ECLI:NL:RVS:2012:BX8309

Raad van State

Datum uitspraak
26 september 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201110354/1/A1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering bouwvergunning voor vervanging dak zwembadgebouw in Neede

In deze zaak gaat het om de weigering van een bouwvergunning door het college van burgemeester en wethouders van Berkelland voor het vernieuwen van een dak op een zwembadgebouw op het perceel in Neede. De aanvraag voor de bouwvergunning werd op 12 december 2008 ingediend, maar het college heeft deze afgewezen. Het college verklaarde het bezwaar van de appellant tegen deze afwijzing op 10 september 2010 ongegrond, waarbij de motivering van de afwijzing werd aangepast. De appellant, wonend in Neede, heeft hiertegen beroep aangetekend bij de rechtbank Zutphen, die op 17 augustus 2011 het beroep ongegrond verklaarde. De appellant heeft vervolgens hoger beroep ingesteld bij de Raad van State.

De Raad van State heeft de zaak op 8 mei 2012 behandeld. De appellant werd bijgestaan door zijn advocaat, mr. C.A. Spekschoor, terwijl het college werd vertegenwoordigd door M.G.J. Lubberink. De Raad overwoog dat het bouwplan, dat betrekking heeft op het vervangen van het dak van het zwembadgebouw, niet vergunningvrij kon worden uitgevoerd, omdat het gebouw zonder vergunning was opgericht. De rechtbank had terecht geoordeeld dat het college niet verplicht was om de gevraagde bouwvergunning te verlenen, ook al was het zwembadgebouw al lange tijd op het perceel aanwezig. De Raad bevestigde dat het gebouw ten tijde van de aanvraag gesloopt was en dat de appellant geen beroep kon doen op het overgangsrecht.

De Raad van State concludeerde dat het hoger beroep ongegrond was en bevestigde de uitspraak van de rechtbank. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd, aangezien er geen aanleiding voor was. De uitspraak werd openbaar gedaan op 26 september 2012.

Uitspraak

201110354/1/A1.
Datum uitspraak: 26 september 2012
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Neede, gemeente Berkelland,
tegen de uitspraak van de rechtbank Zutphen van 17 augustus 2011 in zaak nr. 10/1714 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Berkelland.
Procesverloop
Bij besluit van 12 december 2008 heeft het college de aanvraag van [appellant] om een lichte bouwvergunning voor het vernieuwen van een dak op het perceel [locatie] te Neede, gemeente Berkelland (hierna: het perceel), afgewezen.
Bij besluit van 10 september 2010 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard en het besluit van
12 december 2008 in stand gelaten, onder wijziging van de motivering daarvan.
Bij uitspraak van 17 augustus 2011 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant] heeft nadere stukken ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 8 mei 2012, waar [appellant], bijgestaan door mr. C.A. Spekschoor, advocaat te Lochem, en het college, vertegenwoordigd door M.G.J. Lubberink, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Het bouwplan, waarvoor bouwvergunning is geweigerd, ziet op het vervangen van het dak van een zwembadgebouw op het perceel (hierna: het bouwplan).
2. Ingevolge het bestemmingsplan "Dorp Neede (5e wijziging)" rust op het perceel de bestemming "Woningbouw EO, bedrijven en winkels toegestaan."
Ingevolge artikel 4 van de verklaring, behorende bij het bestemmingsplan, is per woning één bijgebouw als berging van 15 m², als garage van 20 m² of als garage/berging van 35 m² toegestaan.
Ingevolge artikel 23, eerste lid, mag een bouwwerk dat op het tijdstip van de ter inzage legging van het ontwerpplan bestond, krachtens een vóór dat tijdstip verleende bouwvergunning in uitvoering was of krachtens een geldende of nog te verlenen bouwvergunning kon worden gebouwd en dat afwijkt van dit plan, gedeeltelijk worden vernieuwd, veranderd en wat betreft gebouwen naar inhoud maximaal met 25 % worden vergoot, mits deze vergroting niet reeds eerder krachtens een overgangsbepaling heeft plaatsgevonden, met dien verstande dat:
a. het bouwwerk naar zijn aard meer in overeenstemming wordt gebracht met het plan, dan wel blijft binnen de categorie waartoe het behoort;
b. geen andere afwijkingen van het plan ontstaan;
c. de maximum oppervlakte voor bijgebouwen en hobbyruimten niet (verder) wordt overschreden.
Ingevolge artikel 2, eerste lid, aanhef en onder c, van de voorschriften bij het bestemmingsplan "Aanbouwen, uitbouwen en bijgebouwen", dat, voor zover thans van belang, artikel 4 van de verklaring, behorende bij het bestemmingsplan, vervangt, geldt voor het oprichten van aan- en uitbouwen en overkappingen bij woningen dat de gezamenlijke oppervlakte van de aan- en uitbouwen, de bijgebouwen en de overkappingen bij een woning niet meer mag bedragen dan 100 m² en 60% van de oppervlakte van het erf.
Ingevolge artikel 5, eerste lid, mag een bouwwerk dat op het tijdstip van de ter inzage legging van het ontwerpbestemmingsplan bestond, krachtens een voor dat tijdstip verleende bouwvergunning in uitvoering was of kon worden gebouwd krachtens een voor dat tijdstip aangevraagde of geldende bouwvergunning en dat afwijkt van dit plan, gedeeltelijk worden vernieuwd en/of veranderd, waarbij een nieuwe afwijking van het plan mag ontstaan, noch een bestaande afwijking van het plan naar de aard en omvang mag worden vergroot.
Ingevolge artikel 1, aanhef en onder f, wordt in deze voorschriften onder bijgebouw verstaan: een op zichzelf staand, al dan niet vrijstaand gebouw, dat door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.
Ingevolge die aanhef en onder k wordt in deze voorschriften onder hoofdgebouw verstaan: een gebouw dat, gelet op de bestemming, als het belangrijkste bouwwerk op een bouwperceel kan worden aangemerkt.
Het ontwerp van het bestemmingsplan "Aanbouwen, uitbouwen en bijgebouwen" (hierna: de bijgebouwenregeling) is op 25 oktober 2006 ter inzage gelegd. Het bestemmingsplan is op 8 augustus 2007 in werking getreden.
3. Niet in geschil is dat het zwembadgebouw zonder vergunning is opgericht. Het bouwplan kan reeds daarom, anders dan [appellant] stelt, gelet op het bepaalde in artikel 5, tweede lid, van Bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht, niet vergunningvrij worden uitgevoerd.
4. [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat het college de gevraagde bouwvergunning voor de vervanging van het dak had moeten verlenen, nu het zwembadgebouw reeds vijfendertig jaar op het perceel aanwezig is en derhalve onder het overgangsrecht van de bijgebouwenregeling valt.
4.1. De rechtbank heeft met juistheid overwogen dat het college niet gehouden was om [appellant] onder de gegeven omstandigheden, op basis van het overgangsrecht in de bijgebouwenregeling bouwvergunning voor de vernieuwing van het dak te verlenen. Zij heeft daarbij terecht in aanmerking genomen dat het gebouw, waaronder het dak waarvoor bouwvergunning is aangevraagd, ten tijde van de aanvraag was gesloopt. Weliswaar zijn ter zitting van de Afdeling door [appellant] foto's getoond waaruit blijkt dat het gebouw ten tijde van de aanvraag niet geheel was gesloopt en daarvan nog een restant aanwezig was, het dak was echter geheel gesloopt en de gedeelten van het gebouw die nog aanwezig waren, waren niet zodanig meer intact dat daarop het dak kon worden teruggeplaatst. Onder die omstandigheden heeft de rechtbank terecht, onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling van 28 maart 2007 (in zaak nr.
200604094/1), geconcludeerd dat voor het bouwplan geen beroep op het overgangsrecht kan worden gedaan.
Het betoog van [appellant] dat hij het bouwwerk niet vrijwillig heeft gesloopt, maar hiertoe was gedwongen op grond van handhavend optreden door het college, leidt niet tot de conclusie dat het bouwplan alsnog onder het overgangsrecht valt. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat met de tussen partijen gewezen uitspraak van de Afdeling van 10 juni 2009 (in zaak nr.
200808594/1/H1), in rechte is komen vast te staan dat het zonder bouwvergunning opgerichte gebouw moet worden verwijderd. Nu het gaat om een onherroepelijke uitspraak van de Afdeling, kan het betoog van [appellant] dat aan die uitspraak onjuiste feiten en omstandigheden ten grondslag zijn gelegd, in deze procedure niet aan de orde worden gesteld.
Het betoog faalt.
5. Voor zover [appellant] gronden heeft aangevoerd die betrekking hebben op het handhavend optreden door het college, moeten die in deze procedure eveneens buiten beschouwing blijven. Met de eerdergenoemde uitspraak van de Afdeling van 10 juni 2009 tussen partijen, heeft de Afdeling daarover reeds uitspraak gedaan.
6. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. P.B.M.J. van der Beek-Gillessen, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.M. van Driel, ambtenaar van staat.
w.g. Van der Beek-Gillessen w.g. Van Driel
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 26 september 2012
414-641.