201201207/1/A1.
Datum uitspraak: 19 september 2012
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], gevestigd te Terneuzen,
tegen de uitspraak van de rechtbank Middelburg van 22 december 2011 in zaak nr. 11/453 in het geding tussen:
het college van burgemeester en wethouders van Terneuzen.
Bij besluit van 25 juni 2010 heeft het college geweigerd medewerking te verlenen aan het verzoek van [appellante] om een projectbesluit te nemen en bouwvergunning eerste fase te verlenen voor de bouw van veertien appartementen met garage op het perceel [locatie] te [plaats] (hierna: het perceel).
Bij besluit van 2 mei 2011 heeft het college het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 22 december 2011, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 30 januari 2012, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief van 29 februari 2012.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 16 juli 2012, waar [appellante], vertegenwoordigd door R.M. van Pamelen, bijgestaan door mr. J. van Boekel, advocaat te Tilburg, en het college, vertegenwoordigd door N.E.M. van Hurk en K. van Gorp, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
1. Ingevolge het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Bebouwde kom Sas van Gent" rusten op het perceel de bestemmingen "Bedrijven, loswal geen bebouwing toegestaan Bl(z)", "Verkeersdoeleinden" en "Recreatie, volkstuinen geen gebouwen toegestaan Rt(z)". Het bouwplan is, naar niet in geschil is, in strijd met deze bestemmingen.
2. Het college heeft de gevraagde medewerking aan het nemen van een projectbesluit geweigerd onder verwijzing naar het op 30 september 2010 in procedure gebrachte voorontwerp van het bestemmingsplan "Sas van Gent", waarmee het bouwen van de beoogde woningen in strijd is. Volgens het ruimtelijk beleid dat aan dit voorontwerp ten grondslag is gelegd, bestaat geen behoefte aan woningbouw, nu in de praktijk en uit diverse onderzoeken blijkt dat de bevolkingsomvang afneemt. Verder kan de ontwikkeling van woningbouw op het Kanaaleiland volgens dat beleid een belemmerend effect hebben op de toekomstige uitbreidingen van scheepvaart of de sluiscapaciteit en in feite op de toekomstige economische ontwikkeling van de kanaalverbinding Terneuzen-Gent. Ten slotte is woningbouw op het Kanaaleiland volgens dat beleid in strijd met de normering van het groepsrisico op grond van het Besluit externe veiligheid inrichtingen.
3. [appellante] betoogt dat de rechtbank niet heeft onderkend dat het ruimtelijke beleid waaraan het college de gevraagde medewerking voor het nemen van een projectbesluit heeft getoetst, kennelijk onredelijk is. Zij voert daartoe aan dat de externe veiligheid van het project voldoende is gewaarborgd. Zij verwijst hierbij onder meer naar een rapport van Grontmij Nederland B.V. van 7 november 2005 en een e-mailbericht van een gemeenteambtenaar van 26 juni 2007. Verder stelt [appellante] zich op het standpunt dat het beleidsuitgangspunt dat sprake is van bevolkingskrimp, in strijd is met het gemeentelijk beleid als neergelegd in de notitie "Woonvisie gemeente Terneuzen 2005 - 2009" (hierna: de woonvisie) en dat dit uitgangspunt eveneens in strijd is met het provinciaal beleid als neergelegd in het Omgevingsplan 2006 - 2012 (hierna: het omgevingsplan). Tot slot voert [appellante] aan dat het project voldoet aan de criteria ten aanzien van het gemeentelijk volkshuisvestingsbeleid als vermeld in het ontwerpbestemmingsplan.
3.1. De rechtbank heeft terecht geen grond gevonden voor het oordeel, dat het door het college gehanteerde beleid als neergelegd in het op 30 september 2010 in procedure gebrachte voorontwerp van het bestemmingsplan "Sas van Gent" kennelijk onredelijk is.
[appellante] heeft met het door haar overgelegde rapport van Grontmij Nederland B.V. niet aannemelijk gemaakt dat de externe veiligheid van het project voldoende is gewaarborgd. In dat rapport wordt geconcludeerd dat de in 2008 geplande woningbouw op het Kanaaleiland leidt tot een zodanige verhoging van het groepsrisico als bedoeld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen, dat sprake is van een aandachtspunt. Dat een ambtenaar van de gemeente dit risico in een door [appellante] vermelde e-mail aanvaardbaar acht, leidt niet tot een ander oordeel. Verder wordt daarbij in aanmerking genomen dat [appellante] niet heeft weerlegd, dat de aan het project te stellen externe veiligheidseisen een belemmerend effect zullen hebben op eventuele toekomstige uitbreiding van scheepvaart of sluiscapaciteit. Voorts stelt [appellante] tevergeefs dat het beleidsuitgangspunt dat sprake is van bevolkingskrimp, in strijd is met de woonvisie en het omgevingsplan. Het beleid als vervat in de woonvisie gold niet meer ten tijde van het besluit op bezwaar, nu daarin is vermeld dat het woonbeleid voor de periode van 2005 tot 2009 is vastgelegd. Uit de door [appellante] aangehaalde passages uit het omgevingsplan kan niet worden afgeleid dat voormeld beleidsstandpunt daarmee in strijd is.
Tot slot kan de stelling van [appellante], dat het project voldoet aan het volkshuisvestingsbeleid als vermeld in het ontwerpbestemmingsplan, niet leiden tot het ermee beoogde doel, reeds nu dat ontwerp ten tijde van het besluit op bezwaar nog in de voorontwerpfase verkeerde. Gesteld noch gebleken is dat in het voorontwerp de vermelding is opgenomen.
4. [appellante] betoogt verder dat de rechtbank niet heeft onderkend dat het college zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld, dat het project in strijd is met het ruimtelijk beleid van de gemeente. Zij voert daartoe aan dat in september 2008 een voorontwerp van het bestemmingsplan "Sas van Gent" bestond, waarmee het bouwplan niet in strijd was.
4.1. Dit betoog faalt. De rechtbank heeft met juistheid overwogen dat het college zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen, dat het project niet past in het gemeentelijk ruimtelijk beleid. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat het college aansluiting heeft mogen zoeken bij het actuele ruimtelijke beleid als neergelegd in het op 30 september 2010 in procedure gebrachte voorontwerp van het bestemmingsplan "Sas van Gent". Hierin is het Kanaaleiland aangewezen als transformatiegebied waarbij externe veiligheid het meest maatgevende aandachtspunt is. Van transformatie naar woningbouw is geen sprake, maar door de planwetgever wordt ten aanzien van het Kanaaleiland gedacht aan het versterken van de recreatieve functie. Dat in september 2008 een voorontwerp van het bestemmingsplan "Sas van Gent" met de bestemming "Wonen" voor de projectlocatie bestond, geeft geen grond voor een ander oordeel, nu dat voorontwerp ten tijde van het besluit op bezwaar van 2 mei 2011 door het in 30 september 2010 in procedure gebrachte gewijzigde voorontwerp achterhaald was.
5. [appellante] betoogt voorts dat de rechtbank ten onrechte geen grond heeft gevonden voor het oordeel, dat het college redelijkerwijs had behoren af te wijken van het ruimtelijk beleid. [appellante] voert daartoe aan dat het college toezeggingen aan haar heeft gedaan om de beoogde woningbouw op het perceel te mogen realiseren. Het college heeft met [appellante] de mogelijkheden onderzocht om op het Kanaaleiland woningen te bouwen en het heeft gehandeld in strijd met het gelijkheidsbeginsel. Volgens [appellante] heeft het college bouwvergunning verleend voor woningen in de buurtschap Passluis waarbij tevens verschillende onderzoeken zijn gebruikt die voor het Kanaaleiland waren opgesteld.
5.1. [appellante] heeft niet aannemelijk gemaakt dat het college een concrete toezegging heeft gedaan dat het bouwplan mocht worden gerealiseerd. Uit de omstandigheid dat het college met [appellante] de mogelijkheden heeft onderzocht om op het Kanaaleiland woningen te bouwen, kan dit niet worden afgeleid. Dit kan evenmin worden afgeleid uit de ter zitting door [appellante] gestelde omstandigheid, dat het college bij een besluit in 2002 een aanvraag om bouwvergunning voor de bouw van woningen op het Kanaaleiland heeft geweigerd, terwijl de gemeente in 1999 aan [appellante] bouwgrond aldaar had verkocht, reeds omdat deze procedure geen betrekking heeft op voormeld besluit. Dat, naar [appellante] stelt, het college als compensatie voor de destijds geweigerde bouwvergunning heeft toegezegd vrijstelling en bouwvergunning te zullen verlenen voor het bouwplan, heeft [appellante] onvoldoende met gegevens en bescheiden onderbouwd.
Voorts faalt ook het beroep van [appellante] op het gelijkheidsbeginsel. Niet is gebleken dat de door haar bedoelde situatie ten aanzien van de woningbouw aan de Canadalaan en in het buurtschap Passluis zodanig overeenkomt met de thans aan de orde zijnde situatie, dat het college daarin aanleiding had behoren te zien medewerking te verlenen aan het project. Het college heeft aannemelijk gemaakt dat de aan de Canadalaan gerealiseerde woningbouw niet heeft geleid tot dezelfde verhoging van het groepsrisico in de zin van het Besluit externe veiligheid inrichtingen als die welke realisering van het bouwplan ten gevolge zou hebben gehad. Tevens heeft het college zich onweersproken op het standpunt gesteld dat ten tijde van de besluitvorming omtrent de woningbouw in Passluis ander ruimtelijk beleid gold dan ten aanzien van het bouwplan.
5.2. Onder deze omstandigheden heeft de rechtbank terecht overwogen dat het college de gevraagde medewerking aan het nemen van een projectbesluit heeft kunnen weigeren, onder verwijzing naar het op 30 september 2010 in procedure gebrachte voorontwerp van het bestemmingsplan "Sas van Gent" waarmee het bouwen van de woningen in strijd is. Dat het college tijdens de hoorzitting in bezwaar te kennen heeft gegeven dat een raadsbesluit ten grondslag zou liggen aan de weigering van het projectbesluit en de bouwvergunning eerste fase, terwijl dat raadsbesluit niet blijkt te bestaan en dat het college zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat het project niet is voorzien van een goede ruimtelijke onderbouwing, zoals [appellante] nog heeft aangevoerd, leidt niet tot een ander oordeel.
6. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. H. Troostwijk, voorzitter, en mr. A.W.M. Bijloos en mr. R. Uylenburg, leden, in tegenwoordigheid van mr. N.D.T. Pieters, ambtenaar van staat.
w.g. Polak w.g. Pieters
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 19 september 2012