ECLI:NL:RVS:2012:BX8264

Raad van State

Datum uitspraak
26 september 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201202368/1/A1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • J.H. van Kreveld
  • C.J.M. Schuyt
  • J. Kramer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen vrijstelling en bouwvergunning voor woningbouwproject Nijrees-Noord te Almelo

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de Stichting Nijreesweg tegen de uitspraken van de rechtbank Almelo met betrekking tot een bouwvergunning voor het project 'Nijrees-Noord'. Het college van burgemeester en wethouders van Almelo had op 17 juni 2010 vrijstelling en een reguliere bouwvergunning verleend voor de bouw van 69 woningen op een perceel nabij de Nijreessingel. De Stichting maakte bezwaar tegen dit besluit, wat leidde tot een tussenuitspraak van de rechtbank op 19 oktober 2011, waarin het college werd opgedragen om het gebrek in het besluit te herstellen. De rechtbank verklaarde op 25 januari 2012 het beroep van de Stichting gegrond en vernietigde het besluit van 18 november 2010, maar bepaalde dat de rechtsgevolgen daarvan in stand blijven.

De Stichting ging in hoger beroep tegen deze uitspraken. De Raad van State behandelde de zaak op 23 augustus 2012. De Stichting betoogde dat het college niet bevoegd was om vrijstelling te verlenen en dat de rechtbank niet had onderkend dat het bouwplan niet was voorzien van een goede ruimtelijke onderbouwing. De Raad van State oordeelde dat het college wel degelijk bevoegd was om vrijstelling te verlenen en dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat het bouwplan was voorzien van een goede ruimtelijke onderbouwing. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en wees het hoger beroep van de Stichting af.

De Raad van State concludeerde dat de argumenten van de Stichting niet voldoende waren om de eerdere uitspraken te weerleggen. De rechtbank had gemotiveerd ingegaan op de door de Stichting aangedragen argumenten en de Raad van State vond geen aanleiding om de uitspraak van de rechtbank te vernietigen. De beslissing van de Raad van State werd uitgesproken in naam der Koningin op 26 september 2012.

Uitspraak

201202368/1/A1.
Datum uitspraak: 26 september 2012
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
de stichting Stichting Nijreesweg?!, gevestigd te Almelo,
appellante,
tegen de uitspraken van de rechtbank Almelo van 19 oktober 2011 en 25 januari 2012 in zaak nr. 10/1335 in het geding tussen:
de Stichting
en
het college van burgemeester en wethouders van Almelo.
Procesverloop
Bij besluit van 17 juni 2010 heeft het college aan [vergunninghoudster] vrijstelling en reguliere bouwvergunning verleend voor het ontwikkelen van het gebied "Nijrees-Noord"en het bouwen van 69 woningen op een perceel nabij de Nijreessingel te Almelo.
Bij besluit van 18 november 2010 heeft het college het door de Stichting daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij tussenuitspraak van 19 oktober 2011 heeft de rechtbank het college in de gelegenheid gesteld om binnen acht weken na verzending van deze uitspraak het gebrek in het besluit van 18 november 2010 te herstellen en daarvan aan de Stichting, [vergunninghoudster] en de rechtbank mededeling te doen, zulks met inachtneming van hetgeen zij in deze uitspraak heeft overwogen en iedere verdere beslissing aangehouden. Deze uitspraak is aangehecht.
Bij uitspraak van 25 januari 2012 heeft de rechtbank het door de Stichting tegen het besluit van 18 november 2010 ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en bepaald dat de rechtsgevolgen daarvan geheel in stand blijven. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen de tussenuitspraak en de uitspraak heeft de Stichting hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
[vergunninghoudster] heeft, daartoe in de gelegenheid gesteld, een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 23 augustus 2012, waar de Stichting, vertegenwoordigd door A.B. Nijkamp en J.M.J. Soppe, bijgestaan door mr. F.F. Scheffer, en het college, vertegenwoordigd door M. Holland en M.M. Weerink, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Voorts is ter zitting [vergunninghoudster], vertegenwoordigd door R. Beerman, gehoord.
Overwegingen
1. Ingevolge het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Buitengebied" rust op het perceel de bestemming "Agrarisch gebied", en "zone ten behoeve van het woon- en recreatiemilieu".
Ingevolge artikel 4, eerste lid, van de planvoorschriften zijn op grond met de bestemming "Agrarisch gebied" op de aangewezen bebouwingsoppervlakken uitsluitend bedrijfsgebouwen, één bedrijfswoning, hooibergen en voedersilo's, terreinomheiningen en één windmolen in nauwe ruimtelijke relatie met de gebouwen toegestaan.
2. Ingevolge artikel 19, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: de WRO) kunnen burgemeester en wethouders vrijstelling verlenen van het bestemmingsplan in door gedeputeerde staten, in overeenstemming met de inspecteur, aangegeven categorieën van gevallen. Gedeputeerde staten kunnen daarbij tevens bepalen onder welke omstandigheden vooraf een verklaring van gedeputeerde staten dat zij tegen het verlenen van vrijstelling geen bezwaar hebben, is vereist. Het bepaalde in het eerste lid met betrekking tot een goede ruimtelijke onderbouwing is van overeenkomstige toepassing.
Ingevolge het eerste lid, voor zover thans van belang, wordt onder een goede ruimtelijke onderbouwing bij voorkeur een gemeentelijk of intergemeentelijk structuurplan verstaan. Indien er geen structuurplan is of wordt opgesteld, wordt bij de ruimtelijke onderbouwing in elk geval ingegaan op de relatie met het geldende bestemmingsplan, dan wel wordt er gemotiveerd waarom het te realiseren project past binnen de toekomstige bestemming van het betreffende gebied.
3. Het bouwplan voorziet in de realisering van 69 woningen. Dit is in strijd met het bestemmingsplan. Om niettemin bouwvergunning te kunnen verlenen, heeft het college vrijstelling van het bestemmingsplan verleend krachtens artikel 19, tweede lid, van de WRO.
4. De Stichting betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat het college niet bevoegd was om vrijstelling krachtens artikel 19, tweede lid, van de WRO te verlenen. Daartoe voert zij aan dat de door het college aan de rechtbank overgelegde brief van het college van gedeputeerde staten van Overijssel van 8 november 2011 niet in overstemming is met de "Handreiking en beoordeling van ruimtelijke plannen" van de provincie Overijssel. Voorts stelt zij dat de procedure van artikel 19a, vijfde lid en verder, van de WRO gevoerd had moeten worden.
4.1. Het college van gedeputeerde staten heeft in overeenstemming met de inspecteur voor de ruimtelijke ordening een lijst met categorieën van gevallen vastgesteld waarvoor met toepassing van artikel 19, tweede lid, van de WRO vrijstelling kon worden verleend. Deze is op 25 juli 2006 gepubliceerd als "Handreiking en beoordeling van ruimtelijke plannen" in het Provinciaal Blad (2006, 102). Hierin is bepaald dat het college vrijstelling kan verlenen voor gevallen als bedoeld in categorie I: (voor)ontwerp ruimtelijke plannen van de gemeente voorzien van een positief advies van de provinciale diensten en de inspecteur. Voorts is hierin bepaald dat, indien in het kader van deze procedure een zienswijze is ingediend, geen verklaring van geen bezwaar bij het college van gedeputeerde staten hoeft te worden aangevraagd.
4.2. Het college van gedeputeerde staten heeft bij besluit van 24 juni 2008, op verzoek van het college, een zogenoemde algemene verklaring van geen bezwaar verleend, als bedoeld in categorie I, voor bouwplannen die in overeenstemming zijn met de ruimtelijke onderbouwing "Nijrees-Noord, plandeel Oude Wesselink". Het college van gedeputeerde staten heeft de ruimtelijke onderbouwing terecht aangemerkt als voorontwerp-bestemmingsplan vanwege het gedetailleerde karakter daarvan. De geldigheidsduur van deze verklaring bedraagt volgens paragraaf 3.2 van de "Handreiking en beoordeling van ruimtelijke plannen" twee jaar. Bij besluit van 18 november 2011 heeft het college van gedeputeerde staten, op verzoek van het college en naar aanleiding van de tussenuitspraak van de rechtbank van 19 oktober 2011, de geldigheidsduur van voormelde verklaring met twee jaar verlengd. Gelet hierop geeft het betoog van de Stichting geen grond voor het oordeel dat de zogenoemde algemene verklaring van geen bezwaar in strijd met de "Handreiking en beoordeling van ruimtelijke plannen" is afgegeven. Voorts zijn er geen aanknopingspunten voor het oordeel dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het college kon volstaan met de gevolgde zienswijzenprocedure.
Het betoog faalt.
5. De Stichting betoogt voorts dat de rechtbank niet heeft onderkend dat het bouwplan niet is voorzien van een goede ruimtelijke onderbouwing. Daartoe voert zij aan dat de prestatieafspraken van de gemeente Almelo geen onafwendbaarheid van de realisering van het bouwplan met zich brengen. Voorts stelt zij dat, nu de rechtbank heeft overwogen dat het Masterplan Almelo van 11 oktober 2004 niet geldt als ruimtelijke onderbouwing, het onjuist is om de gele vlek uit het Structuurplan Almelo van 6 maart 2003, gedeeltelijk herzien op 11 juli 2006, met het Masterplan als ingevuld te beschouwen. Verder stelt zij dat de rechtbank de aansluiting van het bouwplan bij de bestaande verkavelingstructuur en kavelgrootte ten onrechte niet heeft beoordeeld.
5.1. De rechtbank heeft terecht geconcludeerd dat het bouwplan is voorzien van een goede ruimtelijke onderbouwing. Zoals de rechtbank terecht heeft overwogen, is niet het Masterplan, maar de ruimtelijke onderbouwing van 2008 de ruimtelijke onderbouwing voor het bouwplan. De aanvraag om bouwvergunning is mede aan het Masterplan getoetst. Het betoog van de Stichting geeft geen grond voor het oordeel dat het standpunt van het college, dat de behoefte aan 500 woningen die ontstaat door sloop en vervangende nieuwbouw mag worden meegerekend in de woningbehoefte, onjuist is.
Voor zover de Stichting betoogt dat op basis van het Structuurplan eerst naar inbreidingslocaties gezocht dient te worden, heeft de rechtbank terecht overwogen dat het perceel in overeenstemming is met het Structuurplan, waarin het gebied grotendeels als stedelijk gebied is aangemerkt. Voorts heeft de rechtbank van belang kunnen achten dat het gebied Nijrees-Noord onderdeel is van met de provincie Overijssel gemaakte prestatieafspraken voor de periode 2010-1015 en dat deze afspraken slechts zien op aantallen te bouwen woningen en niet op specifieke projecten. Anders dan de Stichting stelt, is de rechtbank ingegaan op de inpasbaarheid van het bouwplan. De rechtbank heeft overwogen dat de overgang van de bestaande kavelindelingen en het bestaande type woningen een punt van aandacht is in het beeldkwaliteitsplan "Nijrees-Noord" en dat mede gelet daarop de welstandscommissie zich op het standpunt heeft gesteld dat het bouwplan in overeenstemming is met redelijke eisen van welstand. Het aangevoerde geeft geen grond voor een ander oordeel.
Het betoog faalt.
6. Het betoog van de Stichting dat de rechtbank de ter zitting en in het beroepschrift geuite argumenten onvoldoende heeft weergegeven in de uitspraak, faalt. De rechtbank is gemotiveerd ingegaan op de door de Stichting aangedragen argumenten. Door louter te stellen dat de rechtbank de ter zitting en in het beroepschrift geuite argumenten onvoldoende heeft weergegeven in de uitspraak, heeft de Stichting niet gemotiveerd waarom de desbetreffende overwegingen onjuist dan wel onvolledig zijn.
7. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. J.H. van Kreveld, voorzitter, en mr. C.J.M. Schuyt en mr. J. Kramer, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.A. Graaff-Haasnoot, ambtenaar van staat.
w.g. Van Kreveld w.g. Graaff-Haasnoot
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 26 september 2012
531-672.