ECLI:NL:RVS:2012:BX7710

Raad van State

Datum uitspraak
19 september 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201102642/1/A4
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • W. Sorgdrager
  • M.P.J.M. van Grinsven
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vergunningverlening voor het veranderen van een inrichting voor hijs- en transportinstallaties in Schiedam

In deze zaak gaat het om de vergunningverlening door het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland aan [vergunninghoudster] voor het veranderen van een inrichting voor het ontwerpen en bouwen van hijs- en transportinstallaties aan de [locatie] te Schiedam. De vergunning werd verleend op 12 januari 2011, waarbij geluidvoorschriften werden verbonden aan de inrichting. Appellant A heeft tegen dit besluit beroep ingesteld, waarbij hij aanvoert dat het college ten onrechte een veranderingsvergunning heeft verleend in plaats van een revisievergunning, gezien de nieuwe geluidvoorschriften en de impact op geurverspreiding en schaduwhinder. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak behandeld op 13 juli 2012. Tijdens de zitting heeft appellant A zijn beroepsgrond over de onduidelijkheid van het recht ingetrokken. De Afdeling overweegt dat het college beleidsvrijheid toekomt bij de beslissing om al dan niet een revisievergunning te verlangen. De aangevraagde verandering is niet zodanig ingrijpend dat een revisievergunning noodzakelijk is. De Afdeling concludeert dat het college in redelijkheid heeft kunnen afzien van het verlangen van een revisievergunning. Echter, het college heeft verzuimd bepaalde geluidvoorschriften in te trekken, wat in strijd is met de Algemene wet bestuursrecht. De Afdeling verklaart het beroep gedeeltelijk gegrond, vernietigt het besluit van het college voor zover het de intrekking van de geluidvoorschriften betreft, en trekt deze voorschriften alsnog in. De uitspraak wordt gedaan in naam der Koningin.

Uitspraak

201102642/1/A4.
Datum uitspraak: 19 september 2012
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant A] en [appellant B] (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellant A]), wonend te Schiedam,
appellanten,
en
het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 12 januari 2011 heeft het college aan [vergunninghoudster] een vergunning als bedoeld in artikel 8.1 van de Wet milieubeheer verleend voor het veranderen van een inrichting voor het ontwerpen en bouwen van hijs- en transportinstallaties voor onder meer de scheepvaart en offshore aan de [locatie] te Schiedam. Aan deze vergunning heeft het college met toepassing van artikel 8.24 van de Wet milieubeheer geluidvoorschriften voor de gehele inrichting verbonden, onder intrekking van de geluidvoorschriften van de voor de inrichting krachtens de Wet milieubeheer verleende oprichtingsvergunning van 13 februari 1997 en veranderingsvergunning van 20 december 2005.
Tegen dit besluit heeft [appellant A] beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De Stichting Advisering Bestuursrechtspraak voor Milieu en Ruimtelijke Ordening heeft desverzocht een deskundigenbericht (hierna: het deskundigenbericht) uitgebracht. Het college heeft zijn zienswijze daarop naar voren gebracht.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 13 juli 2012, waar [appellant A] en het college, vertegenwoordigd door E.A.M. Schouw MSc, I. Boslo en ing. A. Kok, zijn verschenen. Voorts zijn ter zitting [vergunninghoudster], vertegenwoordigd door mr. M.D.J. Heijerman, en het college van burgemeester en wethouders van Schiedam, vertegenwoordigd door drs. S.J.C. Hovens, werkzaam bij de gemeente, als partij gehoord.
Overwegingen
1. Op 1 oktober 2010 is de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) in werking getreden. Bij de invoering van deze wet is een aantal andere wetten gewijzigd. Uit het overgangsrecht, zoals dat is opgenomen in artikel 1.2, tweede lid, van de Invoeringswet Wabo, volgt dat de wetswijzigingen niet van toepassing zijn op dit geding. In deze uitspraak worden dan ook de wetten aangehaald, zoals zij luidden voordat zij bij invoering van de Wabo werden gewijzigd.
2. Ter zitting heeft [appellant A] de beroepsgrond dat onduidelijk is van welk recht het college bij het nemen van het bestreden besluit is uitgegaan, ingetrokken.
3. [appellant A] betoogt dat het college ten onrechte een veranderingsvergunning heeft verleend. Volgens hem had het college een aanvraag van een revisievergunning moeten verlangen, nu bij het bestreden besluit nieuwe geluidvoorschriften voor de gehele inrichting zijn gesteld, de aangevraagde verandering van de inrichting modelmatig nadelig is voor de verspreiding van geur en bovendien gebleken is dat het college met [vergunninghoudster] B.V. in overleg is getreden om een aanvraag te doen voor een de gehele inrichting omvattende revisievergunning. Ter zitting heeft [appellant A] hieraan toegevoegd dat de toegenomen schaduwhinder evenzeer noopte tot het verlangen van een aanvraag van een revisievergunning.
3.1. Ingevolge artikel 8.4, eerste lid, van de Wet milieubeheer kan het bevoegd gezag, indien een vergunning wordt aangevraagd als bedoeld in artikel 8.1, eerste lid, onder b, voor het veranderen van een inrichting of van de werking daarvan en voor die inrichting al een of meer vergunningen krachtens deze wet zijn verleend, uit eigen beweging of op verzoek, bepalen dat een vergunning moet worden aangevraagd voor die verandering en voor het in werking hebben na die verandering van de gehele inrichting of onderdelen daarvan, waarmee die verandering samenhangt.
3.2. Bij de beslissing om al dan niet toepassing te geven aan artikel 8.4, eerste lid, van de Wet milieubeheer, komt het college beleidsvrijheid toe. De aangevraagde verandering van de inrichting betreft de verhoging van de reeds vergunde productiehal 6A van 32 m naar 66 m. Deze verandering is niet zodanig ingrijpend dat om die reden een aanvraag van een revisievergunning had moeten worden verlangd. Dat de verandering, naar [vergunninghoudster] stelt, modelmatig nadelig is voor de verspreiding van geur en dat de verandering tot een toename van schaduwhinder leidt, is daarvoor niet voldoende. Dat het college naar aanleiding van de aanvraag van de veranderingsvergunning heeft besloten om met toepassing van artikel 8.24 van de Wet milieubeheer nieuwe geluidvoorschriften voor de gehele inrichting vast te stellen leidt evenmin tot het oordeel dat het college een aanvraag van een revisievergunning had moeten verlangen. Deze toepassing is niet in strijd met het stelsel van de Wet milieubeheer.
Gelet op het vorenstaande heeft het college er in redelijkheid van kunnen afzien toepassing te geven aan artikel 8.4, eerste lid, van de Wet milieubeheer. Dat het college met [vergunninghoudster] B.V. in overleg is getreden over het op termijn indienen van een aanvraag voor een de gehele inrichting omvattende vergunning, laat onverlet dat het college er in redelijkheid van heeft kunnen afzien om een zodanige aanvraag in het kader van de huidige procedure te verlangen.
3.3. Het college heeft in zijn zienswijze op het deskundigenbericht en ter zitting aangegeven dat het bij de toepassing van artikel 8.24 van de Wet milieubeheer ten onrechte heeft nagelaten de geluidvoorschriften 7.1.1 tot en met 7.1.3 en 7.2.1 van de voor de inrichting verleende veranderingsvergunning van 11 augustus 1998 en de geluidvoorschriften 6.1.1 tot en met 6.1.5 van de voor de inrichting verleende veranderingsvergunning van 25 november 2003 in te trekken. Het college heeft de Afdeling verzocht dit gebrek in het bestreden besluit zelf voorziend te herstellen. Het bestreden besluit is in zoverre in strijd met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht.
4. Het beroep is gedeeltelijk gegrond. Het bestreden besluit dient te worden vernietigd, voor zover daarbij is nagelaten de voorschriften 7.1.1 tot en met 7.1.3 en 7.2.1 van de veranderingsvergunning van 11 augustus 1998 en de voorschriften 6.1.1 tot en met 6.1.5 van de veranderingsvergunning van 25 november 2003 in te trekken. Het beroep is voor het overige ongegrond. De Afdeling zal zelf in de zaak voorzien, door de hiervoor genoemde voorschriften alsnog in te trekken, en bepalen dat deze uitspraak in de plaats treedt van het bestreden besluit, voor zover vernietigd.
5. Van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen, is niet gebleken.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het beroep gedeeltelijk gegrond;
II. vernietigt het besluit van het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland van 12 januari 2011, kenmerk 21124972/406656, voor zover daarbij is nagelaten de voorschriften 7.1.1 tot en met 7.1.3 en 7.2.1 van de veranderingsvergunning van 11 augustus 1998 en de voorschriften 6.1.1 tot en met 6.1.5 van de veranderingsvergunning van 25 november 2003 in te trekken;
III. trekt de onder II genoemde voorschriften in;
IV. bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het besluit van 12 januari 2011, voor zover vernietigd;
V. verklaart het beroep voor het overige ongegrond;
VI. gelast dat het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland aan [appellanten] het door hen voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 152,00 (zegge: honderdtweeënvijftig euro) vergoedt, met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de ander.
Aldus vastgesteld door mr. W. Sorgdrager, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.P.J.M. van Grinsven, ambtenaar van staat.
w.g. Sorgdrager w.g. Van Grinsven
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 19 september 2012
462-693.