden niet leidt tot schade aan deze soort, waardoor geen overtreding van de Ffw plaatsvindt, en er derhalve geen ontheffing hoeft te worden aangevraagd. Aan de zorgplicht wordt volgens het rapport voldaan, indien de rij knotwilgen aan de oostkant van het plangebied wordt behouden en opgeknapt. De raad heeft ter zitting toegelicht dat het behoud en het opknappen van de knotwilgen aan de oostkant van het plangebied zijn gewaarborgd in de exploitatieovereenkomst tussen de gemeente en de projectontwikkelaar.
11.5. Uit het rapport volgt dat onderzoek is gedaan naar de aanwezigheid van de verschillende diersoorten in het plangebied. Uit hetgeen [appellant] en anderen hebben aangevoerd is niet aannemelijk geworden dat dit rapport zodanige gebreken dan wel leemten in kennis bevat dat de raad bij het vaststellen van het plan niet in redelijkheid van de resultaten van dit onderzoek heeft mogen uitgaan.
De Afdeling ziet in de niet nader onderbouwde stellingname van [appellant] en anderen dan ook geen aanleiding voor het oordeel dat de raad ten tijde van de vaststelling van het plan in redelijkheid op voorhand had moeten inzien dat de Ffw aan de uitvoerbaarheid van het plan in de weg staat.
12. [appellant] en anderen stellen dat de voorziene woningbouw onverenigbaar is met de aanwezigheid van het transportbedrijf vanwege opslag en transport van gevaarlijke stoffen. Zij wijzen er in dit verband op dat, zo vat de Afdeling het beroep op, ten onrechte niet de afstand is aangehouden die in de brochure "Bedrijven en milieuzonering" van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (hierna: de VNG-brochure) ter voorkoming danwel beperking van gevaar wordt aanbevolen.
12.1. Blijkens de stukken heeft de raad bij het voorbereiden van het plan geen gebruik gemaakt van de in de VNG-brochure opgenomen aanbevelingen. Hij is daartoe ook niet verplicht. Dit laat onverlet dat de raad in dit geval dient te onderbouwen dat het plan niet leidt tot onaanvaardbare veiligheidsrisico's ter plaatse van de voorziene woningen.
In paragraaf 4.1.5 van de plantoelichting is het aspect externe veiligheid behandeld. Volgens de plantoelichting valt het transportbedrijf niet onder de werkingssfeer van het Besluit externe veiligheid inrichtingen (hierna: Bevi). Ter zitting heeft de raad toegelicht dat de verleende en thans geldende milieuvergunning (thans: omgevingsvergunning voor een inrichting), die op 9 mei 2012 onherroepelijk is geworden, hierin geen verandering heeft gebracht. De Afdeling acht de uitleg van de raad over de toepasselijkheid van het Bevi juist. Ook verder is er geen grond waaruit volgt dat het Bevi van toepassing is op de inrichting. [appellant] en anderen hebben dit niet gemotiveerd bestreden. Ter zitting heeft de raad toegelicht dat hij niettemin de risicocontour 10-6 voor het plaatsgebonden risico op grond van het Bevi, die in het kader van de geldende omgevingsvergunning is berekend, heeft gehanteerd. De raad heeft onweersproken gesteld dat de voorziene woningen buiten de contour van 10-6 voor het plaatsgebonden risico van 45 m liggen. Daarbij heeft de raad ter zitting toegelicht dat bij het stallen van de tankauto's rekening wordt gehouden met een afstand van 18 m tot de perceelsgrens, zodat de afstand van het transportbedrijf tot de gevel van de dichtstbij gelegen in het plan voorziene woning meer dan 64 m bedraagt.
Gelet op het voorgaande heeft de raad zich ook in redelijkheid op voorhand op het standpunt kunnen stellen dat het aspect externe veiligheid geen belemmering vormt voor de uitvoering van het plan.
13. In hetgeen [appellant] en anderen hebben aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening.
In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. Het beroep is ongegrond.
14. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. J. Hoekstra, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. T.L.J. Drouen, ambtenaar van staat.
w.g. Hoekstra w.g. Drouen
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 12 september 2012