201111977/1/R4.
Datum uitspraak: 19 september 2012
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellante], wonend te Slochteren,
de raad van de gemeente Slochteren,
verweerder.
Bij besluit van 22 september 2011 heeft de raad het bestemmingsplan "Slochteren, Verlengde Veenlaan" vastgesteld.
Tegen dit besluit heeft [appellante] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 16 november 2011, beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 15 mei 2012, waar [appellante], bijgestaan door mr. M. Schouten, werkzaam bij SRK Rechtsbijstand en de raad, vertegenwoordigd door drs. B.T. Dijk en J.F. Smit, zijn verschenen.
1. Het plan voorziet in een juridisch-planologische regeling voor de bouw van 45 woningen aan de Verlengde Veenlaan te Slochteren.
2. Ingevolge artikel 1.1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Crisis- en herstelwet (hierna: Chw) is afdeling 2 van deze wet van toepassing op alle besluiten die krachtens enig wettelijk voorschrift zijn vereist voor de ontwikkeling of verwezenlijking van de in bijlage I bij deze wet bedoelde categorieën ruimtelijke en infrastructurele projecten dan wel voor de in bijlage II bij deze wet bedoelde ruimtelijke en infrastructurele projecten.
Ingevolge artikel 3, eerste lid, van bijlage I behorende bij de Chw wordt, voor zover van belang, onder ruimtelijke en infrastructurele projecten verstaan ontwikkeling en verwezenlijking van werken en gebieden krachtens afdeling 3.1 of afdeling 3.3 van de Wet ruimtelijke ordening (hierna: Wro) ten behoeve van de bouw van meer dan 11 woningen in een aaneengesloten gebied of de herstructurering van woon- en werkgebieden.
Nu het bestemmingsplan voorziet in de mogelijkheid van de bouw van ongeveer 45 woningen is afdeling 2 van de Chw van toepassing op het bestreden besluit.
3. [appellante] stelt dat geen behoorlijke communicatie over het plan heeft plaatsgevonden. Zij voert aan dat ze ten onrechte niet in de gelegenheid is gesteld een inspraakreactie te geven en dat de raad ten onrechte heeft afgezien van het ter inzage leggen van een voorontwerpplan.
3.1. Het bieden van inspraak maakt geen deel uit van de in de Wet ruimtelijke ordening en Besluit ruimtelijke ordening geregelde bestemmingsplanprocedure. De gestelde schending van een inspraakverplichting heeft daarom geen gevolgen voor de rechtmatigheid van de bestemmingsplanprocedure en het bestemmingsplan. Het betoog faalt.
3.2. [appellante] betoogt dat de raad ten onrechte de exploitatieberekening, die ten grondslag ligt aan het plan, niet ter inzage heeft gelegd.
3.3. De raad stelt zich op het standpunt dat hij niet was gehouden de exploitatieberekening ter inzage te leggen, nu het een vertrouwelijk stuk met betrekking tot de interne bedrijfsvoering betreft.
3.4. Ingevolge artikel 3:11, eerste lid, van de Awb, legt het bestuursorgaan het ontwerp van het te nemen besluit, met daarop betrekking hebbende stukken die redelijkerwijs nodig zijn voor een beoordeling van het ontwerp, ter inzage.
Ingevolge artikel 1.5, eerste lid van de Chw kan een besluit waartegen bezwaar is gemaakt of beroep is ingesteld ondanks schending van een geschreven of ongeschreven rechtsregel of algemeen rechtsbeginsel, door het orgaan dat op het bezwaar of beroep beslist, in stand worden gelaten indien aannemelijk is dat de belanghebbenden daardoor niet zijn benadeeld.
3.5. De Afdeling overweegt dat het onder bepaalde omstandigheden aanvaardbaar is dat vertrouwelijke bedrijfsgegevens die van belang zijn in het kader van de vraag of een bestemmingsplan financieel uitvoerbaar is, niet tezamen met het ontwerpplan ter inzage worden gelegd. Echter, ook in dat geval moet inzicht worden gegeven in de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan en een eventueel daaraan ten grondslag liggend onderzoek.
In hoofdstuk 7 van de toelichting bij het plan is uiteengezet dat een exploitatieberekening is gemaakt, en dat het saldo van kosten en opbrengsten een positief resultaat laat zien. Voorts is uiteengezet dat de gronden in eigendom zijn van de gemeente Slochteren, op één kavel na. Met betrekking tot die kavel is een anterieure exploitatieovereenkomst met de eigenaar gesloten.
Er is geen overzicht van de kosten en opbrengsten bij de ter inzage gelegde stukken gevoegd. Naar het oordeel van de Afdeling zou een dergelijk overzicht nodig zijn geweest voor een beoordeling van het ontwerp. Gelet daarop overweegt de Afdeling dat de raad in strijd met artikel 3:11 van de Awb heeft gehandeld. De Afdeling ziet evenwel aanleiding dit gebrek te passeren met toepassing van artikel 1.5, eerste lid, van de Chw en overweegt daartoe als volgt.
In een openbaar document, gevoegd bij de stukken voor de raadsvergadering waarin het plan is vastgesteld, is een globaal overzicht van de opbrengsten en kosten opgenomen. [appellante] heeft te kennen gegeven dat zij bekend was met dit document. Zij heeft dit derhalve bij haar beroep kunnen betrekken. Niet aannemelijk is dat andere belanghebbenden door het niet ter inzage gelegd zijn van dit document zijn benadeeld, omdat in de toelichting bij het ontwerpplan is vermeld dat een exploitatieberekening is opgesteld. Aangenomen mag worden dat andere belanghebbenden in een tegen het ontwerp-bestemmingsplan in te dienen zienswijze het niet beschikbaar zijn van de exploitatieberekening of een ander document, waarin inzicht wordt gegeven in de kosten en opbrengsten, aan de orde zouden hebben gesteld, en dat zij, na alsnog kennis van het globaal overzicht van opbrengsten en kosten te hebben genomen, zonodig dienaangaande bezwaren daartegen naar voren zouden hebben gebracht.
Inhoudelijke beroepsgronden
4. [appellante] stelt dat uit verscheidene stukken van de raad volgt dat wordt gestreefd naar een groene uitstraling aan de achterzijde van de woningen en dat doorzichten naar de open ruimte moeten worden gehandhaafd. Deze uitgangspunten zijn echter niet vertaald in het bestemmingsplan, aldus [appellante]. Hiertoe voert zij aan dat uit de verbeelding en de regels blijkt dat geen sprake is van doorzichten tussen de voorziene woningen. Voorts leidt de mogelijkheid om schuttingen te plaatsen aan de achterkant van de woning er volgens haar toe dat geen doorkijk naar het buitengebied is en dat geen sprake zal zijn van een groene uitstraling.
Voorts is [appellante] van mening dat de plek waar de woningen mogen worden gebouwd ten onrechte niet in het bestemmingsplan, maar in het Beeldkwaliteitsplan is vastgelegd.
4.1. De raad stelt zich op het standpunt dat het plan voldoet aan de uitgangspunten en randvoorwaarden die in de Structuurvisie en in het Beeldskwaliteitsplan zijn opgenomen. Op de verbeelding staan drie vlakken met de bestemming "Groen", waarmee het zicht vanaf de weg die door het plangebied loopt, op het buitengebied wordt gegarandeerd. Het is niet de bedoeling geweest om doorzichten tussen de afzonderlijke woningen te waarborgen, aldus de raad.
4.2. In artikel 5 van de planregels zijn de bouwregels voor bouwwerken, hoofdgebouwen en bijgebouwen opgenomen en is de situering van deze bouwwerken geregeld. Gelet hierop faalt het betoog dat in het bestemmingsplan niet is geregeld waar de woningen mogen worden gebouwd.
4.3. Zoals uit de plantoelichting volgt, is in de Structuurvisie en het Beeldkwaliteitsplan een aantal uitgangspunten voor de ontwikkeling van de woningen aan de Verlengde Veenlaan opgenomen. Een van deze uitgangspunten is dat doorzichten van en naar het open landschap moeten worden gecreëerd. Zoals de raad ter zitting heeft toegelicht, dient het daarbij te gaan om doorzichten vanaf de weg die door het plangebied loopt. Ook heeft de raad toegelicht dat daartoe drie kavels met een groenbestemming met verschillende afmetingen in het plan zijn opgenomen teneinde aldus openingen en vensters in het lint te creëren.
Aan de in het bestemmingsplan opgenomen drie kavels is de bestemming "Groen" toegekend. Ingevolge artikel 3 van de planregels mogen op gronden met de bestemming "Groen" bouwwerken worden opgericht die ten dienste staan aan die bestemming. Het is niet toegestaan gebouwen op te richten met uitzondering van gebouwen ten behoeve van nutsvoorzieningen met een oppervlak van ten hoogste 30 m² en een hoogte van ten hoogste 3 m. Afgezien van de omstandigheid dat het hoogst twijfelachtig is of ter plaatse ooit een gebouw ten behoeve van een nutsvoorziening zal worden gerealiseerd, volgt hieruit in ieder geval dat gronden met de bestemming "Groen" niet mogen worden volgebouwd. Gelet daarop is de Afdeling van oordeel dat de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat met deze planonderdelen het doorzicht naar het buitengebied is gewaarborgd.
5. [appellante] betoogt voorts dat de financiële uitvoerbaarheid van het plan niet is aangetoond. In dat verband betoogt zij dat de woningen moeilijk verkoopbaar zijn, omdat in de omgeving reeds een ruim aanbod aan koopwoningen is en omdat het project Meerstad vergelijkbare woningen omvat.
5.1. De raad stelt dat er geen twijfel bestaat over de financiële uitvoerbaarheid van het plan, en dat er geen aanleiding is voor een verwachting dat de woningen niet verkocht zullen worden. In dat verband wijst de raad op een kwantitatief en kwalitatief woningmarktonderzoek, waaruit volgens de raad blijkt dat in de regio Groningen-Assen tot 2020 sprake zal zijn van een groei van ongeveer 20.000 huishoudens. Op basis van de nieuwbouwruimte die beschikbaar is en het aantal reeds gerealiseerde woningen heeft de raad geconcludeerd dat er ruimte is voor de realisering van de 45 woningen. Voorts heeft de raad toegelicht dat in de onderzoeken en prognoses die in het kader van het gemeentelijke Woonplan 2010-2020 zijn uitgevoerd, rekening is gehouden met de kredietcrisis en de daarmee samenhangende woningvraag. Verder stelt de raad zich op het standpunt dat de beschikbare koopwoningen in de omgeving en de woningen die zijn voorzien in het project Meerstad, gelet op de ligging, het prijssegment, de kavelgrootte en het woonmilieu niet vergelijkbaar zijn met de in het plan voorziene woningen.
5.2. In het kader van een beroep tegen een besluit omtrent vaststelling van een bestemmingsplan kan een betoog dat ziet op de uitvoerbaarheid van dat plan, waaronder ook de financieel-economische uitvoerbaarheid is begrepen, slechts leiden tot vernietiging van het bestreden besluit indien en voor zover het aangevoerde leidt tot de conclusie dat de raad op voorhand in redelijkheid had moeten inzien dat het plan niet binnen de planperiode zal worden uitgevoerd.
5.3. De Afdeling overweegt dat in het Woonplan 2010-2020 een uitgebreide onderbouwing is gegeven van de verwachte woningbehoefte in Slochteren en de regio in de periode 2010-2010. Nu [appellante] de juistheid van de hieraan ten grondslag gelegde onderzoeken en prognoses betreffende die woningbehoefte en de terzake beschikbare nieuwbouwruimte niet gemotiveerd heeft bestreden, ziet de Afdeling in hetgeen [appellante] heeft aangevoerd geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet op grond van deze onderzoeken op het standpunt mocht stellen dat verwacht mag worden dat de in het bestemmingsplan voorziene woningen in de periode tot 2020 zullen worden gerealiseerd. Gelet daarop ziet de Afdeling in hetgeen [appellante] heeft aangevoerd geen aanleiding voor het oordeel dat de raad in redelijkheid op voorhand had moeten inzien dat het bestemmingsplan financieel-economisch niet uitvoerbaar is. Dat andere woningen in de omgeving thans moeilijk verkoopbaar zouden blijken te zijn en ook het zogenoemde Meerstad project wordt ontwikkeld leidt niet tot een ander oordeel, aangezien dit niet afdoet aan de prognoses voor de behoefte aan het soort woningen en de locatie daarvan, waarop dit bestemmingsplan ziet.
6. [appellante] stelt voorts dat de raad ten onrechte geen alternatieve locaties voor woningbouw heeft bezien. Volgens haar biedt de ijsbaanlocatie in Lageland een geschikt alternatief.
6.1. De raad stelt zich op het standpunt dat de discussie voor het bepalen van de locatie reeds in de vorm van inspraak tijdens het opstellen van de Structuurvisie is gevoerd. Ter zitting heeft de raad toegelicht dat de ijsbaanlocatie in Lageland geen geschikt alternatief is, aangezien ingevolge het Provinciaal omgevingsplan op de door [appellante] bedoelde locatie geen woningen zijn toegestaan. Voorts heeft de raad toegelicht dat er in Slochteren geen inbreidingslocaties aanwezig zijn, wat met zich brengt dat de voorziene uitbreiding dient plaats te vinden aan een dwarslint als waarop dit bestemmingsplan ziet.
6.2. Bij de keuze van de bestemming dient de raad een afweging te maken van alle belangen die betrokken zijn bij de vaststelling van het plan. Daarbij heeft de raad beoordelingsvrijheid. De voor- en nadelen van alternatieven dienen in de afweging te worden meegenomen. Gelet op hetgeen de raad naar voren heeft gebracht, heeft de raad alternatieve locaties bezien. Naar het oordeel van de Afdeling kon de raad zich in redelijkheid op het standpunt stellen dat die alternatieven niet voldoen. Het betoog faalt.
7. Voor het overige heeft [appellante] zich in het beroepschrift beperkt tot het verwijzen naar de inhoud van haar zienswijze. In de overwegingen van het bestreden besluit is ingegaan op deze zienswijze. [appellante] heeft in het beroepschrift, noch ter zitting redenen aangevoerd waarom de weerlegging van de desbetreffende zienswijze in het bestreden besluit onjuist zou zijn.
8. In hetgeen [appellante] heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. Het beroep is ongegrond.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. J. Hoekstra, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. H.E. Postma, ambtenaar van staat.
w.g. Hoekstra w.g. Postma
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 19 september 2012