201206568/2/R1.
Datum uitspraak: 10 september 2012
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen onder meer:
[verzoeker A] en [verzoeker B], beiden wonend te Venlo,
de raad van de gemeente Venlo,
verweerder.
Bij besluit van 25 april 2012 heeft de raad het bestemmingsplan "Kazernekwartier" vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben onder meer [verzoekers] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 18 juli 2012, beroep ingesteld.
Bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 18 juli 2012, hebben [verzoekers] de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen. [verzoekers] hebben hun verzoek aangevuld bij brief van 7 augustus 2012.
De voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 14 augustus 2012, waar [verzoekers], en de raad, vertegenwoordigd door mr. C. Michels, mr. S. Mennen en L. Rooden, allen werkzaam bij de gemeente, bijgestaan door ing. M.A. van Eck, werkzaam bij Ingenieursbureau Oranjewoud B.V., zijn verschenen.
1. Het oordeel van de voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2. Het plan voorziet in een grootschalige leisure-ontwikkeling op het terrein van de voormalige Frederik Hendrik Kazerne. In het plangebied is een multifunctioneel centrum (hierna: MFC) voorzien, waarin onder meer een voetbalstadion wordt gevestigd, en een evenemententerrein. Verder worden in het plangebied diverse parkeeraccommodaties gerealiseerd.
3. De raad stelt zich op het standpunt dat [verzoekers] geen spoedeisend belang hebben bij het treffen van een voorlopige voorziening die strekt tot schorsing van het plan. In dat verband voert de raad aan dat de geluidsoverlast en de lichthinder waar [verzoekers] als gevolg van het plan voor vrezen pas medio dan wel eind 2014 zal optreden, omdat het deel van het plan nabij hun woning, gelegen aan de [locatie], pas in die periode zal zijn gerealiseerd.
3.1. Ter zitting heeft de raad te kennen gegeven dat hij verwacht dat de aanvraag voor een omgevingsvergunning voor bouwen ten behoeve van de ontwikkeling van het plan begin 2013 zal worden ingediend. Nu de verwachting is dat voor dat moment geen uitspraak in de bodemzaak zal worden gedaan, ziet de voorzitter aanleiding voor het oordeel dat sprake is van een spoedeisend belang bij het treffen van een voorlopige voorziening.
4. [verzoekers] voeren onder meer aan dat zij als gevolg van het voorziene MFC en het evenemententerrein ter plaatse van hun woning vrezen voor ernstige geluidsoverlast waardoor hun woon- en leefklimaat wordt aangetast. Zij voeren in hun nader stuk van 7 augustus 2012 aan dat niet duidelijk is waarom de raad tussen hun woning en het MFC en het evenemententerrein een kortere afstand dan de norm van 300 m aanhoudt.
4.1. De raad heeft ter zitting aangevoerd dat het nader stuk van 7 augustus 2012 buiten beschouwing gelaten moeten worden nu de beroepstermijn reeds voor die datum was verstreken.
Behoudens in geschillen waar de wet anders bepaalt, kunnen ook na afloop van de beroepstermijn en, indien die termijn is gegeven, na de termijn als bedoeld in artikel 6:6 van de Algemene wet bestuursrecht, nieuwe gronden worden ingediend, zij het dat die mogelijkheid wordt begrensd door de goede procesorde. Voor het antwoord op de vraag of de goede procesorde zich daartegen verzet, is in het algemeen bepalend een afweging van de proceseconomie, de reden waarom de desbetreffende beroepsgrond pas in een laat stadium is aangevoerd, de mogelijkheid voor de andere partijen om adequaat op die beroepsgrond te reageren en de processuele belangen van de partijen over en weer.
De voorzitter stelt vast dat het nader stuk van [verzoekers], binnengekomen bij de Afdeling op 8 augustus 2012, op 9 augustus 2012 is doorgestuurd naar de raad. De voorzitter ziet, mede gelet op de inhoud van het stuk, geen aanleiding voor het oordeel dat de raad in onderhavige procedure onvoldoende tijd gehad heeft om adequaat daarop hetgeen daarin naar voren is gebracht te reageren. De voorzitter ziet dan ook geen aanleiding om het nader stuk wegens strijd met een goede procesorde buiten beschouwing te laten.
4.2. De raad stelt zich op het standpunt dat voor zowel het voorziene MFC als het voorziene evenemententerrein voor maximaal 12 dagen per jaar ontheffing kan worden verleend van de toegestane maximale geluidsbelasting afkomstig van de representatieve bedrijfssituatie. Ter zitting heeft de raad desgevraagd toegelicht dat deze ontheffing noodzakelijk is voor activiteiten die incidenteel afwijken van de gebruikelijke geluidsuitstraling van het MFC en het evenemententerrein, zoals voetbalwedstrijden en (openlucht)concerten. Op grond van gemeentelijk beleid, neergelegd in de notitie "Geluidbeleid bij evenementen", is een geluidbelasting van maximaal 80 dB(A) bij onder meer de woning van [verzoekers] aanvaardbaar indien voormelde activiteiten plaatsvinden, aldus de raad.
4.3. De woning van [verzoekers] ligt op ongeveer 100 m onderscheidenlijk ongeveer 210 m afstand van het voorziene MFC en het voorziene evenemententerrein.
4.4. Op grond van de brochure "Bedrijven en Milieuzonering" van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (hierna: VNG-brochure) is een stadion een bedrijf in milieucategorie 4.1 en geldt een aan te houden richtafstand van 300 m wat betreft het aspect geluid. Een evenemententerrein is niet als zodanig in de VNG-brochure opgenomen maar kan naar het voorlopig oordeel van de voorzitter worden aangemerkt als een recreatiecentrum. Een recreatiecentrum is een inrichting in milieucategorie 4.2, waarvoor wat betreft het aspect geluid eveneens een aan te houden richtafstand van 300 m geldt.
4.5. In het rapport "Geluidsaspecten vanwege planontwikkeling op Frederik Hendrik kazerne te Venlo in het kader van een m.e.r." van Oranjewoud B.V., van 21 juni 2011 (hierna: het akoestisch onderzoek) is onderzoek verricht naar de geluidbelasting bij onder meer voetbalwedstrijden in het voorziene voetbalstadion en openluchtconcerten op het evenemententerrein.
Tijdens wedstrijden in het stadion met open dak zal ter plaatse van onder meer de woning van [verzoekers] een geluidbelasting ontstaan van 55 dB(A) of meer. De piekgeluiden zullen 10 dB boven 50 dB(A) bedragen. Voor een wedstrijd in de avondperiode zal de situatie met 5 dB(A) verslechteren.
Met betrekking tot openluchtconcerten op het evenemententerrein kan uit de diagrammen in het akoestisch onderzoek worden afgeleid dat bij een opstelling van het podium aan de noordzijde ter plaatse van de woning van [verzoekers] een geluidbelasting zal ontstaan van ongeveer 65 dB(A) tot 70 dB(A) en bij een opstelling van het podium aan de zuidzijde ter plaatse van hun woning een geluidbelasting zal ontstaan van ongeveer 75 tot 80 dB(A). In het akoestisch onderzoek staat dat voor de dichtstbij gelegen woningen aan de Horsterweg, waaronder de woning van [verzoekers], aan de norm van 80 dB(A) uit het evenementenbeleid zal kunnen worden voldaan.
4.6. De voorzitter overweegt dat de VNG-brochure uitgaat van het beginsel van gemotiveerd toepassen. Dit betekent onder meer dat de raad bij het voorbereiden van het plan geen gebruik hoeft te maken van de in de VNG-brochure opgenomen aanbevelingen. Dit laat onverlet dat de raad dient te onderbouwen dat het plan niet leidt tot onaanvaardbare geluidhinder voor [verzoekers]. Hetgeen de raad in de stukken en ter zitting naar voren heeft gebracht, acht de voorzitter daartoe op voorhand evenwel niet toereikend. De voorzitter betrekt hierbij dat de standaardgeluidnorm van 50 dB(A) ter plaatse van de woning van [verzoekers] bij activiteiten zoals voetbalwedstrijden en (openlucht)concerten relatief gezien ruim wordt overschreden, te weten tot 80 dB(A). Wat betreft het standpunt van de raad dat gelet op de notitie "Geluidbeleid bij evenementen" een geluidbelasting van 80 dB(A) ter plaatse van de woning van [verzoekers] aanvaardbaar is, overweegt de voorzitter dat de notitie "Geluidbeleid bij evenementen" geen deel uitmaakt van de door de raad toegezonden stukken en de notitie tevens niet digitaal te raadplegen is. De raad heeft ter zitting ook niet kunnen toelichten wat de notitie inhoudt met betrekking tot de rechtvaardiging van de hogere geluidbelasting.
Voor zover de raad zou hebben beoogd aan te sluiten bij de zogenoemde 12-dagenregeling zoals opgenomen in paragraaf 5.3 van de Handreiking industrielawaai en vergunningverlening (hierna: de Handreiking), overweegt de voorzitter dat, nog daargelaten of de raad gelet op de uitspraak van de Afdeling van 26 januari 2005 in zaak nr.
200400465/1kan aansluiten bij deze regeling, het toepassen van die regeling niet met zich brengt dat het plan ter plaatse van de woning van [verzoekers] wat betreft het aspect geluid in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening.
Gelet op het voorgaande heeft de raad naar het oordeel van de voorzitter voorshands onvoldoende gemotiveerd waarom een aanvaardbaar woon- en leefklimaat ter plaatse van de woning van [verzoekers] kan worden gewaarborgd.
5. [verzoekers] voeren verder aan dat zij vrezen voor geluidsoverlast als gevolg van verkeer en stemgeluid op het parkeerterrein dat op 3 m van hun perceel is voorzien. Volgens hen zijn in het plan ten onrechte geen geluidwerende voorzieningen in de nabijheid van hun woning opgenomen.
5.1. In het akoestisch onderzoek staat dat ter plaatse van de woningen aan de Horsterweg, waaronder de woning van [verzoekers], het gebruik van het parkeerterrein in de avond- en nachtperiode maatgevend is te noemen. De langtijdgemiddelde geluidbelasting ligt in deze beide etmaalperioden boven de standaardgeluidnorm van 50 dB(A)-etmaalwaarde. Bij de verdere uitwerking is het treffen van overdrachtsvoorzieningen of een andere routering over het terrein, noodzakelijk, aldus het akoestisch onderzoek.
5.2. De raad acht de aanleg van een of meerdere voorzieningen in de nabijheid van de woning van [verzoekers], zoals ook in het akoestisch onderzoek is vermeld, noodzakelijk met het oog op de ruimtelijke aanvaardbaarheid van het plan. Dat in artikel 9, lid 9.1, aanhef en onder l, van de planregels op gronden met de bestemming "Verkeer - Verblijfsgebied" geluidwerende voorzieningen zijn toegestaan, biedt geen garantie dat deze voorzieningen ook zullen worden gerealiseerd. Niet valt in te zien dat de raad geen aanduiding op de verbeelding of regel in het plan heeft kunnen opnemen die met zich brengt dat in de nabijheid van de woning van [verzoekers] een of meerdere geluidwerende voorzieningen zullen worden gerealiseerd. De door de raad aangevoerde omstandigheid dat bij de te verlenen omgevingsvergunning voor bouwen zal worden bezien hoe de geluidsoverlast ter plaatse van onder andere de woning van [verzoekers] kan worden beperkt, acht de voorzitter onvoldoende, nu het plan geen garantie biedt dat een dergelijke eis bij die omgevingsvergunning zal worden gesteld.
6. De voorzitter ziet aanleiding de hierna te melden voorlopige voorziening te treffen.
7. Van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen, is niet gebleken.
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. schorst bij wijze van voorlopige voorziening het besluit van de raad van de gemeente Venlo van 25 april 2012 tot vaststelling van het bestemmingsplan "Kazernekwartier";
II. gelast dat de raad van de gemeente Venlo aan [verzoeker A] en [verzoeker B] het door hen voor de behandeling van het verzoek betaalde griffierecht ten bedrage van € 156,00 (zegge: honderdzesenvijftig euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. Th.C. van Sloten, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. M.W. Wijers, ambtenaar van staat.
w.g. Van Sloten w.g. Wijers
Voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 10 september 2012