201201481/1/A1.
Datum uitspraak: 19 september 2012
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Hoogwoud, gemeente Opmeer,
tegen de uitspraak van de rechtbank Alkmaar van 29 december 2011 in zaak nr. 10/2841 in het geding tussen:
het college van burgemeester en wethouders van Opmeer.
Bij besluit van 14 juli 2009 heeft het college aan de gemeente Opmeer een reguliere bouwvergunning verleend voor het plaatsen van een omheinde oefenmanege/paardenbak op het perceel De Weijver/Kerkepad te Hoogwoud (hierna: het perceel).
Bij besluit van 4 november 2009 heeft het college het hiertegen door [appellant] gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 15 juli 2010 heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank Alkmaar het door [appellant] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 4 november 2009 vernietigd en het college opgedragen met inachtneming van hetgeen in de uitspraak is overwogen een nieuw besluit te nemen.
Bij besluit van 11 oktober 2010 heeft het college, gevolg gevend aan de uitspraak van 15 juli 2010, de bezwaren van [appellant] tegen het besluit 14 juli 2009 opnieuw ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 29 december 2011, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank, voor zover hier van belang, het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant] heeft nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 24 juli 2012, waar [appellant], bijgestaan door mr. S. Grasboer, advocaat te Alkmaar, en het college, vertegenwoordigd door M. Schuitemaker en E.S. Bruijn, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
1. De oefenmanege/paardenbak (hierna: de paardenbak) heeft een lengte van 60 meter en een breedte van 30 meter en wordt omheind door een hekwerk van 1,70 meter hoog.
2. Ingevolge het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Hoogwoud, Opmeer en Spanbroek" (hierna: het bestemmingsplan) rust op het perceel de bestemming "Sportvoorzieningen".
Ingevolge artikel 10, eerste lid, aanhef en onder a, van de planvoorschriften zijn gronden met deze bestemming bestemd voor sportterreinen met de bijbehorende sportgebouwen, kantines, kleedgebouwen en tribunes.
Ingevolge artikel 10, tweede lid, sub a, onder 1, dienen gebouwen binnen een bouwvlak te worden gebouwd.
Ingevolge artikel 10, derde lid, aanhef en onder b, kunnen burgemeester en wethouders nadere eisen stellen aan de situering en afmetingen van bouwwerken buiten het bouwvlak.
De nadere eisen als bedoeld onder, onder meer, b kunnen uitsluitend gesteld worden met het oog op het voorkomen van een onevenredige aantasting van:
- de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
- het straat- en bebouwingsbeleid;
3. [appellant] betoogt dat de rechtbank niet heeft onderkend dat de raad van de gemeente Opmeer bij de vaststelling van het bestemmingsplan niet heeft bedoeld de paardenbak met deze omvang op het perceel toe te staan, zodat het college de bouwvergunning in strijd met de goede ruimtelijke ordening heeft verleend. Hij betoogt in dit kader dat zijn belangen onvoldoende zijn meegewogen bij de totstandkoming van het bestemmingsplan.
3.1. De voorzieningenrechter heeft in de uitspraak van 15 juli 2010 overwogen dat het bouwplan in overeenstemming is met het bestemmingsplan, omdat het bedrijven van paardensport past binnen de bestemming "Sportvoorzieningen". [appellant] heeft tegen die uitspraak geen hoger beroep ingesteld. De rechtbank heeft terecht overwogen dat [appellant] om die reden moet worden geacht te hebben berust in de uitspraak van 15 juli 2010, zodat moet worden uitgegaan van de juistheid van het daarin gegeven oordeel dat de paardenbak in overeenstemming is met het bestemmingsplan.
Voor zover [appellant] stelt dat zijn belangen onvoldoende zijn meegewogen bij de totstandkoming van het bestemmingsplan, heeft hij dit in het kader van de bestemmingsplanprocedure naar voren kunnen brengen. Voor een indringende toetsing van de juistheid van het bestemmingsplan is thans, in het kader van een procedure die is gericht tegen een besluit omtrent verlening van een bouwvergunning, geen ruimte.
4. [appellant] betoogt weliswaar terecht dat de rechtbank niet heeft onderkend dat voor het houten hekwerk een bouwvergunning is vereist, maar dit leidt niet tot het door hem gewenste gevolg, omdat de bij het besluit van 14 juli 2009 verleende bouwvergunning eveneens ziet op het plaatsen van het hekwerk.
5. [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat het college bij de verlening van de vergunning in redelijkheid heeft kunnen afzien van het stellen van nadere eisen. Daartoe voert hij aan dat de rechtbank niet heeft onderkend dat het college in de besluitvorming voorafgaand aan het besluit van 11 oktober 2010 ten onrechte niet de in de handreiking "Bedrijven en milieuzonering" van de Vereniging Nederlandse Gemeente (hierna: de VNG-handreiking) opgenomen richtafstanden tussen de paardenbak en de in de omgeving aanwezige woningen heeft betrokken. Voorts voert hij aan dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het gebruik dat van de paardenbak gemaakt zal worden, marginaal is en dat de overlast gering is. Daartoe verwijst hij naar door hem uitgevoerd onderzoek waaruit blijkt dat het aantal gebruikers van de paardenbak in de toekomst zal toenemen. Als gevolg daarvan zal ook de overlast toenemen, aldus [appellant].
5.1. De in de VNG-handreiking opgenomen richtafstanden zijn onder meer bedoeld om er voor te zorgen dat nieuwe bedrijven een passende locatie in de nabijheid van woningen krijgen. Van deze richtafstanden kan gemotiveerd worden afgeweken. Ten aanzien van de mate van gebruik heeft de rechtbank overwogen dat de paardenbak dient ter vervanging van een voorheen elders in de gemeente aanwezige paardenbak en dat daarin eenmaal per week les wordt gegeven door de vereniging "de Slotruiters", welke vereniging uit vijf leden bestaat. Daarnaast worden maximaal zes keer per jaar clinics en maximaal zes keer per jaar wedstrijden in de paardenbak georganiseerd. Voorts heeft de rechtbank in aanmerking genomen dat de paardenbak weliswaar een openbare voorziening betreft, maar dat, naar het college heeft gesteld, paardenbezitters in de overwegend agrarische gemeente Opmeer veelal over eigen voorzieningen beschikken, zodat de paardenbak, evenals de vorige in de gemeente aanwezige paardenbak, naar verwachting niet of nauwelijks door derden zal worden gebruikt. De Afdeling ziet in hetgeen [appellant] aanvoert geen aanleiding voor het oordeel dat de rechtbank in zoverre is uitgegaan van onjuiste feiten en omstandigheden. De rechtbank heeft derhalve terecht geoordeeld dat het college in de in de VNG-handreiking opgenomen richtafstanden geen reden heeft hoeven zien om nadere eisen te stellen aan de situering of afmetingen van de paardenbak en het hekwerk.
5.2. Gelet op het hiervoor onder 2.5.1 omschreven gebruik dat van de paardenbak zal worden gemaakt, heeft de rechtbank voorts terecht geoordeeld dat dit gebruik marginaal is en dat de daarvan te verwachten overlast gering zal zijn. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat bij de paardenbak geen lichtmasten zullen worden geplaatst, zodat de gebruiksintensiteit naar verwacht mag worden beperkt blijft. De in het door [appellant] uitgevoerde onderzoek opgenomen verwachtingen over de toename van het aantal gebruikers als gevolg van geplande en reeds gerealiseerde woningbouw in de gemeente Opmeer en een landelijke groei van de paardensport zijn onvoldoende concreet om te kunnen leiden tot een ander oordeel.
De rechtbank heeft dan ook terecht geoordeeld dat het college in redelijkheid heeft kunnen besluiten tot het toestaan van een sportvoorziening op het perceel met de vergunde afmetingen en heeft kunnen afzien van het stellen van nadere eisen.
6. Het hoger beroep is ongegrond. De uitspraak, voor zover aangevallen, dient te worden bevestigd.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de uitspraak, voor zover aangevallen.
Aldus vastgesteld door mr. H. Troostwijk, voorzitter, en mr. E. Steendijk en mr. J. Kramer, leden, in tegenwoordigheid van mr. J. Fransen, ambtenaar van staat.
w.g. Troostwijk w.g. Fransen
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 19 september 2012