ECLI:NL:RVS:2012:BX8956

Raad van State

Datum uitspraak
3 oktober 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201202986/1/A1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • R.W.L. Loeb
  • M. Kos
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering bouwvergunning voor uitbreiding magazijn in strijd met bestemmingsplan

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van [appellant] tegen de uitspraak van de rechtbank Maastricht van 8 februari 2012, waarin het beroep van [appellant] gegrond werd verklaard en het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Sittard-Geleen van 22 maart 2011 werd vernietigd. Dit besluit had betrekking op de weigering van een bouwvergunning voor de uitbreiding van een magazijn op het perceel [locatie] te [plaats]. Het college had eerder op 18 december 2009 geweigerd om onder ontheffing van het bestemmingsplan een bouwvergunning te verlenen. Na de uitspraak van de rechtbank heeft het college op 11 juni 2012 opnieuw een bouwvergunning verleend, maar [appellant] stelde dat deze niet op de juiste wijze was bekendgemaakt en dat het college de strijdigheid met het bestemmingsplan niet had onderkend.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak behandeld op 14 augustus 2012. Tijdens de zitting heeft [appellant] zijn bezwaren toegelicht, bijgestaan door mr. drs. C.R. Jansen, terwijl het college werd vertegenwoordigd door mr. I.A.M. Weusten-Schrijen. De Afdeling heeft overwogen dat de aangevallen uitspraak van de rechtbank alle beroepsgronden van [appellant] heeft besproken en dat er geen grond is om aan te nemen dat [appellant] belang heeft bij het hoger beroep. Het hoger beroep is dan ook niet-ontvankelijk verklaard.

Daarnaast heeft de Afdeling geoordeeld dat het besluit van 11 juni 2012 niet voldoende was voorbereid en gemotiveerd. Het college had niet adequaat onderzocht of het bouwplan in overeenstemming was met de planvoorschriften, met name artikel 3, tweede lid, onder e, van de planvoorschriften. De Afdeling heeft het beroep tegen dit besluit gegrond verklaard en het besluit vernietigd. Het college is veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van [appellant].

Uitspraak

201202986/1/A1.
Datum uitspraak: 3 oktober 2012
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats], gemeente Sittard-Geleen,
tegen de uitspraak van de rechtbank Maastricht van 8 februari 2012 in zaak nr. 11/639 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Sittard-Geleen.
Procesverloop
Bij besluit van 18 december 2009 heeft het college geweigerd om [vergunninghouder] onder ontheffing van het bestemmingsplan bouwvergunning te verlenen voor het oprichten van een uitbreiding van het magazijn op het perceel [locatie] te [plaats] (hierna: het perceel).
Bij besluit van 22 maart 2011 heeft het het door [vergunninghouder] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard, dat besluit herroepen en bouwvergunning verleend.
Bij uitspraak van 8 februari 2012 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard en dat besluit vernietigd. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant] heeft nadere stukken ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
Bij besluit van 11 juni 2012 heeft het college [vergunninghouder] onder ontheffing van het bestemmingsplan opnieuw bouwvergunning verleend voor het oprichten van een uitbreiding van het magazijn op het perceel.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 14 augustus 2012, waar [appellant], bijgestaan door mr. drs. C.R. Jansen, en het college, vertegenwoordigd door mr. I.A.M. Weusten-Schrijen, werkzaam in dienst van de gemeente, zijn verschenen.
Overwegingen
1. In de aangevallen uitspraak zijn alle door [appellant] aangevoerde beroepsgronden besproken en is ten aanzien van elk van die gronden overwogen dat deze slagen. Er is geen grond om aan te nemen dat [appellant] belang heeft bij het door hem ingestelde hoger beroep. Daartoe wordt mede in aanmerking genomen dat [appellant] zich ter zitting ten aanzien van de vraag, welke bezwaren hij tegen de aangevallen uitspraak heeft, aan het oordeel van de Afdeling heeft gerefereerd.
2. Het hoger beroep is niet-ontvankelijk. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
3. Het besluit van 11 juni 2012 is genomen ter uitvoering van de aangevallen uitspraak en wordt, lettend op artikel 6:24, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht, gelezen in verbinding met de artikelen 6:18, eerste lid, en 6:19, eerste lid, van die wet, geacht eveneens voorwerp te zijn van dit geding.
4. Op het perceel rust ingevolge het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Limbricht" de bestemming "Wonen" met nadere aanduiding "detailhandel toegestaan".
5. Ingevolge artikel 3, tweede lid, onder e, van de planvoorschriften mag detailhandel ter plaatse van de aanduiding "detailhandel toegestaan" worden voortgezet en uitbreiden met maximaal 10% van het bestaande verkoopvloeroppervlak.
Ingevolge het derde lid, onder 3.3., aanhef en onder d, mogen aan- en bijgebouwen worden gebouwd, mits achter de achtergevel van het hoofdgebouw een aaneengesloten open ruimte aanwezig is van ten minste 30 m² groot en ten minste 5 meter diep.
Ingevolge artikel 1 wordt onder verkoopvloeroppervlakte de totale oppervlakte van de voor het publiek toegankelijke en zichtbare winkelruimte, inclusief de etalageruimte en de ruimte achter de toonbank, verstaan.
6. Het bouwplan is in strijd met artikel 3, derde lid, onder 3.3., aanhef en onder d, van de planvoorschriften. Daarvan heeft het college krachtens artikel 3.23 van de Wet ruimtelijke ordening, gelezen in samenhang met artikel 4.1.1, eerste lid, aanhef en onder a, van het Besluit ruimtelijke ordening, ontheffing verleend.
7. [appellant] betoogt dat het besluit van 11 juni 2012 niet op de juiste wijze is bekendgemaakt en daarmee niet in werking is getreden.
7.1. Het door [appellant] aangevoerde biedt geen grond voor het oordeel dat het besluit van 11 juni 2012 niet op de juiste wijze bekend is gemaakt. Dat het afschrift van het besluit dat aan de Afdeling is toegezonden niet is ondertekend en geen dagtekening heeft, is onvoldoende voor dat oordeel.
8. [appellant] betoogt verder dat het college heeft miskend dat de het bouwplan ook in strijd is met artikel 3, tweede lid, onder e, van de planvoorschriften.
8.1. De rechtbank heeft betwijfeld dat de gevraagde uitbreiding aan het bepaalde in artikel 3, tweede lid, onder e, van de planvoorschriften voldoet. In het besluit van 11 juni 2012 is niet op dit planvoorschrift ingegaan. Ter zitting heeft het college zich op het standpunt gesteld dat de vergunde uitbreiding hiermee niet in strijd is en dat, voor zover die strijd wel bestaat, de verleende ontheffing alle strijdigheden met het bestemmingsplan betreft.
8.2. Bij het besluit van 11 juni 2012 is uitsluitend van het bepaalde in artikel 3, derde lid, onder 3.3., aanhef en onder d, van de planvoorschriften ontheffing verleend. Het college wordt dan ook niet gevolgd in de stelling dat de verleende ontheffing ook artikel 3, tweede lid, onder e, van de planvoorschriften betreft en het betoog dat het er in zoverre niet toe doet of strijd met dit planvoorschrift bestaat.
Het college heeft zich op het standpunt gesteld dat onder de bestaande verkoopvloeroppervlakte, als bedoeld in artikel 3, tweede lid, onder e, van de planvoorschriften, de feitelijk bestaande vloeroppervlakte ten tijde van de aanvraag om uitbreiding moet worden begrepen. Het heeft voorts te kennen gegeven dat het bij de beoordeling van de aanvraag is uitgegaan van hetgeen daarin als bestaande verkoopvloeroppervlakte is opgegeven.
Niet in geschil is dat het college niet heeft vastgesteld dat de door [vergunninghouder] in de aanvraag opgegeven bestaande situatie overeenstemt met de feitelijke situatie ten tijde van de aanvraag en de uitbreiding 10% of minder van de bestaande verkoopvloeroppervlakte betreft. Hieruit volgt dat het college niet toereikend heeft onderzocht of het bouwplan in overeenstemming is met artikel 3, tweede lid, onder e, van de planvoorschriften en zijn oordeel dat dat zo is ontoereikend heeft gemotiveerd.
Het betoog slaagt.
9. Hetgeen [appellant] voor het overige heeft aangevoerd, behoeft geen bespreking.
10. Het beroep tegen het besluit van 11 juni 2012 is gegrond. Dit besluit dient te worden vernietigd wegens ontoereikende voorbereiding ervan en een ontoereikende motivering.
11. Het college dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk;
II. bevestigt de aangevallen uitspraak;
III. verklaart het beroep tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Sittard-Geleen van 11 juni 2012, kenmerk BV09.0496, gegrond;
IV. vernietigt dat besluit;
V. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Sittard-Geleen tot vergoeding van bij [appellant] in verband met de behandeling het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 655,50 (zegge: zeshonderdvijfenvijftig euro en vijftig cent), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Aldus vastgesteld door mr. R.W.L. Loeb, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M. Kos, ambtenaar van staat.
w.g. Loeb w.g. Kos
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 3 oktober 2012
580.