201200542/1/R2.
Datum uitspraak: 26 september 2012
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant sub 1A] en [appellant sub 1B] (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellant]), wonend te [woonplaats] (Duitsland),
appellant,
de raad van de gemeente Berkelland,
verweerder.
Bij besluit van 25 oktober 2011 heeft de raad het bestemmingsplan "Panovenweg Dr. Slotlaan" vastgesteld.
Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
Daartoe in de gelegenheid gesteld, hebben de stichtingen Stichting LSG-Rentray en Stichting Trajectum een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 16 augustus 2012, waar [appellant], vertegenwoordigd door mr. H.E. Davelaar, advocaat te Zwolle, en de raad, vertegenwoordigd door E.J.E.M. Spanjaard, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Voorts zijn ter zitting LSG-Rentray, vertegenwoordigd door [gemachtigde], bijgestaan door mr. M.H.P. Bullens, advocaat te Enschede, en Trajectum, vertegenwoordigd door [gemachtigde], bijgestaan door mr. M.H.P. Bullens, advocaat te Enschede, verschenen.
1. Het plan voorziet in de mogelijkheid om de bebouwing van de zorginstellingen LSG-Rentray en Trajectum, die in de bestaande situatie aan de oost- en westzijde van de Panovenweg is gesitueerd, op één locatie aan de oostzijde van de Panovenweg te concentreren. Op deze locatie wordt zowel open als gesloten opvang voor jongeren en volwassenen met gedragsproblemen mogelijk gemaakt.
2. [appellant] heeft bezwaar tegen de vaststelling van het plan voor zover het betreft de plandelen met de bestemming "Maatschappelijk", "Groen" en "Bos" betreffende de gronden ten oosten van de Panovenweg. [appellant sub 1A] betoogt dat in het plan ten onrechte geen onderscheid is gemaakt tussen maatschappelijke hulpverlening en dienstverlening met gesloten behandeling in een justitiële inrichting enerzijds en maatschappelijke hulpverlening en dienstverlening met open behandeling anderzijds, terwijl deze bestemmingen naar hun aard verschillend zijn en ook ruimtelijk een verschillende uitstraling hebben. Hierbij wijst hij met name op het hekwerk dat nodig is bij een gesloten inrichting met het oog op het waarborgen van de veiligheid van de omgeving. Hij voert aan dat ten onrechte niet om het hele terrein een hoog hek is voorzien nu binnen de gehele bestemming "Maatschappelijk" gesloten behandeling in een justitiële inrichting is toegestaan. Voorts voert hij aan dat in het plan ten onrechte de inrichting van een overgangszone met daarin een hekwerk afhankelijk is gesteld van een door het college van burgemeester en wethouders nog vast te stellen beheer- en inrichtingsplan, waardoor niet is gewaarborgd dat in een hekwerk zal worden voorzien.
2.1. De Afdeling ziet geen aanleiding om over deze beroepsgronden anders te oordelen dan de voorzitter heeft gedaan in zijn uitspraak van 10 april 2012, nr.
201200542/2/R2, waarbij het verzoek om een voorlopige voorziening van [appellant] tegen het bestreden besluit is afgewezen en waarbij is ingegaan op deze beroepsgronden. Voor zover in deze uitspraak in het midden is gelaten of in het plan ten onrechte is nagelaten om de oprichting en instandhouding van de hekwerken in de planregels te verankeren, overweegt de Afdeling als volgt. Met de oprichting en instandhouding van de bedoelde hekwerken wordt beoogd de veiligheid voor de omgeving te waarborgen. Naar het oordeel van de Afdeling wordt de veiligheid afdoende verzekerd via de regelgeving die geldt voor het soort instellingen die het bestemmingsplan mogelijk maakt. Hetgeen [appellant] heeft aangevoerd geeft geen aanleiding voor het oordeel dat het ontbreken van een waarborg in de planregels voor een hekwerk van vijf meter hoog rondom het gehele terrein van de voorziene instelling, met zich brengt dat het plan ruimtelijk niet aanvaardbaar is. Het betoog faalt.
3. [appellant] stelt voorts dat de concentratie van alle gebouwen van de instelling op een locatie relatief dicht bij zijn woning en bedrijf, hinder met betrekking tot licht en geluid zal opleveren en zo tot een vermindering van zijn woongenot zal leiden en zijn vee zal verstoren. [appellant] stelt verder dat de instelling nadelige gevolgen oplevert voor zijn bedrijfsvoering en mogelijke uitbreiding hiervan in de weg zal staan.
3.1. De raad stelt zich op het standpunt dat de leefomgeving en de bedrijfsvoering van [appellant] niet onevenredig worden aangetast, omdat de voorziene bebouwing op een afstand van ruim 300 meter van zijn woning en bedrijf komt te staan. Daarbij zijn in het plan voorwaarden gesteld aan de landschappelijke inpassing van de bebouwing. Mogelijke uitbreiding van het bedrijf van [appellant] wordt volgens de raad door het plan niet beperkt, nu een bestaande burgerwoning op kortere afstand dan het plangebied van zijn bedrijfsgebouwen staat.
3.2. Het plan biedt de mogelijkheid om de instellingen voor opvang op een afstand van ongeveer 320 meter van het bedrijf en de woning van [appellant] op te richten en te gebruiken. Gelet op deze afstand is geen aanleiding voor het oordeel dat als gevolg van het plan het woon- en leefklimaat van [appellant] op onevenredige wijze zal worden aangetast. [appellant] heeft geen feiten of omstandigheden aangevoerd die aannemelijk maken dat hij door het plan in zijn bedrijfsvoering zal worden beperkt.
Ten aanzien van de door hem gestelde beperking van zijn mogelijkheden tot uitbreiding van zijn bedrijf, heeft de raad ter zitting onweersproken gesteld dat op een afstand van ongeveer 170 meter van zijn bedrijfsgebouwen reeds een burgerwoning staat aan de [locatie] te [plaats]. Gelet hierop is geen aanleiding voor het oordeel dat de zorginstelling op ongeveer 320 meter afstand, de mogelijkheden voor uitbreiding van zijn bedrijf zal beperken.
Voor zover [appellant] aanvoert dat door dit plan niet valt tegen te houden dat ook de bestemming van een aangrenzend perceel zal worden herzien ten behoeve van de inrichting, overweegt de Afdeling dat dit perceel geen deel uitmaakt van het bestreden bestemmingsplan en als zodanig niet in deze procedure kan worden betrokken.
Het betoog van [appellant] faalt.
4. Wat betreft de beroepsgronden ten aanzien van de uitvoerbaarheid van het plan en het aantal behandelplaatsen waarin het plan voorziet, ziet de Afdeling geen aanleiding om daarover anders te oordelen dan de voorzitter heeft gedaan in zijn uitspraak van 10 april 2012, nr.
201200542/2/R2, waarbij het verzoek om voorlopige voorziening van [appellant] tegen het bestreden besluit is afgewezen en waarbij is ingegaan op deze beroepsgronden.
5. [appellant] heeft zich in het beroepschrift voor het overige beperkt tot het verwijzen naar de inhoud van de zienswijze. In de overwegingen van het bestreden besluit is ingegaan op deze zienswijze. [appellant] heeft in het beroepschrift, noch ter zitting redenen aangevoerd waarom de weerlegging van de desbetreffende zienswijze in het bestreden besluit onjuist zou zijn.
6. In hetgeen [appellant] heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan in zoverre strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit in zoverre anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. Het beroep is ongegrond.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. M.A.A. Mondt-Schouten, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P.J.A.M. Broekman, ambtenaar van staat.
w.g. Mondt-Schouten w.g. Broekman
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 26 september 2012