ECLI:NL:RVS:2012:BX7690

Raad van State

Datum uitspraak
19 september 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201202321/1/R1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Goedkeuring bestemmingsplan Enschede en beroep van appellanten

In deze zaak heeft het college van gedeputeerde staten van Overijssel op 17 januari 2012 besloten goedkeuring te verlenen aan het bestemmingsplan 'Buitengebied 1996, herziening 56', vastgesteld door de raad van de gemeente Enschede op 6 juni 2011. Dit besluit is door appellanten aangevochten. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 20 augustus 2012 ter zitting behandeld. Appellanten, waaronder [appellante A], hebben aangevoerd dat zij belanghebbenden zijn bij het besluit, maar de Afdeling oordeelt dat [appellante A] geen rechtstreeks belang heeft, omdat zij op aanzienlijke afstand van het plandeel woont en geen zicht heeft op de ontwikkelingen daar. Hierdoor is haar beroep niet-ontvankelijk verklaard.

De Afdeling heeft verder overwogen dat het college van gedeputeerde staten in redelijkheid heeft kunnen besluiten dat het bestemmingsplan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. De Afdeling heeft vastgesteld dat de verplaatsing van het bedrijf van [belanghebbende] naar de nieuwe locatie aan de [locatie 1] noodzakelijk is vanwege de overlast die het bedrijf op de huidige locatie veroorzaakt. De nieuwe locatie is geschikt, gezien de afstand tot woningen en de aanwezige groenvoorzieningen. De Afdeling heeft ook geoordeeld dat het college van gedeputeerde staten voldoende rekening heeft gehouden met de belangen van omwonenden en dat de bestemming van de gronden in overeenstemming is met het gemeentelijke beleid.

Uiteindelijk heeft de Afdeling het beroep van [appellante A] niet-ontvankelijk verklaard en het beroep van de overige appellanten ongegrond verklaard. Er zijn geen gronden gevonden voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

201202321/1/R1.
Datum uitspraak: 19 september 2012
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellanten], wonend te [woonplaats],
en
het college van gedeputeerde staten van Overijssel,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 17 januari 2012 heeft het college van gedeputeerde staten besloten over de goedkeuring van het door de raad van de gemeente Enschede bij besluit van 6 juni 2011 vastgestelde bestemmingsplan "Buitengebied 1996, herziening 56".
Tegen dit besluit hebben [appellanten] beroep ingesteld.
Het college van gedeputeerde staten heeft een verweerschrift ingediend.
Daartoe in de gelegenheid gesteld, heeft de raad een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
[appellanten] hebben een nader stuk ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 20 augustus 2012, waar het college van gedeputeerde staten, vertegenwoordigd door T. Drint, werkzaam bij de provincie, is verschenen. Voorts zijn ter zitting als partij de raad, vertegenwoordigd door drs. W. Burger, werkzaam bij de gemeente, en [belanghebbende], gehoord.
Overwegingen
1.    [appellante A] woont op enkele kilometers afstand van het bestreden plandeel aan de [locatie 1]. Vanuit haar woning heeft zij geen zicht op het betrokken plandeel. Mede gelet op de aard en omvang van de ruimtelijke ontwikkelingen die op het door [appellante A] bestreden plandeel mogelijk worden gemaakt, is deze afstand naar het oordeel van de Afdeling te groot om een rechtstreeks bij het bestreden besluit betrokken belang te kunnen aannemen. Niet is gebleken van feiten of omstandigheden in verband waarmee zou moeten worden geoordeeld dat ondanks deze afstand een objectief en persoonlijk belang van haar rechtstreeks door het besluit zou worden geraakt.
De conclusie is dat [appellante A] geen belanghebbende is bij het bestreden besluit als bedoeld in artikel 1:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht en dat zij daartegen ingevolge artikel 54, tweede lid, aanhef en onder d, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening, geen beroep kan instellen.
Het beroep voor zover ingesteld door [appellante A] is niet-ontvankelijk.
2.    Ingevolge artikel 28, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening, gelezen in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht, rust op het college van gedeputeerde staten de taak om - in voorkomend geval mede op basis van de ingebrachte bedenkingen - te onderzoeken of het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Daarbij dient het rekening te houden met de aan de raad toekomende vrijheid om bestemmingen aan te wijzen en voorschriften te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. Daarnaast heeft het college van gedeputeerde staten er op toe te zien dat het plan en de totstandkoming daarvan niet in strijd zijn met het recht.
3.    Het bestemmingsplan voorziet in de verplaatsing van het bedrijf van [belanghebbende] aan de [locatie 2] naar de [locatie 1] te Enschede.
4.    [appellante A] stelt in beroep dat door de onthouding van goedkeuring aan alleen de zinsnede "t/m categorie 3.2" op de legenda van de plankaart een rechtsonzekere situatie is ontstaan.
4.1.    Het college van gedeputeerde staten stelt zich op het standpunt dat, waar in de legenda "AB" na deze onthouding van goedkeuring wordt verklaard als "agrarische bedrijven", voldoende duidelijk is dat daarmee wordt bedoeld "Agrarisch bedrijf" van artikel 24A van de planvoorschriften.
4.2.    Op de plankaart staat in de legenda "AB" met daarachter de verklaring "agrarische bedrijven t/m categorie 3.2". Het college van gedeputeerde staten heeft goedkeuring onthouden aan de zinsnede "t/m categorie 3.2".
Artikel 24A, lid 24A.1.1, van de planvoorschriften, bevat de doeleindenomschrijving voor de op de plankaart voor "Agrarisch Bedrijf" aangegeven gronden.
4.3.    In de enkele stelling van [appellante A] terzake ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat niet duidelijk is dat artikel 24A, lid 24A.1.1 verwijst naar het plandeel dat op de plankaart is aangeduid met de letters "AB".
5.    [appellante A] stelt dat het college van gedeputeerde staten ten onrechte goedkeuring heeft verleend aan de plandelen met de bestemming "Agrarisch Bedrijf" en "Groenvoorziening" aan de [locatie 1]. Volgens [appellante A] heeft het college van gedeputeerde staten niet onderkend dat het bedrijf feitelijk geen agrarisch hulpbedrijf is. Aldus wordt een niet-agrarisch bedrijf in strijd met het beleid in het buitengebied toegestaan. Dit klemt volgens [appellante A] te meer, nu de noodzaak voor verplaatsing ontbreekt en aanleg en instandhouding van een afschermende groenvoorziening niet in de voorschriften is gewaarborgd. Volgens [appellante A] worden activiteiten uitgeoefend die ernstige overlast veroorzaken en hoort het bedrijf thuis op een (inter)regionaal industrieterrein.
5.1.    De raad stelt dat het bedrijf activiteiten is gaan verrichten in bijvoorbeeld groenvoorziening en grondwerk, maar dat het bedrijf vanwege loonwerkactiviteiten nog steeds duidelijk gebonden is aan de agrarische sector. De nieuwe locatie grenst bovendien aan een industrieterrein, het bedrijf wordt landschappelijk ingepast en in de omgeving bevinden zich geen kwetsbare objecten, aldus de raad. Voorts zijn de activiteiten met betrekking tot niet-agrarische goederen beperkt tot goederen die afkomstig zijn uit agrarisch loonwerk en is het opslagvolume begrensd in hoogte en hoeveelheid en alleen toegestaan binnen het bouwvlak.
5.2.    Het college van gedeputeerde staten stelt zich op het standpunt dat de noodzaak voor verplaatsing van het bedrijf is gelegen in de overlast die het op de huidige locatie, grenzend aan een woonwijk, geeft. Volgens het college van gedeputeerde staten is de nieuwe locatie zeer geschikt. Gelet op de afstand van meer dan 75 m tot het perceel van [appellante A] aan de [locatie 3] is ter plaatse een goed woon- en leefklimaat gegarandeerd. Ter plaatse is volgens het college van gedeputeerde staten bestaand groen aanwezig. Door het aanlegvergunningstelsel is gewaarborgd dat dit gehandhaafd blijft. Een bestemming die hoogte en dichtheid van het groen vastlegt, acht het college van gedeputeerde staten in dit geval een onnodige detaillering.
5.3.    Aan de gronden voor de [locatie 1] zijn de bestemmingen "Agrarisch Bedrijf" en "Groenvoorziening" toegekend.
Ingevolge artikel 24A, lid 24A.1.1, van de planvoorschriften, zijn de op de plankaart voor Agrarisch Bedrijf aangewezen gronden bestemd voor één bedrijf dat is gericht op het verlenen van (agrarische) diensten grotendeels buiten de eigen inrichting en het opslaan en overslaan, bewerken en verwerken en ondergeschikt verhandelen van stoffen en producten die afkomstig zijn uit het buitengebied en veelal van agrarisch loonwerk en landschapsonderhoud en grondverzet zoals grond, zand, hout, steenachtige materialen en groenafval.
Ingevolge lid 24A.2.7 mogen stoffen en producten van het agrarisch bedrijf niet worden opgeslagen buiten de bebouwingsgrenzen, bedraagt de maximum opslaghoogte 5 m en de totale opslagcapaciteit van alle stoffen en producten 1000 m3.
Ingevolge artikel 24B, lid 24B.1 zijn de op de plankaart voor Groenvoorziening aangegeven gronden bestemd voor de bescherming, instandhouding en verbetering van de landschappelijke en natuurlijke waarden van groenvoorziening.
Ingevolge lid 24B.2 mag op de voor Groenvoorziening aangewezen gronden geen bebouwing worden opgericht en mogen geen stoffen en producten worden opgeslagen.
Ingevolge lid 24B.3.1 is het vellen of rooien van houtopstanden, houtgewassen of het opruimen van houtwallen verboden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van het college van burgemeester en wethouders.
5.4.    Het plandeel met de bestemming "AB" bevindt zich direct ten noorden van het Euregio industrieterrein. De afstand tot de dichtstbijzijnde woning, die van [appellante A] aan de [locatie 3], bedraagt ongeveer 70 m. Het perceel aan de [locatie 3] is omgeven door opgaand groen. Het plandeel met de bestemming "Agrarisch Bedrijf" is omgeven door een plandeel met de bestemming "Groenvoorziening". Ter plaatse is thans opgaand groen en houtopstand aanwezig.
5.5.    Het bedrijf is thans gevestigd aan de [locatie 2] aan de rand van een woonwijk. Vast staat dat sinds 1999 door omwonenden klachten zijn geuit en procedures zijn gevoerd met betrekking tot overlast veroorzakende activiteiten van het bedrijf. Deze procedures hebben het college van burgemeester en wethouders genoopt tot handhavend optreden. Gelet op de huidige ligging van het bedrijf in de directe nabijheid van een woonwijk en de betrokken overlast, heeft het college van gedeputeerde staten zich in navolging van de raad in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat verplaatsing naar een locatie op grotere afstand van woningen noodzakelijk is.
5.6.    Ter zitting heeft [belanghebbende] bevestigd dat zijn bedrijfsactiviteiten vallen onder de doeleindenomschrijving van artikel 24A, lid 24A.1.1, van de planvoorschriften. Gelet hierop moet worden geconcludeerd dat het college van gedeputeerde staten en de raad zijn uitgegaan van de feitelijke exploitatie van het bedrijf. Het college van gedeputeerde staten is er terecht vanuit gegaan dat het college van burgemeester en wethouders handhavend zal optreden als mocht blijken dat het bedrijf activiteiten gaat uitoefenen die op grond van het bestemmingsplan niet zijn toegestaan. In deze procedure dient te worden beoordeeld of het college van gedeputeerde staten zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat hetgeen het bestemmingsplan mogelijk maakt niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening.
5.7.    De Afdeling is van oordeel dat zulks het geval is. Zij overweegt daartoe dat het college van gedeputeerde staten zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de hinder van het bedrijf niet ernstig zal zijn, gelet op de maatbestemming die aan het plandeel is toegekend, de beperkingen die zijn gesteld aan de opslag van stoffen en producten, de afstand van ongeveer 70 m tot de woning van [appellante A] en het opgaande groen en de houtopstand die tussen het bedrijf en de woning zijn gelegen. Het college van gedeputeerde staten heeft zich tevens in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat voldoende is gewaarborgd dat het bestaande groen en de bestaande houtopstand gehandhaafd blijven. Wat betreft het plandeel met de bestemming "Groenvoorziening" is immers het vellen of rooien van houtopstanden, houtgewassen of het opruimen van houtwallen zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van het college van burgemeester en wethouders verboden.
5.8.    Het plandeel is volgens de Omgevingsvisie Overijssel, vastgesteld door provinciale staten op 1 juli 2009, gelegen in een stadsrandgebied en niet in het buitengebied. In hetgeen [appellante A] heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat het plan met de Omgevingsvisie Overijssel in strijd is.
Wat betreft het gemeentelijke beleid vermeldt de toelichting bij het bestemmingsplan dat vestiging of verplaatsing van agrarische hulpbedrijven die niet aantoonbaar functioneel aan het buitengebied gebonden zijn uitsluitend kan plaatsvinden op een industrieterrein. In dit geval heeft het college van gedeputeerde staten in redelijkheid kunnen instemmen met het standpunt van de raad dat dit beleid niet aan vestiging van het bedrijf van [belanghebbende] in de weg staat. Daarbij is van belang dat het perceel [locatie 1] een voormalig agrarisch bouwperceel is en is gelegen direct grenzend aan een industrieterrein en dat het bedrijf van [belanghebbende] is gebonden aan de agrarische sector. Het college van gedeputeerde staten heeft zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat deze plek, in een stadsrandgebied, op de scheiding tussen industrieterrein en buitengebied, zeer geschikt is voor een bedrijf dat zich bezighoudt met zowel loonwerk ten behoeve van agrarische bedrijven als landschapsonderhoud en grondverzet.
Voor zover [appellante A] betoogt dat het plan in strijd is met de uitgangspunten van het vorige bestemmingsplan "Buitengebied", overweegt de Afdeling dat aan een geldend bestemmingsplan in het algemeen geen blijvende rechten kunnen worden ontleend. De raad kan op grond van gewijzigde planologische inzichten en na afweging van alle betrokken belangen andere bestemmingen en voorschriften voor gronden vaststellen.
6.    [appellante A] betoogt voorts dat de noodzaak voor twee bedrijfswoningen niet is aangetoond.
6.1.    Het college van gedeputeerde staten stelt zich evenals de raad op het standpunt dat het bedrijf de beschikking krijgt over twee bedrijfswoningen, omdat het daarover thans ook beschikt.
6.2.    Ingevolge artikel 24A, lid 24A.2 van de planvoorschriften, gelezen in samenhang met de plankaart, zijn twee dienstwoningen toegestaan.
6.3.    Ter zitting is door [belanghebbende] verklaard dat het bedrijf thans kan beschikken over twee bedrijfswoningen. Gelet op het feit dat de bedrijfsvoering wat betreft aard en omvang gelijk blijft, heeft het college van gedeputeerde staten zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de noodzaak voor twee bedrijfswoningen aanwezig is.
7.    [appellante A] heeft zich in het beroepschrift voor het overige beperkt tot het verwijzen naar de inhoud van de zienswijze en de bedenkingen.
In de beantwoording van de zienswijzen is de raad op de zienswijze ingegaan en in het bestreden besluit is het college van gedeputeerde staten op de bedenkingen ingegaan.
[appellante A] heeft in het beroepschrift, noch ter zitting redenen aangevoerd waarom de weerlegging van de desbetreffende zienswijze en bedenkingen onjuist zou zijn.
8.    De conclusie is dat hetgeen [appellante A] heeft aangevoerd geen aanleiding geeft voor het oordeel dat het college zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de bestreden plandelen niet in strijd zijn met een goede ruimtelijke ordening.
In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit in zoverre anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
Het beroep is ongegrond.
9.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I.    verklaart het beroep niet-ontvankelijk voor zover ingesteld door [appellante A];
II.    verklaart het beroep voor het overige ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. W.D.M. van Diepenbeek, voorzitter, en mr. N.S.J. Koeman en mr. F.C.M.A. Michiels, leden, in tegenwoordigheid van mr. B.C. Bošnjaković, ambtenaar van staat.
w.g. Van Diepenbeek    w.g. Bošnjaković
voorzitter    ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 19 september 2012
410.