201108117/1/R3.
Datum uitspraak: 26 september 2012
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te Hapert, gemeente Bladel,
het college van burgemeester en wethouders van Bladel,
verweerder.
Bij besluit van 31 mei 2011 heeft het college hogere waarden voor de ten hoogste toelaatbare geluidbelasting vastgesteld voor een bestaande woning en twee nieuw te bouwen woningen binnen de geluidzone van de Ganzestraat te Hapert.
Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 27 augustus 2012, waar [appellant] en het college, vertegenwoordigd door C.E.J.M. van Hintum, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Voorts is ter zitting [partij], bijgestaan door mr. M. Peeters, advocaat te Helmond, gehoord.
1. Het besluit tot het vaststellen van hogere waarden is genomen in verband met de vaststelling van het bestemmingsplan "Ganzeakker, Hapert". Dit plan voorziet in de bouw van elf woningen op het perceel Ganzestraat 40-42 ten zuiden van de kern Hapert.
2. Het college stelt dat het beroep van [appellant] niet-ontvankelijk is, nu hij door het bestreden besluit niet rechtstreeks in zijn belang wordt geraakt. Voorts stelt het college dat het beroep niet-ontvankelijk is, nu de beroepsgronden niet als zienswijze naar voren zijn gebracht.
2.1. Het bestreden besluit is een noodzakelijke voorwaarde om de bouw van de bij het plan mogelijk gemaakte woningen te realiseren. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 27 mei 2009 in zaak nr.
200805817/1) zijn bij een dergelijk besluit rechtstreeks de belangen betrokken van iedere persoon die door de realisering van de voorgenomen activiteit, in dit geval de bouw van de bij het plan mogelijk gemaakte woningen, rechtstreeks in zijn belangen wordt geraakt. In dit verband is van belang dat [appellant] op een afstand van ongeveer 70 m van de nieuwe woningen woont en dat hij vanaf zijn perceel zicht heeft op deze woningen.
Voorts wordt overwogen dat binnen de door de wet en de goede procesorde begrensde mogelijkheden, geen rechtsregel eraan in de weg staat dat bij de beoordeling van het beroep gronden worden betrokken die na het nemen van het bestreden besluit zijn aangevoerd en niet als zodanig in de uniforme openbare voorbereidingsprocedure met betrekking tot het desbetreffende besluitonderdeel naar voren zijn gebracht.
Gelet hierop is het beroep van [appellant] ontvankelijk.
3. [appellant] betoogt dat het plan voorafgaand aan het bestreden besluit had moeten zijn vastgesteld. Voorts voert [appellant] aan dat het aan het bestreden besluit ten grondslag gelegde akoestische onderzoek gebreken bevat. Volgens [appellant] is in dit onderzoek een onjuiste inschatting gemaakt van de hoeveelheid dagelijks verkeer over de Ganzestraat, waaronder het middelzwaar en zwaar verkeer. Ook wordt de toekomstige hoeveelheid verkeer over de Ganzestraat onderschat. Daartoe wijst hij op verkeersaantrekkende ontwikkelingen in de nabijheid van het perceel Ganzestraat 40-42 die onder meer zien op recreatie en horeca. Voorts stelt hij dat in het akoestische onderzoek ten onrechte geen rekening is gehouden met de mogelijkheid dat in de nieuwe woningen aan huis gebonden beroepen worden uitgeoefend. Ook is volgens hem geen rekening gehouden met de geluidzone vanwege een intensieve veehouderij in de directe nabijheid van het perceel.
3.1. Het college stelt zich op het standpunt dat de hogere waarden in overeenstemming met de Wgh zijn vastgesteld. Voorts stelt het college dat hij zich bij het nemen van het bestreden besluit op het akoestische onderzoek heeft mogen baseren.
3.2. Ingevolge artikel 76, eerste lid, van de Wgh worden bij de vaststelling van een bestemmingsplan dat geheel of gedeeltelijk betrekking heeft op gronden behorende tot een zone als bedoeld in artikel 74, ter zake van de geluidbelasting, vanwege de weg waarlangs die zone ligt, van de gevel van woningen binnen die zone de waarden in acht genomen die ingevolge artikel 82 en 100 als de ten hoogste toelaatbare worden aangemerkt.
Ingevolge het tweede lid, aanhef en onder a, worden in afwijking van het eerste lid bij de vaststelling van een bestemmingsplan hogere waarden in acht genomen, voor zover met toepassing van artikel 83 voor de vaststelling van het bestemmingsplan zodanige waarden zijn vastgesteld.
3.3. Het betoog van [appellant] dat het plan voor het bestreden besluit had moeten zijn vastgesteld kan, gelet op het bepaalde in artikel 76 van de Wgh, niet worden gevolgd.
3.4. Ingevolge artikel 82, eerste lid, van de Wgh is, behoudens het in artikel 83 bepaalde, de voor woningen binnen een zone ten hoogste toelaatbare geluidbelasting van de gevel vanwege een weg 48 dB.
Ingevolge artikel 83, eerste lid, kan voor de ter plaatse ten hoogste toelaatbare geluidbelasting als bedoeld in artikel 82, eerste lid, een hogere dan de in dat artikel genoemde waarde worden vastgesteld, met dien verstande dat deze waarde voor woningen in buitenstedelijk gebied 53 dB niet te boven mag gaan.
3.5. In verband met de bouw van nieuwe woningen op het perceel Ganzestraat 40-42 die met het plan "Ganzeakker, Hapert" mogelijk wordt gemaakt heeft onderzoeksbureau SAB in opdracht van de gemeente Bladel een akoestisch onderzoek uitgevoerd naar de geluidbelasting vanwege de Ganzestraat op geluidsgevoelige bestemmingen. De resultaten van dit onderzoek zijn neergelegd in het rapport "Akoestisch onderzoek, Ganzeakker, gemeente Bladel" van 11 januari 2011. In het akoestische rapport is de bestaande hoeveelheid verkeer op de Ganzestraat geschat op ongeveer 500 motorvoertuigen per etmaal (hierna: mvt/etmaal) en is rekening gehouden met een autonome groei van 1% per jaar tot 558 mvt/etmaal in het jaar 2021. Volgens het akoestische rapport wordt de voorkeurswaarde van 48 dB alleen op de gevel van de woning aan de Ganzestraat 40 en twee nieuwe woningen overschreden. De hoogste geluidsbelasting zal 52 dB onderscheidenlijk 49 dB bedragen.
3.6. Het college stelt dat de schatting van de bestaande hoeveelheid verkeer over de Ganzestraat is gebaseerd op de verkeersintensiteit van soortgelijke wegen. Wat betreft het door [appellant] geconstateerde middelzware en zware verkeer heeft het college er op gewezen dat dit tijdelijk was in verband met de aanleg van het nabijgelegen Kempisch Bedrijvenpark.
Volgens het college zal de toekomstige hoeveelheid verkeer over de Ganzestraat als gevolg van de bouw van de nieuwe woningen nauwelijks toenemen. Het college wijst erop dat van de bestaande intensieve veehouderij op het perceel reeds een verkeersaantrekkende werking uitgaat. Over de mogelijkheid in het plan om een aan huis gebonden beroep uit te oefenen stelt het college dat dit begrensd is tot een maximale oppervlakte van 30 m².
Voorts zullen volgens het college de nieuwe ontwikkelingen in de nabijheid van het perceel Ganzestraat 40-42 evenmin tot een sterke toename van het verkeer leiden. Daarbij neemt het college in aanmerking dat de nieuwe aansluiting van het Kempisch Bedrijvenpark op de rijksweg A67 zal bijdragen aan een vermindering van het bestemmings- en sluipverkeer over de Ganzestraat. Volgens het college zal deze ontwikkeling eerder leiden tot een reductie van het verkeer over de Ganzestraat, waaronder het middelzware en zware verkeer. Verder stelt het college over de toename van recreatie en horeca in de omgeving van Dalem dat de daarmee samenhangende verkeersafwikkeling zowel via de Ganzestraat als de Bredasebaan zal plaatsvinden.
Mede gelet op de verkeersstructuur in de omgeving van de Ganzestraat, is de Afdeling van oordeel dat [appellant] niet aannemelijk heeft gemaakt dat de aannames over de bestaande en toekomstige hoeveelheid verkeer over de Ganzestraat waarop het akoestische onderzoek is gebaseerd, onjuist zijn.
Wat betreft de geluidbelasting vanwege de intensieve veehouderij in de nabijheid van het perceel Ganzestraat 40-42 heeft het college zich terecht op het standpunt gesteld dat ingevolge de Wgh geen plicht bestaat deze te onderzoeken.
3.7. Het beroep is ongegrond.
4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. W.D.M. van Diepenbeek, voorzitter, en mr. S.J.E. Horstink-von Meyenfeldt en mr. J. Hoekstra, leden, in tegenwoordigheid van mr. R.I.Y. Lap, ambtenaar van staat.
w.g. Van Diepenbeek w.g. Lap
Voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 26 september 2012