201200656/1/A2.
Datum uitspraak: 19 september 2012
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Utrecht van 7 december 2011 in zaak nr. 10/2630 in het geding tussen:
Belastingdienst/Toeslagen.
Bij besluit van 4 mei 2010 heeft de Belastingdienst de aan [appellante] verleende kinderopvangtoeslag over 2007 definitief vastgesteld en € 1.599,00 van haar teruggevorderd.
Bij besluit van 30 juni 2010 heeft de Belastingdienst het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 7 december 2011 heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.
De Belastingdienst heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
Met toestemming van partijen is afgezien van behandeling van de zaak ter zitting. Vervolgens is het onderzoek gesloten.
1. Ingevolge artikel 1a, eerste lid, van de Wet kinderopvang (hierna: Wko), zoals deze luidde ten tijde van belang, is op deze wet de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (hierna: Awir) van toepassing, met uitzondering van artikel 49.
Ingevolge artikel 7, eerste lid, aanhef en onder a, is de hoogte van de kinderopvangtoeslag afhankelijk van de draagkracht.
Ingevolge artikel 1, eerste lid, van de Awir, zoals deze luidde ten tijde van belang, geldt deze wet voor inkomensafhankelijke regelingen.
Ingevolge artikel 7, eerste lid, wordt ter bepaling van de draagkracht voor de toepassing van een inkomensafhankelijke regeling het toetsingsinkomen, bedoeld in artikel 8, van de belanghebbende en dat van zijn partner in aanmerking genomen.
Ingevolge artikel 8, eerste lid, aanhef en onder a, is het toetsingsinkomen, indien over het berekeningsjaar een aanslag inkomstenbelasting is of wordt vastgesteld: het verzamelinkomen, zoals dat in die aanslag is of wordt opgenomen of zoals dat bij beschikking is of wordt vastgesteld.
2. Aan het besluit van 4 mei 2010 heeft de Belastingdienst ten grondslag gelegd dat uit de vastgestelde aanslag inkomstenbelasting blijkt dat het toetsingsinkomen van [appellante] in 2007 € 20.895,00 bedraagt.
3. [appellante] betoogt tevergeefs dat de rechtbank heeft miskend dat het toetsingsinkomen te hoog is vastgesteld. De rechtbank heeft terecht overwogen dat uit artikel 7, eerste lid, gelezen in verbinding met artikel 8, eerste lid, aanhef en onder a, van de Awir, volgt dat de Belastingdienst moet uitgaan van het door de inspecteur in de aanslag inkomstenbelasting vastgestelde verzamelinkomen. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 14 december 2011 in zaak nr.
201104865/1), dient een belanghebbende, wanneer die het niet eens is met de in die aanslag of aldus vastgestelde hoogte van het verzamelinkomen, zich tot de inspecteur te wenden.
4. [appellante] betoogt evenzeer tevergeefs dat de Belastingdienst haar ten onrechte niet heeft gehoord. Van het horen mag slechts met toepassing van artikel 7:3, aanhef en onder b, van de Algemene wet bestuursrecht worden afgezien, indien er op voorhand redelijkerwijs geen twijfel over mogelijk is dat de bezwaren niet kunnen leiden tot een andersluidend besluit. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat in dit geval op voorhand redelijkerwijs geen twijfel over de ongegrondheid van het bezwaar mogelijk was.
5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. R.W.L. Loeb, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.M. van Meurs-Heuvel, ambtenaar van staat.
w.g. Loeb w.g. Van Meurs-Heuvel
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 19 september 2012