201203909/1/A2.
Datum uitspraak: 3 oktober 2012
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Tilburg,
tegen de uitspraak van de rechtbank Breda van 1 maart 2012 in zaak nr. 11/5766 in het geding tussen:
[wederpartijen] (hierna gezamenlijk en in enkelvoud: [wederpartij])
het college van burgemeester en wethouders van Tilburg.
Bij besluit van 25 juni 2009 (hierna: de kapvergunning) heeft het college aan [appellant] vergunning verleend voor het vellen van 23 bomen op zijn perceel aan de [locatie] te Tilburg (hierna: de locatie) onder oplegging van een voorwaarde betreffende het gebruik van deze vergunning.
Bij besluit van 14 oktober 2011 (hierna: het bestreden besluit) heeft het college, opnieuw beslissende, het bezwaar van [appellant] gegrond verklaard, het bezwaar van [wederpartij] ongegrond verklaard, en de aan de kapvergunning verbonden voorwaarde laten vervallen.
Bij uitspraak van 1 maart 2012 heeft de rechtbank het door [wederpartij] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard en het bestreden besluit vernietigd. Daarbij heeft de rechtbank, zelf voorziend, de bezwaren gegrond verklaard, aan de kapvergunning ten laste van [appellant] een herplantplicht verbonden en bepaald dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
[wederpartij] heeft een reactie ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting gevoegd met zaak nr.
201109090/1/A2behandeld op 22 mei 2012, waar [appellant], vertegenwoordigd door mr. P.L.J.M. van Dun, advocaat te Tilburg, het college, vertegenwoordigd door drs. L.M.A. Pols, werkzaam bij de gemeente Tilburg, en [wederpartij], in persoon, zijn verschenen.
Na de zitting zijn de zaken weer gesplitst.
1. Ingevolge artikel 2, eerste lid, van de Bomenverordening Tilburg 2007 is het verboden zonder vergunning van het college houtopstand te vellen of te doen vellen.
Ingevolge artikel 5 kan het college de vergunning weigeren dan wel onder voorschriften verlenen in het belang van onder meer:
- natuur- en milieuwaarden;
- landschappelijke/stedenbouwkundige waarden;
- cultuurhistorische waarden;
- structuurwaarden van stads- en dorpsschoon.
Ingevolge artikel 9, eerste lid, aanhef en onder a, kan tot de aan de vergunning te verbinden voorschriften behoren, het voorschrift dat binnen een bepaalde termijn en overeenkomstig de door het college te geven aanwijzingen moet worden herplant.
2. Het geschil in hoger beroep spitst zich toe op het betoog van [appellant] dat de rechtbank, gelet op de beslissingsruimte die het college toekomt, ten onrechte zelf voorziend een herplantplicht aan de kapvergunning heeft verbonden.
3. [appellant] heeft bij brief van 7 mei 2008 en bij zijn aanvraag om een kapvergunning van 30 maart 2009 een herinrichtingsplan bij het college ingediend met de mededeling dat de volledige herinrichting van de tuin zal plaatsvinden overeenkomstig dit plan. Het college heeft in het bestreden besluit het standpunt ingenomen dat het realiseren van een representatieve tuin volledig tegemoet komt aan het gewenste straatbeeld en dus aan de belangen daarbij van de omwonenden. Daarbij heeft het college in aanmerking genomen dat, daar waar er geen redenen zijn om ervan uit te gaan dat de door [appellant] voorgenomen herinrichting van de tuin afbreuk doet aan het straatbeeld, het niet past het toch subjectieve oordeel van het college dwingend op te leggen met een herplantplicht.
4. De rechtbank heeft het bestreden besluit vernietigd omdat het college bij afweging van de betrokken belangen het opleggen van een gedeeltelijke herplantplicht niet in redelijkheid achterwege heeft kunnen laten. Het herplanten van enkele bomen op de locatie komt volgens de rechtbank evident aan het straatbeeld ten goede terwijl de belangen van [appellant] , gelet op zijn herinrichtingsplan, daardoor niet geschaad worden.
5. [appellant] betoogt dat de rechtbank niet heeft onderkend dat het opleggen van een herplantplicht een discretionaire bevoegdheid van het college is en dat het college in het bestreden besluit deugdelijk heeft gemotiveerd waarom het hiervan heeft afgezien.
6. Dit betoog faalt. Het college is bij het bestreden besluit voorbij gegaan aan de omstandigheid dat de kapvergunning niet alleen voor de uitvoering van een bouwplan, maar mede voor de herinrichting van de tuin is verleend en dat zowel voormelde brief van 7 mei 2008 als het herinrichtingsplan bij de kapvergunning behoren, zoals volgt uit de stempels op deze stukken. Daaruit blijkt dat er na herinrichting ruimte is voor ten minste zes bomen op de locatie, zoals de rechtbank ook heeft overwogen. Nu het herinrichtingsplan op deze wijze van [appellant] zelf afkomstig is, had het in de rede gelegen dat het college daarbij aansluitend gelet op de belangen die de artikelen 2, 5 en 9 voornoemd beogen te dienen, een daarbij passende herplantplicht aan de kapvergunning had verbonden. De rechtbank heeft terecht overwogen dat de belangen van [appellant] daardoor niet worden geschaad terwijl dit het straatbeeld in het algemeen en het belang van [wederpartij] als omwonende in het bijzonder ten goede komt. Dat het bij artikel 9 voornoemd gaat om een discretionaire bevoegdheid van het college, neemt onder deze specifieke omstandigheden niet weg, dat de rechtbank terecht tot de slotsom is gekomen dat het college in dit geval niet in redelijkheid tot verlening van de kapvergunning heeft kunnen komen zonder het opleggen van een herplantplicht. De rechtbank heeft het beroep van [wederpartij] ter zake derhalve terecht gegrond verklaard en heeft, zelf voorziend, aan de kapvergunning een voorschrift omtrent de herplant kunnen verbinden, als zij heeft gedaan. De Afdeling verstaat dit voorschrift aldus, dat [appellant] in overeenstemming met het herinrichtingsplan zes bomen dient te herplanten - en in stand te houden - op de locatie en dat deze herplant binnen drie maanden na verzending van de uitspraak gerealiseerd dient te zijn.
7. Het hoger beroep van [appellant] is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. J.E.M. Polak, voorzitter, en mr. C.J.M. Schuyt en mr. A. Hammerstein, leden, in tegenwoordigheid van mr. R.H.L. Dallinga, ambtenaar van staat.
w.g. Polak w.g. Dallinga
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 3 oktober 2012