ECLI:NL:RVS:2012:BX7696

Raad van State

Datum uitspraak
19 september 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201110076/1/A4
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • W. Sorgdrager
  • F.B. van der Maesen de Sombreff
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toepassing van spoedeisende bestuursdwang bij het aanbieden van huishoudelijke afvalstoffen

In deze zaak heeft het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam op 16 mei 2011 besloten om spoedeisende bestuursdwang toe te passen tegen [appellante] wegens het onrechtmatig aanbieden van huishoudelijke afvalstoffen. Dit besluit volgde op een constatering op 2 mei 2011, waarbij een vuilniszak met afvalstoffen werd aangetroffen naast een afvalcontainer aan de Maaskade in Rotterdam. De vuilniszak bevatte een brief met de naam en adresgegevens van [appellante], wat het college deed concluderen dat de vuilniszak van haar afkomstig was. De kosten van de bestuursdwang, ter hoogte van € 115,00, werden op [appellante] verhaald.

[appellante] maakte bezwaar tegen dit besluit, maar het college verklaarde dit bezwaar ongegrond. Hierop heeft [appellante] beroep ingesteld. Tijdens de zitting op 10 augustus 2012 heeft het college zich verdedigd met een verweerschrift en werd de zaak behandeld door een enkelvoudige kamer van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

In de overwegingen van de Raad van State werd ingegaan op de relevante artikelen van de Afvalstoffenverordening Rotterdam 2009 en de Algemene wet bestuursrecht. De Raad oordeelde dat het college terecht had geconcludeerd dat [appellante] als overtreder kon worden aangemerkt, gezien de herleidbaarheid van de vuilniszak naar haar. De argumenten van [appellante] dat zij de vuilniszak niet had aangeboden en dat het rapport van de gemeente niet als bewijs kon dienen, werden verworpen. De Raad concludeerde dat er geen grond was om het besluit van het college te vernietigen en verklaarde het beroep ongegrond.

De uitspraak werd gedaan in naam der Koningin en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

201110076/1/A4.
Datum uitspraak: 19 september 2012
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellante], wonend te Rotterdam,
appellante,
en
het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 16 mei 2011 heeft het college zijn beslissing om op 2 mei 2011 jegens [appellante] spoedeisende bestuursdwang toe te passen ter zake van het ter inzameling aanbieden van huishoudelijke afvalstoffen, op schrift gesteld. Daarbij heeft het college beslist dat de kosten van de toepassing van bestuursdwang (€ 115,00) voor rekening van [appellante] komen.
Bij besluit van 4 augustus 2011 heeft het college het door [appellante] hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft [appellante] beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 10 augustus 2012, waar het college, vertegenwoordigd door mr. S. el Fizazi en N. el Oualid, beiden werkzaam bij de gemeente, is verschenen.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 4, tweede lid, van de Afvalstoffenverordening Rotterdam 2009 (hierna: de Afvalstoffenverordening) kan het college aanwijzen via welk al dan niet van gemeentewege verstrekt inzamelmiddel of via welke inzamelvoorziening de inzameling van een bepaalde categorie huishoudelijke afvalstoffen ten behoeve van de gebruiker van een perceel plaatsvindt.
Ingevolge artikel 10, eerste lid, is het de gebruiker van een perceel, voor wie krachtens artikel 4, tweede lid, een inzamelmiddel of inzamelvoorziening is aangewezen, verboden de huishoudelijke afvalstoffen anders aan te bieden dan via het betreffende inzamelmiddel, de betreffende inzamelvoorziening of het betreffende brengdepot.
Ingevolge artikel 6, vijfde lid, van het Uitvoeringsbesluit Afvalstoffen Rotterdam 2009 (hierna: het Uitvoeringsbesluit) is het niet toegestaan afvalstoffen, grof huishoudelijk afval of grof tuinafval te plaatsen naast de inzamelvoorziening.
Ingevolge artikel 5:25, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht geschiedt de toepassing van bestuursdwang op kosten van de overtreder, tenzij deze kosten redelijkerwijze niet of niet geheel te zijnen laste behoren te komen.
2. De toepassing van bestuursdwang heeft bestaan uit het verwijderen van een vuilniszak met huishoudelijke afvalstoffen die op 2 mei 2011 is aangetroffen aan de Maaskade, ter hoogte van nummer 96, te Rotterdam. Volgens het rapport van de gemeente Rotterdam (Stadstoezicht) van 12 juli 2011, zaaknummer 163446 (hierna: het rapport), dat ten grondslag is gelegd aan de beslissing om spoedeisende bestuursdwang toe te passen, bevond de vuilniszak zich naast een afvalcontainer. Omdat in de vuilniszak een brief is aangetroffen met daarop de naam- en adresgegevens van [appellante], stelt het college zich op het standpunt dat de vuilniszak van haar afkomstig is en dat zij deze in strijd met artikel 10 van de Afvalstoffenverordening in samenhang met artikel 6, vijfde lid, van het Uitvoeringsbesluit ter inzameling heeft aangeboden.
3. [appellante] betoogt dat zij de aangetroffen vuilniszak niet ter inzameling heeft aangeboden en aldus geen overtreder is. Zij stelt onder meer dat het college niet heeft geconstateerd dat zij het verbod feitelijk heeft overtreden maar slechts een vermoeden heeft dat is gebaseerd op een gemeentelijk rapport en op een foto van een brief die is gericht aan haar privé-adres.
[appellante] stelt dat het rapport niet kan gelden als een door een daartoe bevoegde ambtenaar opgesteld proces-verbaal. Zij voert verder aan dat het rapport niet eenduidig is nu daarin niet is vermeld dat een vuilniszak is gevonden. Een foto ten bewijze van de overtreding ontbreekt. Voorts stelt zij dat de gefotografeerde brief ongekreukt en schoon is, zodat het niet aannemelijk is dat deze uit een vuilniszak is gehaald. De brief is bijna één jaar voor de vondst aan haar verzonden. Zij is deze waarschijnlijk in de buurt van haar kantoor, dat in de directe nabijheid van de afvalcontainer is gelegen, uit haar handtas verloren, aldus [appellante].
3.1. Ingevolge artikel 24, eerste lid, van de Afvalstoffenverordening wordt, indien degene die feitelijk handelt of heeft gehandeld in strijd met de verordening ten aanzien van het aanbieden van huishoudelijke afvalstoffen onbekend is of onbekend is gebleven, de persoon tot wie de aangetroffen afvalstoffen kunnen worden herleid geacht te hebben gehandeld in strijd met de desbetreffende bepalingen in deze Afvalstoffenverordening.
Ingevolge het tweede lid geldt het bepaalde in het eerste lid niet indien deze persoon aantoont dat:
a. door hem voldoende zorg voor het milieu in acht is genomen; of
b. hij niet als overtreder kan worden aangemerkt.
3.2. Het rapport bevat de relevante gegevens over de ambtenaar die het heeft opgesteld. Mede gelet hierop bestaat geen aanleiding om te veronderstellen dat het rapport niet door een daartoe bevoegde ambtenaar is opgemaakt. Verder kan [appellante] niet worden gevolgd in haar stelling dat het rapport niet eenduidig is. In het rapport is vermeld dat de bewuste vuilniszak op de aangegeven dag, tijdstip en locatie buiten de container of kliko is aangetroffen. [appellante] heeft niet aannemelijk gemaakt dat het rapport onjuiste informatie bevat. Gelet hierop bestaat geen grond voor het oordeel dat het college het rapport niet ten grondslag had mogen leggen aan de uitoefening van de bestuurdwang.
Vast staat dat de afvalcontainer waarnaast de vuilniszak is aangetroffen, vlakbij het kantoor van [appellante] is gelegen. Nu een in de afvalzak aangetroffen brief is gericht aan het adres van [appellante] en haar naam vermeldt, is de desbetreffende vuilniszak herleidbaar tot [appellante]. Uit het feit dat de brief schoon en ongekreukt is en bijna één jaar voor de vondst is verzonden, kan niet worden afgeleid dat hij niet uit de vuilniszak afkomstig is. Verder is de enkele bewering dat de brief in de buurt van het kantoor verloren is geraakt, onvoldoende voor de conclusie dat [appellante] geen overtreder is.
Gelet op het vorenstaande kan in hetgeen [appellante] heeft aangevoerd geen grond worden gevonden voor het oordeel dat het college haar ten onrechte heeft aangemerkt als overtreder.
4. Het beroep is ongegrond.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. W. Sorgdrager, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. F.B. van der Maesen de Sombreff, ambtenaar van staat.
w.g. Sorgdrager w.g. Van der Maesen de Sombreff
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 19 september 2012
190-742.