ECLI:NL:RVS:2012:BX7692

Raad van State

Datum uitspraak
19 september 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201111354/1/R4
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • N.S.J. Koeman
  • W. van Steenbergen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestemmingsplan 'De Alberthoeve Wateren' vastgesteld door de raad van de gemeente Westerveld

Op 20 september 2011 heeft de raad van de gemeente Westerveld het bestemmingsplan 'De Alberthoeve Wateren' vastgesteld. Tegen dit besluit hebben appellanten A en B beroep ingesteld. De raad heeft een verweerschrift ingediend en de zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige kamer. De zitting vond plaats op 31 juli 2012, waar de appellanten en de raad vertegenwoordigd waren. De Afdeling heeft de zaak behandeld en overweegt dat het plan de mogelijkheid biedt tot uitbreiding van het recreatiebedrijf De Alberthoeve, inclusief de bouw van 21 recreatieverblijven en een tweede bedrijfswoning.

Appellanten A en B betogen dat de inrichting in de zuidoostelijke hoek niet in overeenstemming is met de plangrens, wat zou leiden tot illegaal gebruik van gronden nabij hun woning. De Afdeling stelt vast dat het plan geen recreatief gebruik buiten het plangebied mogelijk maakt en dat handhavend kan worden opgetreden tegen eventueel strijdig gebruik. Daarnaast voeren appellanten aan dat de raad ten onrechte de milieuvergunning leidend heeft geacht bij het vaststellen van het plan. De raad heeft echter gesteld dat de milieuvergunning geen betekenis meer heeft, omdat het recreatiebedrijf onder het Besluit landbouw milieubeheer valt.

Verder vrezen appellanten voor geluid- en geurhinder en verkeersoverlast door de uitbreiding van het recreatiegebied. De raad heeft echter aangetoond dat de afstanden tussen de woning van appellanten en het plangebied voldoen aan de richtlijnen van de VNG-brochure. De Afdeling concludeert dat de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de ontwikkelingen niet zullen leiden tot onaanvaardbare hinder of parkeeroverlast. Het beroep van appellanten is ongegrond verklaard, en er bestaat geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

201111354/1/R4.
Datum uitspraak: 19 september 2012
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant A] en [appellant B], wonend te [woonplaats], gemeente Westerveld,
appellanten,
en
de raad van de gemeente Westerveld,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 20 september 2011 heeft de raad van de gemeente Westerveld het bestemmingsplan "De Alberthoeve Wateren" vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben [appellant A] en [appellant B] beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 31 juli 2012, waar [appellant A] en [appellant B], vertegenwoordigd door [gemachtigde], en de raad, vertegenwoordigd door J.G. Boer, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Voorts is ter zitting maatschap De Alberthoeve, vertegenwoordigd door [gemachtigde], als partij gehoord.
Overwegingen
1. Het plan voorziet in de mogelijkheid tot uitbreiding van recreatiebedrijf De Alberthoeve aan de Wateren 24 te Wateren, zodat de bouw van 21 recreatieverblijven, een uitbreiding van de bestaande camping en de bouw van een tweede bedrijfswoning op het perceel mogelijk worden gemaakt.
2. [appellant A] en [appellant B] voeren aan dat de omvang van de inrichting in de zuidoostelijke hoek op de inrichtingsschets van de plantoelichting niet in overeenstemming is met de plangrens op de verbeelding. Volgens hen blijkt hieruit dat de gronden buiten het plangebied, nabij de woning van [appellant A] en [appellant B] aan de Wateren 22, illegaal zullen worden gebruikt ten behoeve van het recreatiebedrijf.
2.1. De Afdeling overweegt dat het plan recreatief gebruik van gronden die in de inrichtingsschets zijn opgenomen, maar buiten het plangebied vallen, niet mogelijk maakt. Tegen eventueel strijdig gebruik kan handhavend worden opgetreden.
3. [appellant A] en [appellant B] betogen dat de raad ten onrechte de op 23 februari 2011 krachtens de Wet milieubeheer verleende vergunning (hierna: de milieuvergunning) leidend heeft geacht voor het vaststellen van het plan, omdat ingevolge artikel 8:10, derde lid, van de Wet milieubeheer aan een milieuvergunning geen betekenis toekomt, zolang geen bestemmingsplan is vastgesteld.
3.1. De raad stelt dat niet op 23 februari 2011, maar op 23 februari 2001 een milieuvergunning voor een paardenhouderij, manege, jongveehouderij, pension en camping is verleend aan het recreatiebedrijf. Voorts stelt de raad zich op het standpunt dat aan deze milieuvergunning geen betekenis meer toekomt, omdat op 6 december 2006 het Besluit landbouw milieubeheer in werking is getreden en het recreatiebedrijf vanaf dat moment is aan te merken als een inrichting waarop het Besluit landbouw milieubeheer van toepassing is.
3.2. Gelet op het voorgaande is de raad ervan uitgegaan dat aan de op 23 februari 2001 verleende milieuvergunning geen betekenis meer toekomt. De raad heeft deze milieuvergunning dus niet bij de ruimtelijke beoordeling van het voorliggende bestemmingsplan betrokken.
4. [appellant A] en [appellant B] vrezen aantasting van hun woon- en leefklimaat door geluid- en geurhinder en betogen dat de in het bestemmingsplan gehanteerde afstand tussen hun woning aan de Wateren 22 en het plangebied te kort is. In dat kader voeren zij aan dat ten onrechte niet wordt voldaan aan de afstand in de brochure "Bedrijven en milieuzonering" van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten uit 2009 (hierna: de VNG-brochure) en evenmin aan de in het Besluit landbouw milieubeheer vereiste afstand van 100 m voor een paardenhouderij binnen de bebouwde kom. Voorts voeren zij aan dat, gelet op het gebruik van bestrijdingsmiddelen op percelen rondom het plangebied, de afstanden van deze percelen tot de gronden met een recreatieve bestemming te kort zijn, zodat door de raad aan het perceel Wateren 24 ten onrechte een recreatieve functie is toegekend.
4.1. De raad stelt zich op het standpunt dat de afstanden van het kampeerterrein en de manege tot de woning aan de Wateren 22 onderscheidenlijk 60 m en 80 m bedragen en dat met die afstanden ruimschoots wordt voldaan aan de in de VNG-brochure geadviseerde minimale afstand van 50 m voor een recreatiebedrijf en een manege. Tevens wordt daarmee voldaan aan de voor de toepasselijkheid van het Besluit landbouw milieubeheer vereiste afstand van 50 m voor een paardenhouderij in het buitengebied, aldus het college.
4.2. De raad heeft blijkens de plantoelichting de VNG-brochure toegepast. Volgens de plantoelichting worden zowel het recreatiebedrijf als de manege door de VNG-brochure aangemerkt als categorie 3.1-bedrijven. Voor dergelijke bedrijven geldt volgens de VNG-brochure in rustige woonwijken een richtafstand van 50 m ten opzichte van milieugevoelige functies, zoals woningen. De in de VNG-brochure aanbevolen afstanden gelden in beginsel tussen de grens van het bestemmingsvlak van een bedrijf enerzijds en de gevel van een woning anderzijds.
4.3. De Afdeling overweegt dat de raad heeft miskend dat volgens de VNG-brochure de afstand in principe dient te worden gemeten tussen de grens van het bestemmingsvlak en de woning. Niettemin wordt voldaan aan de volgens de VNG-brochure geldende afstand van 50 m, nu de afstanden tussen het plangebied en de woning aan de Wateren 22 ongeveer 51 m onderscheidenlijk 69 m bedragen. Het aangevoerde geeft geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid reeds op basis van de omstandigheid dat wordt voldaan aan de VNG-brochure, die, anders dan het Besluit landbouw milieubeheer, primair is opgesteld met het oog op een goede ruimtelijke ordening, op het standpunt heeft kunnen stellen dat wat betreft de aspecten geur- en geluidhinder geen sprake zal zijn van een onaanvaardbare situatie. Daarbij neemt de Afdeling in aanmerking dat het plan slechts de mogelijkheid biedt tot een relatief geringe uitbreiding van de, legaal aanwezige, manege in de richting van de woning van [appellant A] en [appellant B].
4.4. De raad heeft ter zitting uiteengezet dat de gronden in de nabijheid van het plangebied voornamelijk bestaan uit graslanden en dat een deel daarvan wordt gebruikt voor akkerbouw. [appellant A] en [appellant B] hebben dit ter zitting niet weersproken. Volgens de raad worden op de desbetreffende gronden, voor zover hem bekend, geen bestrijdingsmiddelen gebruikt, zodat het niet nodig is planologisch rekening te houden met een zogenoemde spuitzone. [appellant A] en [appellant B] hebben niet aannemelijk gemaakt dat de raad niettemin onvoldoende rekening heeft gehouden met het gebruik van bestrijdingsmiddelen rondom het plangebied.
5. [appellant A] en [appellant B] vrezen verkeersoverlast. Zij voeren aan dat het bestemmingsverkeer zal toenemen en dat onduidelijk is hoe daarmee zal worden omgegaan.
5.1. Volgens paragraaf 2.5 van de plantoelichting wordt het recreatiegebied, evenals in de huidige situatie, ontsloten op de Wateren, de doorgaande weg door Wateren. Deze weg wordt volgens de plantoelichting in de winterperiode voornamelijk gebruikt door bestemmingsverkeer en doorgaand verkeer. In de zomerperiode wordt deze weg ook gebruikt door recreatieverkeer vanwege de ligging nabij het Drents-Friese Wold en de vele campings, aldus de plantoelichting. Volgens de plantoelichting zal als gevolg van de uitbreiding van recreatiegebied de Alberthoeve het verkeer op de Wateren dan ook niet substantieel toenemen, omdat er 50 nieuwe plaatsen, bestaande uit 29 kampeerplaatsen en 21 recreatieverblijven, worden gerealiseerd. Dit zal volgens de plantoelichting leiden tot een geringe toename van het aantal verkeersbewegingen ten opzichte van de totale verkeersstroom op de Wateren. De Wateren is geschikt om deze toename op te vangen, zo staat in de plantoelichting. [appellant A] en [appellant B] hebben niet aannemelijk gemaakt dat deze conclusie onjuist is.
6. [appellant A] en [appellant B] betogen dat de in het plan voorziene ontwikkelingen zullen leiden tot parkeeroverlast, omdat het plan in onvoldoende parkeergelegenheid voorziet. Zij wijzen in dat verband op de huidige overlast. Het plan voorziet weliswaar in parkeermogelijkheden op de gronden met zowel de bestemming "Sport" als "Recreatie", maar op de terreinen die daar volgens hen voor in aanmerking komen, voorziet het plan ook in een bouwvlak.
6.1. Ingevolge artikel 3, lid 3.1, aanhef en onder i, artikel 4, lid 4.1, aanhef en onder g, en artikel 5, lid 5.1, aanhef en onder h, van de planregels in samenhang bezien met de verbeelding, maakt het plan in het gehele plangebied parkeervoorzieningen mogelijk. [appellant A] en [appellant B] hebben niet aannemelijk gemaakt dat de gronden die niet zijn aangeduid als "bouwvlak" niet geschikt zouden zijn of kunnen worden gemaakt om te dienen als parkeervoorziening.
Voorts hebben volgens de plantoelichting de parkeerterreinen op het voorterrein en bij de camping en recreatieverblijven, genoeg capaciteit voor het aantal overnachtingsmogelijkheden dat het recreatiebedrijf biedt. Voorheen werd op piekmomenten soms het weiland tegenover het recreatiebedrijf gebruikt voor het parkeren, maar dit zal volgens de plantoelichting op het eigen terrein worden opgelost door de sloop van een schuur tussen de manege en de groepsaccommodatie. Volgens de plantoelichting zal dit vrijgekomen terrein worden benut voor de zogenoemde overloop voor parkeren. [appellant A] en [appellant B] hebben niet aannemelijk gemaakt dat het plan desondanks in onvoldoende parkeergelegenheid voorziet.
Gelet op het voorgaande geeft het aangevoerde geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de in het plan voorziene ontwikkelingen niet tot parkeeroverlast zullen leiden.
7. Voor het overige hebben [appellant A] en [appellant B] zich in het beroepschrift beperkt tot het verwijzen naar de inhoud van de zienswijze. In de overwegingen van het bestreden besluit is ingegaan op deze zienswijze. [appellant A] en [appellant B] hebben in het beroepschrift, noch ter zitting redenen aangevoerd waarom de weerlegging van de desbetreffende delen van de zienswijze in het bestreden besluit onjuist zou zijn.
8. In hetgeen [appellant A] en [appellant B] hebben aangevoerd, ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan, voor zover bestreden, strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit in zoverre anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
Het beroep is ongegrond.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. N.S.J. Koeman, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. W. van Steenbergen, ambtenaar van staat.
w.g. Koeman w.g. Van Steenbergen
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 19 september 2012
528-632.