201200839/1/A1.
Datum uitspraak: 19 september 2012
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
de besloten vennootschappen met beperkte aansprakelijkheid Roksvast B.V., Handel- en Beleggingsmaatschappij MeJa BV en Biloxi Vastgoed B.V. (hierna tezamen en in enkelvoud: Roksvast), alle gevestigd te Amsterdam,
appellanten,
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 15 december 2011 in zaken nrs. 10/5108 en 10/6255 in het geding tussen:
het dagelijks bestuur van het stadsdeel Amsterdam-Centrum.
Roksvast heeft op 26 juni 2008 een bouwvergunning aangevraagd voor het veranderen van het gebouw (lees: gebouwen) op het perceel Kazernestraat 8A-F (lees: D-F) tot een woning en kantoorruimten (hierna: het perceel).
Bij brief van 17 mei 2010 heeft Roksvast bezwaar gemaakt tegen het niet tijdig nemen van een besluit op deze aanvraag en het dagelijks bestuur verzocht om een bevestiging dat de aangevraagde bouwvergunning van rechtswege is verleend.
Bij brief van 14 oktober 2010 heeft het dagelijks bestuur Roksvast meegedeeld dat het de brief van 17 mei 2010 als beroepschrift heeft doorgezonden aan de rechtbank.
Bij besluit van 4 november 2010 heeft het dagelijks bestuur geweigerd de gevraagde bouwvergunning te verlenen.
Bij uitspraak van 15 december 2011 heeft de rechtbank het door Roksvast ingestelde beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit niet-ontvankelijk en het beroep tegen het besluit van 4 november 2010 ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft Roksvast hoger beroep ingesteld.
Roksvast heeft nadere stukken ingediend.
Het dagelijks bestuur heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 26 juni 2012, waar Roksvast, vertegenwoordigd door mr. D. op de Hoek, advocaat te Amsterdam, en het dagelijks bestuur, vertegenwoordigd door mr. H.D. Hosper, werkzaam bij het stadsdeel, zijn verschenen.
1. De gebouwen maken deel uit van de bebouwing die wordt begrensd door de Sarphatistraat, de Alexanderstraat, de Alexanderkade en de Kazernestraat in Amsterdam en zijn gelegen aan het binnenterrein dat door de bebouwing wordt omsloten.
2. Ingevolge het ter plaatse ten tijde van belang geldende bestemmingsplan "Plantage- en Muiderpoortbuurt e.o." (hierna: het bestemmingsplan) rust op het perceel de bestemming "Tuinen en erven II".
Ingevolge artikel 12, eerste lid, van de planvoorschriften zijn de gronden, op de kaart aangegeven met "Tuinen en erven II", bestemd voor tuinen, erven en de daarbij behorende voetpaden met uitsluiting van parkeerdoeleinden.
Ingevolge artikel 20, tweede lid, mag het gebruik van onbebouwde gronden en bebouwing, voor zover dit bij het rechtsgeldig worden van het bestemmingsplan afwijkt van de voorschriften van dit plan, worden voortgezet, doch is het verboden dit gebruik te veranderen in andere vormen van gebruik, tenzij deze geen grotere afwijking van het bestemmingsplan tot gevolg hebben dan wel leiden tot een geringere afwijking van of tot een grotere overeenstemming met het bestemmingsplan.
3. Ingevolge artikel 46, eerste lid, aanhef en onder b, van de Woningwet, zoals dat luidde ten tijde van belang, beslissen burgemeester en wethouders omtrent een aanvraag om een reguliere bouwvergunning binnen twaalf weken na ontvangst van de aanvraag.
Ingevolge het tweede lid kunnen burgemeester en wethouders hun beslissing omtrent een aanvraag om een reguliere bouwvergunning eenmaal met ten hoogste zes weken verdagen.
Ingevolge het derde lid is het eerste lid niet van toepassing, indien de aanvraag betrekking heeft op een bouwwerk voor het bouwen waarvan slechts bouwvergunning kan worden verleend nadat vrijstelling is verleend als bedoeld in de artikelen 15, 17 of 19 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: de WRO).
Ingevolge het vierde lid is de bouwvergunning van rechtswege verleend indien burgemeester en wethouders niet voldoen aan het eerste lid.
4. Vast staat dat het bouwplan in strijd is met de bestemming en dat de met het bouwplan voorziene verandering van de gebouwen op het perceel in overeenstemming is met het in het bestemmingsplan opgenomen bouwovergangsrecht.
5. Roksvast betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het dagelijks bestuur bij het besluit van 4 november 2010 de bouwvergunning kon weigeren. Zij voert hiertoe aan dat de bouwvergunning reeds geruime tijd daarvoor van rechtswege was verleend, aangezien het dagelijks bestuur niet binnen de voorgeschreven wettelijke termijn een besluit op de aanvraag heeft genomen en het bouwplan in overeenstemming is met het in het bestemmingsplan opgenomen gebruiksovergangsrecht. De gebouwen waren vanaf de peildatum van het overgangsrecht als woning in gebruik en dit gebruik als woning wordt voor het gebouw Kazernestraat 8E voortgezet. In de gebouwen Kazernestraat 8D en 8F is een kantoor voorzien, maar het gebruik als kantoor houdt geen grotere afwijking van het bestemmingsplan in dan het gebruik als woning, aldus Roksvast. Tevens is de rechtbank volgens Roksvast buiten de omvang van het geschil getreden door zich niet te beperken tot de vraag of het gebruik van de berging op het perceel Kazernestraat 8F een intensivering van het gebruik inhoudt.
5.1. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen in onder meer de uitspraak van 23 februari 2011 in zaak nr.
201003050/1/H1, is het aan degene die een beroep doet op het overgangsrecht van een bestemmingsplan om aannemelijk te maken dat het met het plan strijdige gebruik op de peildatum plaatsvond en nadien ononderbroken is voortgezet. Het ligt daarom op de weg van Roksvast aannemelijk te maken dat de drie gebouwen op de peildatum voor de functie ‘wonen’ werden gebruikt en dat dit gebruik ononderbroken is voortgezet.
5.2. Gelet op de stukken en het verhandelde ter zitting heeft Roksvast aannemelijk gemaakt dat de bedoelde gebouwen op de peildatum van het overgangsrecht, gelegen in het voorjaar van 1984, als woning werden gebruikt. Daargelaten het antwoord op de vraag of dit gebruik sindsdien ononderbroken is voortgezet, heeft het college zich echter op het standpunt kunnen stellen dat het voorziene gebruik van de gebouwen Kazernestraat 8D en 8F als kantoor, een grotere afwijking van de bestemming "Tuinen en erven II" zal inhouden dan het gebruik van deze gebouwen als woning. Hiertoe wordt overwogen dat bij het gebruik als kantoor een grotere bedrijvigheid kan worden verwacht als gevolg van het, al dan niet per auto, arriveren en vertrekken van bijvoorbeeld medewerkers, cliënten en leveranciers, waardoor tevens een toename van geluid- en stankhinder in de verwachting ligt. Gelet hierop is het met het bouwplan voorziene gebruik niet door het overgangsrecht toegestaan. De rechtbank heeft derhalve terecht overwogen dat het plan in strijd is met het bestemmingsplan en dientengevolge geen bouwvergunning van rechtswege is verleend. Voorts bestaat, gezien het voorgaande, geen aanleiding voor het oordeel dat de rechtbank buiten de omvang van het geschil is getreden.
6. Roksvast betoogt verder dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het dagelijks bestuur in redelijkheid vrijstelling van het bestemmingsplan kon weigeren. Daartoe voert zij aan dat het dagelijks bestuur niet kon terugkomen op zijn aanvankelijke bereidheid vrijstelling te verlenen, welke bereidheid blijkt uit het ontwerpbesluit dat van 29 april 2009 tot en met 10 juni 2009 ter inzage heeft gelegen en dat zag op het verlenen van een bouwvergunning voor het bouwplan onder vrijstelling van het bestemmingplan met toepassing van artikel 19, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening. Ook dient het dagelijks bestuur de schade die zij heeft geleden doordat het alsnog heeft geweigerd aan het bouwplan mee te werken, aan haar te vergoeden, aldus Roksvast. Tot slot betoogt zij dat het dagelijks bestuur zijn bevoegdheid vrijstelling te weigeren heeft verwerkt, aangezien het na de aanvraag te veel tijd heeft laten verstrijken.
6.1. Het ter inzage leggen van het bedoelde ontwerpbesluit kan niet worden beschouwd als een omstandigheid waaraan Roksvast het gerechtvaardigde vertrouwen kon ontlenen dat de vrijstelling zonder meer zou worden verleend. Uit de aard van de voorbereidingsprocedure volgt dat het uiteindelijk te nemen besluit op de aanvraag een andere strekking kan hebben dan het ontwerp ervan. Voorts is niet gebleken dat bij Roksvast het gerechtvaardigd vertrouwen is gewekt dat de vrijstelling zou worden verleend. Het door Roksvast aangehaalde memo van 24 november 2009, waarin het dagelijks bestuur naar aanleiding van ingekomen zienswijzen tegen het ontwerpbesluit tot de conclusie komt dat deze zienswijzen niet aan vrijstelling in de weg staan, leidt niet tot een ander oordeel, nu dit een intern memo betreft.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, heeft de rechtbank de motivering van het dagelijks bestuur om alsnog vrijstelling voor het bouwplan te weigeren, terecht voldoende geacht. Zij heeft hierbij terecht overwogen dat het dagelijks bestuur het in voorbereiding zijnde bestemmingsplan "Oostelijke binnenstad", dat onder meer betrekking heeft op de gronden waar het bouwplan is voorzien, en de daartegen ingekomen zienswijzen bij zijn belangenafweging mocht betrekken. Voor het vergoeden door het dagelijks bestuur van door Roksvast gestelde schade bestaat daarom geen aanleiding. Evenmin bestaat aanleiding voor het oordeel dat het dagelijks bestuur zijn bevoegdheid tot het weigeren van vrijstelling heeft verwerkt. Nu het bouwplan in strijd is met het bestemmingsplan, is het dagelijks bestuur, ongeacht de tijd die na het indienen van de aanvraag is verstreken, bevoegd medewerking daaraan te weigeren. De verwijzing door Roksvast naar de uitspraak van de Afdeling van 12 augustus 2009 in zaak nr. 200708124/1 (www.raadvanstate.nl) leidt niet tot een andere conclusie. De bedoelde overweging in die uitspraak ziet niet op een aanvraag om bouwvergunning, maar op de vraag of het bestuursorgaan nog in redelijkheid gebruik mocht maken van zijn bevoegdheid handhavend op te treden.
7. Ten aanzien van het betoog van Roksvast dat de rechtbank heeft miskend dat het dagelijks bestuur omwonenden van het bouwplan bewust financieel heeft bevoordeeld, wordt overwogen dat zij ter onderbouwing van dit betoog geen concrete gegevens heeft aangedragen die daarop wijzen. Nu de rechtbank voorts, zoals hiervoor is overwogen, terecht tot het oordeel is gekomen dat het dagelijks bestuur in redelijkheid kon weigeren vrijstelling van het bestemmingsplan te verlenen, kan dit betoog niet leiden tot het door Roksvast daarmee beoogde doel.
8. Het hoger beroep is ongegrond.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. P. van Dijk, voorzitter, en mr. H. Troostwijk en mr. C.J.M. Schuyt, leden, in tegenwoordigheid van mr. A.J. Soede, ambtenaar van staat.
w.g. Van Dijk w.g. Soede
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 19 september 2012