ECLI:NL:RVS:2012:BX7724

Raad van State

Datum uitspraak
19 september 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201111210/1/A2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake financiële ondersteuning van de Stichting Noodopvang Papendrecht

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellant] tegen een uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Dordrecht. Het college van burgemeester en wethouders van Papendrecht had op 4 maart 2011 een verzoek van de Stichting Noodopvang Papendrecht (SNP) om financiële ondersteuning voor [appellant] en zijn gezin gedeeltelijk afgewezen. De voorzieningenrechter verklaarde het beroep van [appellant] gegrond en vernietigde het besluit van 1 juli 2011, waarbij het college het bezwaar van [appellant] ongegrond had verklaard. De voorzieningenrechter oordeelde dat [appellant] geen belanghebbende was bij het besluit tot het weigeren van subsidie aan de SNP, omdat dit besluit geen rechtstreekse gevolgen had voor de opvang van [appellant] en zijn gezin.

[Appellant] ging in hoger beroep en betoogde dat hij wel degelijk belanghebbende was, omdat de weigering van subsidie aan de SNP zijn opvang direct zou raken. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 8 juni 2012 behandeld. De Afdeling oordeelde dat, hoewel [appellant] een financieel belang had bij de subsidie, dit een afgeleid belang was en hem niet rechtstreeks belanghebbende maakte in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De Afdeling bevestigde de uitspraak van de voorzieningenrechter en oordeelde dat er geen sprake was van een fundamenteel recht dat door de weigering van subsidie werd aangetast.

De Afdeling concludeerde dat het hoger beroep ongegrond was en bevestigde de aangevallen uitspraak. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan in naam der Koningin en openbaar uitgesproken op 19 september 2012.

Uitspraak

201111210/1/A2.
Datum uitspraak: 19 september 2012
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant sub 1A] en [appellant sub 1B] (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellant]), beiden wonend te Papendrecht,
appellanten,
tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Dordrecht van 16 september 2011 in zaken nrs. 11/908 en 11/909 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Papendrecht.
Procesverloop
Bij besluit van 4 maart 2011 heeft het college een verzoek van de Stichting Noodopvang Papendrecht (hierna: de SNP) om financiële ondersteuning van [appellant] en zijn gezin gedeeltelijk afgewezen.
Bij besluit van 1 juli 2011 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 16 september 2011 heeft de voorzieningenrechter het door [appellant] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 1 juli 2011 vernietigd, het bezwaar tegen het besluit van 4 maart 2011 niet-ontvankelijk verklaard en bepaald dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 8 juni 2012, waar [appellant], vertegenwoordigd door mr. J. Klaas, advocaat te Haarlem, en het college, vertegenwoordigd door mr. N.J.W. Visser en R. Leuris, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 8:1, eerste lid, gelezen in verbinding met artikel 7:1, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) kan uitsluitend een belanghebbende tegen een besluit bezwaar maken.
Ingevolge artikel 1:2, eerste lid, wordt onder belanghebbende verstaan: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken.
2. [appellant] bewoont een woning die wordt gehuurd door de stichting Leger des Heils. Nadat zijn verblijfsvergunning en de aan hem toegekende WWB-uitkering zijn ingetrokken, heeft onder meer de SNP voorzien in zijn onderhoud.
Bij besluit van 4 maart 2011, gehandhaafd bij het besluit op bezwaar van 1 juli 2011, heeft het college het verzoek van de SNP om financiële ondersteuning van [appellant] en zijn gezin gedeeltelijk afgewezen omdat het gaat om een rijksaangelegenheid. Wel heeft het college in verband met winterse omstandigheden een eenmalige subsidie voor drie maanden toegekend ten behoeve van de opvang van [appellant] en zijn gezin. Dit laatste is niet in geschil.
3. De voorzieningenrechter heeft het besluit van 1 juli 2010 vernietigd en in de zaak voorzien door het bezwaar van [appellant] tegen het besluit van 4 maart 2011 niet-ontvankelijk te verklaren. De voorzieningenrechter heeft daartoe, onder verwijzing naar de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (hierna: de CRvB) van 16 oktober 2007, LJN: BB6594 (www.rechtspraak.nl), en de uitspraak van de Afdeling van 4 mei 2011, in zaak nr. 201010000/1/H2 (www.raadvanstate.nl), geoordeeld dat [appellant] geen belanghebbende is bij het besluit tot het weigeren van subsidie aan de SNP. Hierbij heeft de voorzieningenrechter overwogen dat dit besluit is gericht aan de SNP en dit besluit geen rechtstreekse gevolgen heeft voor de opvang van [appellant] en zijn gezin omdat de opvang is voortgezet.
4. [appellant] betoogt dat de voorzieningenrechter ten onrechte heeft geoordeeld dat hij geen belanghebbende is bij het besluit van 4 maart 2011. Hij voert daartoe aan dat de voorzieningenrechter heeft miskend dat hij rechtstreeks in zijn belang wordt geraakt door dit besluit, omdat zonder subsidie van het college niet langer in zijn opvang wordt voorzien. De verwijzing van de voorzieningenrechter naar de uitspraak van de CRvB gaat volgens [appellant] dan ook niet op. Voorts voert [appellant] aan dat de voorzieningenrechter heeft miskend dat, anders dan in genoemde uitspraak van de Afdeling, de SNP de subsidie niet vrij, maar overeenkomstig de aan de subsidie verbonden verplichtingen kan gebruiken. Omdat de subsidieaanvraag ziet op opvang van [appellant] en zijn gezin, maakt dit hem tot belanghebbende.
Verder betoogt [appellant] dat uit jurisprudentie van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (hierna: het EHRM) volgt, dat zijn belang op één lijn is te stellen met de belangen van de SNP.
4.1. De SNP is de aanvrager en bij toewijzing de begunstigde van de subsidie. Weliswaar heeft [appellant] een financieel belang bij het al dan niet verstrekken van die subsidie, maar dit is een van de SNP afgeleid belang en maakt hem niet rechtstreeks belanghebbende in de zin van artikel 1:2, eerste lid, van de Awb (vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 7 juni 2006 in zaak nr.
200507120/1en van 4 mei 2011 in zaak nr.
201010000/1/H2). Dit zou anders kunnen zijn als [appellant] door het besluit zou worden geraakt in een fundamenteel recht zoals het recht op leven, werk of woning, ter bescherming waarvan toegang tot de bestuursrechter hem niet onthouden zou mogen worden. In dit geval is niet gebleken van aantasting van een dergelijk fundamenteel recht door de weigering subsidie aan de SNP te verstrekken. [appellant] en zijn gezin worden vanaf begin 2010 opgevangen zonder dat daarvoor, afgezien van de wintermaanden 2011, subsidie is aangevraagd bij of is toegekend door het college. Ook tijdens de bezwaartermijn is de opvang van [appellant] voortgezet. Hieruit kan worden afgeleid dat ook na afloop van de eenmalige subsidie voor de wintermaanden de opvang van [appellant] niet afhankelijk was van verstrekking van subsidie aan de SNP. Voorts is van belang dat het gaat om een weigering subsidie te verstrekken en dat aan subsidie verbonden verplichtingen over het gebruik, anders dan [appellant] betoogt, niet aan de orde kunnen zijn. Overigens is in hoger beroep vast komen te staan dat de opvang van [appellant] en zijn gezin nog steeds, zonder subsidie van het college, wordt voortgezet.
Anders dan [appellant] heeft aangevoerd volgt uit de door hem aangehaalde jurisprudentie van het EHRM niet dat hij een rechtstreeks belang heeft bij het besluit over het verlenen van subsidie aan de SNP, zoals ook de rechtbank terecht heeft geoordeeld. De vergelijking met de uitspraak van de Afdeling van 5 september 2007 in zaak nr.
200608727/1gaat niet op. In deze uitspraak is de Afdeling tot het oordeel gekomen dat, mede gelet op de door [appellant] genoemde arresten van het EHRM, in dit geval het belang van de desbetreffende vreemdeling ten behoeve van wie een tewerkstellingsvergunning is aangevraagd op één lijn is te stellen met dat van de aanvragende werkgever, zodat ook die vreemdeling als belanghebbende bij het op een zodanige aanvraag te nemen besluit dient te worden aangemerkt. Anders dan in deze uitspraak is het belang van [appellant] niet op één lijn te stellen met het belang van de SNP. Het belang van [appellant] ligt in het continueren van zijn verblijf in de huurwoning, terwijl het belang van de SNP ligt in het realiseren van noodopvang door middel van subsidie. Van een rechtstreeks en onlosmakelijk verband tussen het besluit van 4 maart 2011 over de subsidie en de opvang van [appellant] is derhalve geen sprake.
Het betoog faalt.
5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. H. Troostwijk, voorzitter, en mr. S.F.M. Wortmann en mr. C.J. Borman, leden, in tegenwoordigheid van mr. R.F.J. Bindels, ambtenaar van staat.
w.g. Troostwijk w.g. Bindels
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 19 september 2012
85-680.