201112600/1/R4.
Datum uitspraak: 26 september 2012
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellanten] (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellant]), wonend te Oegstgeest,
de raad van de gemeente Oegstgeest,
verweerder.
Bij besluit van 15 september 2011 heeft de raad het bestemmingsplan "Langenakker" vastgesteld.
Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 3 augustus 2012, waar [appellant], vertegenwoordigd door mr. F.P. van Galen, advocaat te Leiden, en de raad, vertegenwoordigd door R.P.W. van Smaalen, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
1. Het plan maakt de realisering van een brede school aan het Rustenburgerpad in Oegstgeest en een fietsbrug over de Oude Rijn naar het gebied 't Duyfrak in de gemeente Katwijk mogelijk. Tevens maakt het plan de uitbreiding van de woning aan de [locatie A] te Oegstgeest mogelijk. Het plan is gewijzigd vastgesteld ten opzichte van het ontwerpplan.
2. [appellant] voert aan dat de raad ten onrechte de Reactienota zienswijzen ontwerpbestemmingsplan Langenakker (hierna: reactienota) niet aan hem heeft toegezonden. Ook bij de bekendmaking op de website van de gemeente Oegstgeest is volgens hem de reactienota niet te raadplegen. Volgens [appellant] heeft de raad daarmee gehandeld in strijd met artikel 3.8, derde lid, van de Wet ruimtelijke ordening (hierna: Wro) in samenhang gelezen met artikel 3:43, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb).
2.1. De raad stelt dat het besluit tot vaststelling van het plan bij brief van 24 oktober 2011 aan alle indieners van zienswijzen is toegestuurd. De reactienota was als bijlage bij die brief gevoegd, aldus de raad.
2.2. Ingevolge artikel 3.8, derde lid, van de Wro, voor zover hier van belang, plaatst het college van burgemeester en wethouders de kennisgeving van het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan tevens in de Staatscourant en geschiedt deze voorts langs elektronische weg en stelt het college het besluit met de hierbij behorende stukken langs elektronische weg beschikbaar. Op een besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan zijn de artikelen 3:43 en 3:44 van de Awb van toepassing.
Ingevolge artikel 3:43, eerste lid, van de Awb wordt tegelijkertijd met of zo spoedig mogelijk na de bekendmaking van het besluit mededeling gedaan aan degenen die bij de voorbereiding ervan hun zienswijze naar voren hebben gebracht.
Ingevolge artikel 3:44, eerste lid, aanhef en onder b, geschiedt, indien bij de voorbereiding van het besluit toepassing is gegeven aan afdeling 3.4, de mededeling, bedoeld in artikel 3:43, eerste lid, door toezending van een exemplaar van het besluit aan degenen die over het ontwerp van het besluit zienswijzen naar voren hebben gebracht.
2.3. De Afdeling overweegt dat uit voornoemde wettelijke bepalingen volgt dat de raad, nu [appellant] over het ontwerp een zienswijze naar voren heeft gebracht, [appellant] een exemplaar van het vaststellingsbesluit had moeten toezenden. Nog daargelaten dat de raad stelt dat de reactienota samen met het besluit aan [appellant] is toegezonden, overweegt de Afdeling dat deze beroepsgrond betrekking heeft op een mogelijke onregelmatigheid van na de datum van het bestreden besluit en reeds om die reden de rechtmatigheid van het besluit niet kan aantasten. Deze mogelijke onregelmatigheid kan geen grond vormen voor de vernietiging van het bestreden besluit.
3. [appellant] betoogt dat het vastgestelde plan dusdanig is gewijzigd ten opzichte van het ontwerp dat het plan opnieuw als ontwerp ter inzage had moeten worden gelegd. In dat kader voert [appellant] aan dat het plangebied zodanig is verkleind dat nog maar twintig procent van het plangebied dat in het ontwerpplan was opgenomen ook in het vastgestelde plan is opgenomen.
3.1. De raad kan bij de vaststelling van het plan daarin wijzigingen aanbrengen ten opzichte van het ontwerp. Slechts indien de afwijkingen van het ontwerp naar aard en omvang zo groot zijn dat een wezenlijk ander plan wordt vastgesteld, dient de wettelijke procedure opnieuw te worden doorlopen.
Vaststaat dat de raad in dit geval het plan gewijzigd heeft vastgesteld. De voornaamste wijziging is de verkleining van het plangebied, waardoor onder meer het perceel van [appellant] buiten het plangebied valt. De bestemmingen binnen het plangebied zijn niet gewijzigd ten opzichte van het ontwerpplan. Alleen een aantal planregels is gewijzigd. De keuze van de raad om alleen die percelen in het plangebied op te nemen die op zeer korte termijn gerealiseerd moeten worden, brengt niet het risico met zich dat derden de mogelijkheid van het naar voren brengen van een zienswijze omtrent aan gronden toe te kennen bestemmingen is ontnomen. Gelet daarop kan niet worden geoordeeld dat de gewijzigde vaststelling van het plan naar aard en omvang zo groot is dat een wezenlijk ander plan is vastgesteld en hiervoor een nieuwe procedure had moeten worden gevolgd.
4. Het beroep van [appellant] is gericht tegen de planbegrenzing. Hij betoogt dat de raad geen ruimtelijke overwegingen ten grondslag heeft gelegd aan zijn besluit om het plangebied ten opzichte van het ontwerpplan te verkleinen. Volgens [appellant] heeft de raad daarbij ten onrechte zijn perceel, waarop twee woningen staan, buiten het plangebied gelaten. In dat kader voert hij aan reeds jarenlang met de gemeente in overleg te zijn om zijn woning aan de [locatie B] uit te breiden. Volgens hem heeft de raad toegezegd de twee woningen op zijn perceel als zodanig te zullen bestemmen. [appellant] betoogt dat de raad de door hem gewenste uitbreiding van zijn woning ten onrechte koppelt aan de onderhandelingen die worden gevoerd over de aankoop van een strook grond aan de oostzijde van zijn perceel. De strook grond aan de oostzijde van zijn perceel is volgens hem, evenals het perceel aan de westzijde van zijn perceel, eveneens ten onrechte buiten het plangebied gelaten. Volgens hem waren in het ontwerpplan op deze percelen een rotonde en de verplaatsing van de in- en uitrit bij zijn woningen voorzien. De raad heeft volgens hem onvoldoende rekening gehouden met de ruimtelijke gevolgen van het buiten het plangebied laten van deze percelen.
4.1. De raad stelt zich op het standpunt dat het perceel van [appellant] en de daaraan grenzende percelen buiten het plangebied zijn gelaten, omdat ervoor is gekozen alleen die plandelen op te nemen die op korte termijn moeten worden gerealiseerd, zoals de voorziene school en de fietsbrug. Uitzondering daarop is volgens de raad de woning aan de [locatie B] te Oegstgeest, omdat met de eigenaren van deze woning reeds contractuele afspraken zijn gemaakt over de uitbreiding van de woning. Verder heeft de raad toegezegd medewerking te zullen verlenen aan de vergunningsprocedure voor het uitbreiden van de woning van [appellant] aan de [locatie B]. Door het niet opnemen van het perceel van [appellant] in het plan blijft de mogelijkheid open om te onderhandelen over de strook grond aan de oostzijde van het perceel van [appellant], aldus de raad.
4.2. Gelet op de systematiek van de Wro komt de raad in beginsel een grote mate van beleidsvrijheid toe bij het bepalen van de begrenzingen van een bestemmingsplan. Deze vrijheid strekt echter niet zo ver dat de raad een begrenzing kan vaststellen die in strijd is met een goede ruimtelijke ordening of anderszins in strijd met het recht.
4.3. Het perceel van [appellant] is gelegen ten oosten van de voorziene school. Aan het perceel van [appellant] is in het ontwerpplan de bestemming "Wonen" toegekend. Tussen het perceel van [appellant] en de voorziene school is een perceel gelegen, waaraan in het ontwerpplan de bestemming "Gemengd" was toegekend. Aan een strook grond aan de oostzijde van het perceel van [appellant] was in het ontwerpplan de bestemming "Verkeer" toegekend. Deze percelen zijn thans buiten het plangebied gelaten.
4.4. [appellant] heeft niet aannemelijk gemaakt dat er tussen zijn perceel en de daaraan grenzende percelen enerzijds en de percelen in het plangebied anderzijds een zodanige ruimtelijke samenhang bestaat dat deze percelen om die reden in het plan opgenomen hadden moeten worden. Ter zitting heeft de raad hierover naar voren gebracht dat de invulling van de percelen grenzend aan het perceel van [appellant] ten tijde van de vaststelling van het plan nog onvoldoende concreet was. Volgens de raad zijn de door [appellant] gestelde verplaatsing van de in- en uitrit bij zijn woningen en de aanleg van een rotonde op het kruispunt Rijnsburgerweg, Rijnzichtweg, Floresstraat en Oude Rijnsburgerweg niet nodig voor de realisering van de school in het plangebied en bovendien is de gewenste concretisering van genoemd kruispunt nog onvoldoende duidelijk. Deze ontwikkelingen zijn daarom buiten het plangebied gelaten, aldus de raad. Dit komt de Afdeling niet onjuist voor. De raad heeft daarbij betekenis mogen toekennen aan de omstandigheid dat de school en fietsbrug op zeer korte termijn moeten kunnen worden gerealiseerd. In hetgeen [appellant] heeft aangevoerd, ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de vastgestelde planbegrenzing strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening.
5. Het beroep van [appellant] is verder gericht tegen het plandeel met de bestemming "Verkeer". Binnen deze bestemming is het Rustenburgerpad gelegen. Het Rustenburgerpad vormt de zuidgrens van het plan.
[appellant] voert aan dat hij vanwege de verbreding van het Rustenburgerpad in zijn privacy wordt aangetast. Daartoe voert hij aan dat wanneer het oostelijk deel van zijn perceel afgestaan moet worden ten behoeve van de aanleg van een rotonde zijn woningen aan alle kanten dicht op het verkeer komen te liggen. Verder voert hij aan dat het niet noodzakelijk is om het Rustenburgerpad te verbreden. Volgens hem zijn de voorziene kiss-and-ridestrook en het langsparkeren, waardoor het Rustenburgerpad wordt verbreed, niet bedoeld voor de school, maar om de parkeerproblemen op te lossen van het nog te bouwen winkelcentrum ten zuiden van het Rustenburgerpad.
Verder voert [appellant] aan dat de raad onvoldoende onderzoek heeft gedaan naar de gevolgen van het plan voor de verkeersveiligheid ter plaatse en ook de eerder ten behoeve van de verkeersveiligheid nodig geachte rotonde ten oosten van zijn woningen niet in de afweging heeft betrokken. Ook heeft de raad volgens [appellant] ten onrechte niet onderzocht wat de gevolgen voor de verkeersveiligheid zijn wanneer de in- en uitrit bij zijn woningen wordt verplaatst naar het Rustenburgerpad. Verder voert [appellant] aan dat de voorziene parkeerplaatsen op het Rustenburgerpad leiden tot verkeersonveilige situaties en dat onvoldoende oversteekplaatsen over het Rustenburgerpad zijn voorzien. Voorts wijst hij erop dat het Rustenburgerpad een drukke fietsroute zal worden in verband met de voorziene woningbouw elders in de omgeving.
5.1. De raad stelt dat, gelet op de ten behoeve van het plan verrichte verkeersanalyse, de verkeersveiligheid geen belemmering vormt voor de realisering van het plan. Volgens de raad komt het Rustenburgerpad dichter bij de woningen te liggen en zal als gevolg daarvan de hinder van het verkeer op deze weg bij de woningen van [appellant] toenemen. Volgens de raad is echter geen sprake van onaanvaardbare hinder.
5.2. De gevolgen van het plan voor de verkeersveiligheid ter plaatse zijn onderzocht en de resultaten van dit onderzoek zijn neergelegd in het rapport "Verkeersveiligheidsanalyse en akoestisch onderzoek bestemmingsplan Langenakker te Oegstgeest" van 12 maart 2009.
In het rapport is geconcludeerd dat een veilige schoolomgeving op deze locatie te realiseren is, omdat het Rustenburgerpad relatief verkeersluw is en voornamelijk wordt gebruikt door bestemmingsverkeer en fietsers. In het rapport is daarbij betrokken dat het fietsverkeer op het Rustenburgerpad zal toenemen en dat door de aanwezigheid van de school ook gemotoriseerd verkeer zal worden aangetrokken.
Over de in het Rustenburgerpad voorziene parkeervoorzieningen is in het rapport vermeld dat de situering van deze voorzieningen een efficiënt dubbelgebruik van de parkeervoorzieningen mogelijk maakt, aangezien de piekmomenten van het winkelcentrum (zaterdag en koopavond) en de school (ochtendspits) volledig complementair zijn. Door de mogelijkheid een keervoorziening te realiseren en door de beperkte auto-intensiteit is de combinatie van doorgaand auto- en fietsverkeer volgens het rapport goed mogelijk. De gekozen parkeeroplossing kan dan ook volgens het rapport goed functioneren. Verder is in het rapport vermeld dat door het realiseren van een kiss-and-ridestrook op het eigen terrein van de school het aantal oversteekplaatsen over het Rustenburgerpad kan worden beperkt. In het rapport wordt aanbevolen om ter hoogte van een te realiseren oversteekplaats de rijbaan van het Rustenburgerpad te versmallen, zodat goed uitzicht aanwezig is bij het oversteken en het zicht niet wordt geblokkeerd door geparkeerd staande auto's.
5.3. [appellant] heeft niet aannemelijk gemaakt dat de raad zich niet heeft mogen baseren op bovenvermelde conclusies in het rapport. Dat de voorziene parkeerplaatsen ook gebruikt kunnen gaan worden door bezoekers van het voorziene winkelcentrum ten zuiden van het plangebied, maakt niet, zoals [appellant] aanvoert, dat de parkeervoorzieningen en de verbreding van het Rustenburgerpad niet noodzakelijk zijn ten behoeve van de realisering van de school.
5.4. Voorts overweegt de Afdeling dat het plan niet voorziet in de aanleg van de door [appellant] bedoelde rotonde of in een verplaatsing van de in- en uitrit bij de woningen van [appellant]. In het rapport wordt weliswaar een aanbeveling gedaan ten aanzien van een mogelijke aanpassing van het kruispunt Rustenburgerpad en de Oude Rijnsburgerweg en het kruispunt Rijnzichtweg, Floresstraat en de Oude Rijnsburgerweg, maar in het rapport is niet vermeld dat de aanleg van een rotonde op deze kruispunten noodzakelijk is voor de verkeersveiligheid ter plaatse.
Aangezien de genoemde kruispunten geen deel uitmaken van het plangebied staat niet vast dat deze kruispunten aan de oostzijde dichter bij de woningen van [appellant] komen te liggen. Het Rustenburgerpad daarentegen komt wel dichterbij de woningen van [appellant] te liggen. Deze weg zal volgens het rapport voornamelijk gebruikt worden door bestemmingsverkeer en fietsverkeer. De afstand van de woningen van [appellant] tot deze weg is minimaal 15 m. Gelet hierop heeft [appellant] niet aannemelijk gemaakt dat de voorziene verbreding van het Rustenburgerpad zal leiden tot een ernstige aantasting van zijn privacy.
[appellant] heeft evenmin aannemelijk gemaakt dat de verkeersveiligheid ter plaatse vanwege de ontwikkelingen in het plan niet voldoende zal kunnen worden gewaarborgd bij de uitvoering van het plan.
6. [appellant] voert aan dat de raad ten onrechte geen onderzoek heeft gedaan naar de gevolgen van de in het plan opgenomen verkeersbestemming voor de geluidbelasting op de gevels van zijn woningen. Hij voert aan dat bij de voorziene school en enkele woningen aan de Rijnsburgerweg reeds normoverschrijdingen zijn geconstateerd. Volgens hem staat onvoldoende vast dat ter plaatse van zijn woningen een aanvaardbaar woon- en leefklimaat kan worden gewaarborgd. Daarbij voert hij aan dat de ontwikkelingen die zijn voorzien in bestemmingsplannen voor de omgeving, zoals de voorziene woningbouw in het bestemmingsplan Frederiksoord Zuid, ten onrechte niet in het onderzoek zijn betrokken.
6.1. Ten behoeve van het plan is een akoestisch onderzoek verricht waarvan de resultaten zijn neergelegd in het eerder onder 5.2 genoemde rapport.
In dat rapport is vermeld dat het Rustenburgerpad een weg is met een maximum snelheid van 30 km per uur. De Wet geluidhinder is daarom niet van toepassing op deze weg. Dat neemt niet weg dat uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening dient te worden bezien of ter plaatse van de woningen van [appellant], wat betreft de geluidbelasting, een aanvaardbaar woon- en leefklimaat kan worden gewaarborgd. In het rapport is de geluidbelasting van het Rustenburgerpad op de gevel van de voorziene school berekend. De daarbij gehanteerde verkeersgegevens zijn gedeeltelijk ontleend aan het verkeersmodel van de Regionale Verkeers- en Milieukaart Holland Rijnland en deels gebaseerd op tellingen. In het verkeersmodel zijn volgens het rapport verscheidene voorziene ontwikkelingen in de omgeving meegenomen. De ontwikkelingen in het bestemmingsplan Frederiksoord Zuid, ten noorden van het plangebied, zijn daarin niet meegenomen, omdat dit bestemmingsplan op het moment dat het rapport werd opgesteld nog niet onherroepelijk was. [appellant] heeft niet aannemelijk gemaakt dat het bestemmingsplan Frederiksoord Zuid leidt tot een relevante toename van verkeersbewegingen over het Rustenburgerpad die hadden moeten worden meegenomen bij de beoordeling van dit plan. Ook overigens heeft [appellant] niet aannemelijk gemaakt dat de raad niet van de geluidberekeningen in het rapport heeft mogen uitgaan.
6.2. Uit het akoestisch rapport volgt dat alleen op de gevel van de school, die zich het dichtst bij het Rustenburgerpad bevindt, de voorkeursgrenswaarde van 48 dB, die in de Wet geluidhinder is bepaald voor nieuwbouw van woningen langs bestaande wegen in stedelijk gebied, met 1 dB wordt overschreden. De raad acht deze overschrijding aanvaardbaar. De raad stelt dat de gevel van de voorziene school maatgevend is voor de geluidbelasting vanwege het Rustenburgerpad. De gevels van de woningen van [appellant] zijn op grotere afstand van het Rustenburgerpad gelegen, zodat volgens de raad de geluidbelasting vanwege het Rustenburgerpad op de gevel van de woningen van [appellant] lager zal zijn. Dit standpunt van de raad komt de Afdeling niet onjuist voor.
6.3. Gelet op het voorgaande heeft de raad zich naar het oordeel van de Afdeling in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het plan niet zal leiden tot onaanvaardbare geluidhinder als gevolg van het wegverkeerslawaai vanwege het Rustenburgerpad bij de woningen van [appellant].
7. Het beroep van [appellant] is voorts gericht tegen het plandeel met de bestemming "Maatschappelijk" dat de realisering van een school mogelijk maakt.
[appellant] betoogt dat zijn uitzicht en privacy vanwege het voorziene schoolgebouw met een hoogte van maximaal 15 meter ernstig zal worden aangetast. Volgens hem heeft de raad ten onrechte geen planregels opgenomen ten behoeve van de bescherming van zijn privacy. Verder voert hij aan lichthinder te zullen ondervinden vanwege de voorziene lichtmasten.
7.1. In het algemeen kunnen aan een geldend bestemmingsplan geen blijvende rechten worden ontleend. De raad kan op grond van gewijzigde planologische inzichten en na afweging van alle betrokken belangen andere bestemmingen en planregels voor gronden vaststellen. [appellant] kan dan ook geen aanspraak maken op een blijvend vrij uitzicht. Ter zitting is komen vast te staan dat de afstand tussen de woningen van [appellant] en de voorziene school tussen de 20 en 25 m bedraagt. Gezien de maximale bouwhoogte van 15 m die het plan toestaat voor de bouw van de school ten westen van de woningen van [appellant] in relatie tot de afstand tussen deze nieuwbouw en zijn woningen heeft [appellant] niet aannemelijk gemaakt dat het plan zal leiden tot een onaanvaardbare aantasting van zijn privacy of verlies aan uitzicht. Daarbij betrekt de Afdeling dat thans reeds sprake is van beperkt uitzicht vanwege de kassen die op de percelen naast het perceel van [appellant] zijn gebouwd.
7.2. Binnen de bestemming "Maatschappelijk" is het plaatsen van lichtmasten met een maximum hoogte van 9 m toegestaan. Niet is uitgesloten dat deze lichtmasten zullen leiden tot enige lichthinder ter plaatse van de woningen van [appellant]. Deze hinder zal naar verwachting niet zodanig groot zijn dat de raad bij de afweging van de bij het besluit betrokken belangen in redelijkheid hieraan doorslaggevende betekenis had moeten toekennen.
8. Tenslotte heeft [appellant] zich in het beroepschrift - voor het overige - beperkt tot het verwijzen naar de inhoud van zijn zienswijzen. In de eerder genoemde reactienota is ingegaan op deze zienswijzen. Daarbij is vermeld dat niet is ingegaan op zienswijzen die zien op plandelen die niet meer tot het plangebied behoren. [appellant] heeft in zijn beroepschrift, noch ter zitting redenen aangevoerd waarom de weerlegging van de zienswijzen in het bestreden besluit onjuist is.
9. Het beroep van [appellant] is ongegrond.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. Th.C. van Sloten, voorzitter, en mr. M.A.A. Mondt-Schouten en mr. J. Kramer, leden, in tegenwoordigheid van mr. B. Klein Nulent, ambtenaar van staat.
w.g. Van Sloten w.g. Klein Nulent
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 26 september 2012