201109523/1/A4.
Datum uitspraak: 19 september 2012
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant A] en [appellant B], beiden wonend te Haarlem (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellant]),
appellanten,
het college van burgemeester en wethouders van Haarlem,
verweerder.
Bij besluit van 4 augustus 2011 heeft het college het door [appellant] gemaakte bezwaar tegen de brief van het hoofd van de afdeling Beleid Openbare ruimte, Groen en Verkeer van de gemeente Haarlem van 1 februari 2011, ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant] heeft een nader stuk ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 10 augustus 2012, waar [appellant] en het college, vertegenwoordigd door mr. C.W. Baars, werkzaam bij de gemeente, en door [gemachtigde], werkzaam bij Spaarnelanden N.V., zijn verschenen.
1. Ingevolge artikel 20.1, eerste lid, eerste volzin van de Wet milieubeheer, voor zover hier van belang, kan een belanghebbende tegen een besluit op grond van deze wet beroep instellen bij de Afdeling.
Ingevolge de tweede volzin is de eerste volzin van overeenkomstige toepassing op besluiten met betrekking tot de handhaving van bepalingen op basis waarvan besluiten kunnen worden genomen waarop beroep kan worden ingesteld bij de Afdeling.
Ingevolge artikel 1:3, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) wordt onder een besluit verstaan: een schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan, inhoudende een publiekrechtelijke rechtshandeling.
2. Bij uitspraak van 19 januari 2011, in zaak nr.
201008433/1/M1, heeft de Afdeling het beroep van [appellant] tegen het besluit van het college van 3 augustus 2010, inhoudende de aanwijzing van de locatie OS.02 voor het plaatsen van een ondergrondse afvalcontainer, ongegrond verklaard.
2.1. Bij brief van 21 januari 2011 heeft [appellant] het college bericht dat hij verwacht dat het college zal handhaven dat Spaarnelanden N.V. de container zal plaatsen overeenkomstig hetgeen zij ter zitting van 10 december 2011 in bovengenoemde zaak daarover heeft gesteld. Vervolgens heeft [appellant] tijdens een onderhoud met de gemeente gesteld dat de ondergrondse afvalcontainer is geplaatst op een locatie die in strijd is met de uitspraak van 19 januari 2011.
2.2. Bij brief van 1 februari 2011 heeft het hoofd van de afdeling Beleid Openbare ruimte, Groen en Verkeer, in reactie op de brief van [appellant], gesteld dat de ondergrondse afvalcontainer overeenkomstig de uitspraak van 19 januari 2011 is geplaatst en de gemeente daarom geen noodzaak ziet om tot verplaatsing van de container over te gaan.
2.3. De brief van 1 februari 2011 bevat slechts informatie omtrent de feitelijke uitvoering van het besluit van 3 augustus 2010. De brief bevat geen beslissing van een daartoe bevoegd bestuursorgaan over handhaving van bestuursrechtelijke bepalingen.
Gelet hierop is de brief geen besluit in de zin van artikel 1:3 van de Awb, waartegen bezwaar en beroep open staat. Het college had het daartegen gerichte bezwaar bij het besluit van 4 augustus 2011 niet-ontvankelijk moeten verklaren.
3. Het beroep is gegrond. Het besluit van 4 augustus 2011 dient wegens strijd met de wet te worden vernietigd. De Afdeling zal op na te melden wijze in de zaak voorzien en bepalen dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit.
4. Het college dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het beroep gegrond;
II. vernietigt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Haarlem van 4 augustus 2011, kenmerk 2011/77231;
III. verklaart het bezwaar van [appellant A] en [appellant B] niet-ontvankelijk;
IV. bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit;
V. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Haarlem in de door [appellant A] en [appellant B] in verband met de behandeling van het beroep gemaakte proceskosten tot een bedrag van € 18,52 (zegge: achttien euro en tweeënvijfig cent), met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de andere;
VI. gelast dat het college van burgemeester en wethouders van Haarlem aan [appellant A] en [appellant B] het door hen voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 152,00 (zegge: honderdtweeënvijftig euro) vergoedt, met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de andere.
Aldus vastgesteld door mr. W. Sorgdrager, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. F.B. van der Maesen de Sombreff, ambtenaar van staat.
w.g. Sorgdrager w.g. Van der Maesen de Sombreff
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 19 september 2012