201202637/1/A1.
Datum uitspraak: 19 september 2012
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], handelend onder de naam [appellante], wonend te Deventer,
tegen de uitspraak van de rechtbank Zwolle van 3 februari 2012 in zaak nr. 11/1784 in het geding tussen:
het college van burgemeester en wethouders van Deventer.
Bij besluit van 27 juli 2010 heeft het college, voor zover hier van belang, [appellante] gelast het aantal kinderen dat wordt opgevangen op de percelen [locatie] te Deventer per 1 oktober 2010 terug te brengen naar maximaal 6, onder oplegging van een dwangsom.
Bij besluit van 23 augustus 2011 heeft het college het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar opnieuw ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 3 februari 2012 heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 23 augustus 2011 vernietigd en de rechtsgevolgen van dit besluit in stand gelaten. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het college en [appellante] hebben nadere stukken ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 25 juli 2012, waar het college, vertegenwoordigd door mr. A.B. Steenbruggen, werkzaam bij de gemeente, is verschenen.
1. Vast staat dat het college bevoegd was handhavend op te treden, nu het gebruik van de percelen waar de last op ziet in strijd is met de ingevolge het bestemmingsplan "De Vijfhoek Noord-West 1996", vierde uitwerking Het Fetlaer, 2e partiële herziening 2004" op de desbetreffende gronden rustende bestemming "Woondoeleinden IV (WIV)".
2. De rechtbank heeft overwogen dat het college ten onrechte de mogelijkheid van legalisering niet heeft onderzocht en heeft het besluit van 23 augustus 2011 om die reden vernietigd. De rechtbank heeft de rechtsgevolgen van het besluit van 23 augustus 2011 vervolgens in stand gelaten, nu uit de onderliggende stukken en de toelichting van het college ter zitting niet is gebleken van concreet zicht op legalisering en evenmin is gebleken van andere bijzondere omstandigheden op grond waarvan het college had moeten afzien van handhavend optreden, waarbij in aanmerking is genomen dat [appellante] vanaf de start van de kinderopvang ter plaatse wist dat het onderhavige gebruik van de percelen niet zou worden toegestaan.
3. [appellante] betoogt dat de rechtbank ten onrechte de rechtsgevolgen van het besluit op bezwaar van 23 augustus 2011 in stand heeft gelaten. Daartoe voert zij aan dat niet is gebleken van een onderzoek naar de mogelijkheid van legalisering en dat sprake is van de schending van hoor en wederhoor.
3.1. De rechtbank heeft ter motivering van haar beslissing om de rechtsgevolgen in stand te laten verwezen naar de aan [appellante] gerichte brief van 21 december 2009. Daaruit blijkt dat het college niet bereid is medewerking te verlenen aan het vestigen van een kinderdagverblijf en naschoolse opvang, onder meer omdat strijd bestaat met de beleidsnotitie "Beroep en bedrijf aan huis" en het gemeentelijk beleid met betrekking tot kinderopvang. Voorts heeft de rechtbank het verhandelde ter zitting bij haar oordeel betrokken. Blijkens het proces-verbaal van de zitting bij de rechtbank, waar [appellante] niet is verschenen, is door het college ter zitting toegelicht dat in het besluit van 15 december 2010, waarbij ter zake van het onderhavige gebruik aan [appellante] een last onder bestuursdwang is opgelegd, onder verwijzing naar voormelde brief van 21 december 2009 is aangegeven dat er geen legaliseringsmogelijkheid is voor het onderhavige gebruik van de percelen. Zowel de brief van 21 december 2009 en het besluit van 15 december 2010, als het proces-verbaal van de zitting van 3 november 2011 zijn aan [appellante] toegezonden. [appellante] heeft voorts afgezien van een nadere zitting bij de rechtbank. Er bestaat dan ook geen grond voor het oordeel dat sprake is van schending van hoor en wederhoor, zoals [appellante] betoogt. Uit voormelde brief, het besluit van 15 december 2010 en het proces-verbaal blijkt voorts dat het college niet bereid is medewerking te verlenen aan ontheffing voor het onderhavige gebruik van de percelen, zodat de rechtbank terecht heeft overwogen dat geen sprake is van concreet zicht op legalisering. Het door [appellante] aangevoerde biedt geen aanknopingspunten voor een ander oordeel. De rechtbank heeft de rechtsgevolgen van het besluit van 23 augustus 2011 dan ook in stand kunnen laten.
4. [appellante] betoogt dat de rechtbank ten onrechte het bezwaar niet gegrond heeft verklaard en ten onrechte het college niet heeft veroordeeld tot vergoeding van de kosten die bij haar in bezwaar zijn opgekomen.
4.1. Dit betoog faalt. Uit de vernietiging van het besluit op bezwaar van 23 augustus 2011 volgt, anders dan [appellante] stelt, niet reeds dat het door haar gemaakte bezwaar gegrond is. Nu de rechtbank voorts de rechtsgevolgen van het besluit van 23 augustus 2011, zoals hiervoor is overwogen onder 3.1, terecht in stand heeft gelaten, bestond geen grond voor het bij wege van zelf in de zaak voorzien gegrond verklaren van het bezwaar en veroordeling van het college in de kosten die in bezwaar zijn opgekomen.
5. [appellante] heeft haar betoog dat de rechtbank heeft miskend dat aan haar een geslaagd beroep op het gelijkheidsbeginsel toekomt en het college heeft gehandeld in strijd met het verbod van willekeur niet toegelicht. Reeds om die reden kan dit betoog niet tot vernietiging van de aangevallen uitspraak leiden.
6. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. A.W.M. Bijloos, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M. Kos, ambtenaar van staat.
w.g. Bijloos w.g. Kos
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 19 september 2012